Militaire geowetenschappers voor het Duitse Afrikakorps

1 april 2023
Dit artikel is verschenen in: geografie april 2023
Kennis
FOTO: OTTO, ALBRECHT HEINRICH, ALAMY
Erwin Rommel bestudeert een kaart in augustus 1942, aan de vooravond van de tweede slag bij El Alamein (Egypte).

Tijdens de Tweede Wereldoorlog leverden zo’n vierhonderd Duitse militaire geowetenschappers, vooral geologen, een bijdrage aan de Duitse Wehrmacht. Tien van hen werden ingezet in Noord-Afrika, ter ondersteuning van Erwin Rommels Duitse Afrikakorps. Wat deden ze daar precies? En hoe kijken we daar nu tegenaan?

 

Op 13 september 1940 vielen Italiaanse troepen de Britse kolonie Egypte binnen met als doel het Suezkanaal te confisqueren. Ze wilden de toegang tot het Middellandse Zeegebied veilig stellen en contact maken met de eigen kolonie Italiaans-Oost-Afrika: een samenvoeging van Italiaans-Eritrea, -Somaliland en Abessinië (Ethiopië). Na het succes van de Italianen wisten de Britten hen echter snel terug te dringen. De Duitse dictator Adolf Hitler besloot toen een aantal divisies naar Noord-Afrika te sturen om Italiaans Libië te helpen verdedigen tegen Britse en Gemenebest-troepen. Generaal Erwin Rommel, de latere veldmaarschalk, werd de commandant van het tot de verbeelding sprekende Duitse Afrikakorps.

BRON: SOUTH AFRICAN JOURNAL OF MILITARY STUDIES (VOL46, 2018, NR1)
Expedities van Sonderkommando Dora

Nood aan goede kaarten

De Duitse Wehrmacht moest zich snel voorbereiden op een inzet in Noord-Afrika en daarbij vertrouwen op Italiaanse kennis en kunde: op geografisch vlak, maar ook wat betreft uitrusting, voedsel en drinken. Waar de Italianen en de Britten een lange geschiedenis hadden van kolonialisme, gold dit niet voor de Duitsers. Al snel bleek dat de samenwerking met de Italianen op de hoogste niveaus niet vlotte en dat de Duitsers in het veld veel zelf moesten uitzoeken. De Italiaanse kaarten waren onvolledig, niet accuraat en bevatten onvoldoende informatie voor de Duitse bevelhebbers ter plaatse om goed te kunnen anticiperen op of gebruik te maken van het terrein. Er werden verkenningsvluchten uitgevoerd, ook door Rommel zelf, en vele verkenningspatrouilles door de militairen van het Afrikakorps. De nood aan goede kaarten bleef, voor zowel gevechtsoperaties als bevoorradingsroutes.

Strijdtoneel

De Duitse inzet besloeg in eerste instantie het gebied van Tripoli, Bengasi en Tobruk in Libië tot aan Sollum, Marsa Matruh en El Alamein in Egypte. Het betrof een dynamische en mobiele oorlog, die zich veelal afspeelde in woestijngebieden, rondom steden, oude forten en bergkammen. Het zwaartepunt van de militaire operaties lag in de noordelijkste delen, dicht bij de Middellandse Zee, omdat die meer toegankelijk waren voor de (pantser)voertuigen. Verder landinwaarts speelde de strijd zich voornamelijk af in de Libische Woestijn en de Egyptische Western Desert. Het terrein speelde een voorname rol in de wendbaarheid en de snelheid van de gemechaniseerde troepen en bood de aanvallende of verdedigende partij specifieke voor- of nadelen. Denk aan heuvels waarvandaan men makkelijker kon verdedigen tegen aanvallen vanuit lager gelegen gebied.

In de zuidelijke regio’s van Libië en Egypte vonden weinig conventionele oorlogshandelingen plaats. Wel was er de dreiging van Britse speciale eenheden (de Long Range Desert Group, LRDG), die vanuit Tsjaad en het zuiden van Libië sabotage pleegden en verkenningen uitvoerden. Bovendien werden de Britse en Gemenebest-troepen, vooral de LRDG, ook bevoorraad vanuit Tsjaad.

Vanaf november 1942 verschoof het strijdtoneel van Tripolitanië, Cyrenaica en de Westelijke Woestijn naar het door de Fransen gekolonialiseerde Tunesië. Dit vanwege de kwantitatieve en (in materieel opzicht) kwalitatieve overmacht van de Britse troepen, die na de Tweede Slag bij El Alamein het Duitse Afrikakorps in de verdediging drukten, en de landing van geallieerde troepen in Marokko en Algerije, bedoeld om het Afrikakorps vanuit Tunesië in de rug aan te vallen

Unternehmen Theodora

De Duitse bevelhebbers maakten ter plekke gebruik van de kennis en hulp van ontdekkingsreizigers die al door de Libische Woestijn waren getrokken. Bijvoorbeeld de befaamde Hongaarse ontdekkingsreiziger László Almásy, die later nog een belangrijke rol zou spelen om twee Duitse spionnen via een gewaagde missie dwars door slecht begaanbare delen van de Westelijke Woestijn naar Cairo te krijgen. Avonturier Theo Blaich bood de Duitsers hulp bij een zo mogelijk nog gewaagdere missie om een uitvalsbasis van de Britten en Vrije Fransen in Tsjaad, op de grens met Kameroen, te bombarderen (Fort Lamy). Tijdens de terugtocht kwam het vliegtuig zonder brandstof te zitten en moest een noodlanding maken, waarna de zes inzittenden vijf dagen in de woestijn moesten zien te overleven met 20 liter water, voordat ze gevonden werden.

De bevelhebbers beseften al vóór de inzet van het Afrikakorps vanaf januari 1941 dat er systematisch geo-informatie verzameld moest worden. Daartoe was Unternehmen Theodora, operatie Theodora, gestart. Dit was een samenwerkingsverband tussen de Abwehr (de militaire geheime dienst belast met spionage en contraspionage), de legerleiding en een aantal wetenschappers, om het Afrikakorps te ondersteunen. Het laat gelijk zien hoezeer het verzamelen van inlichtingen en het in kaart brengen van landschap, ondergrond en militaire doelen vervlochten waren. Een mix dus van militaire geografie en intelligence.

Deeloperatie Theo omvatte het bureauwerk dat gedaan werd vanuit Duitsland zelf. Sonderkommando Dora moest ter plekke data en kennis te verzamelen. Dit gebeurde door militairen. Zo voerden speciale troepen van de 5. Leichte Division, die als eerste voet aan wal zette in Noord-Afrika, een expeditie uit naar Qatrun (een belangrijk punt richting Tsjaad en Niger). Het was een puur militaire expeditie, nog zonder militaire geowetenschappers.

Sonderkommando Dora

Begin 1942 werd een plan gemaakt om een groep militaire geowetenschappers richting Noord-Afrika te sturen; het ging om geografen, cartografen, geologen, meteorologen, astronomen en wegenbouwers. Zij werden onderdeel van de speciale eenheid Dora. Deze stond onder leiding van kolonel Herbert Haeckel en was actief tussen april en december 1942. De eenheid had zijn basis in Hon, zo’n 500 kilometer ten zuiden van Tripoli (kaart) en zou vooral gaan werken in een uitgestrekt gebied dat niet (actief) onder controle stond van de Duitse of Italiaanse troepen.

Sonderkommando Dora bestond uit drie groepen, die weer de vervlechting laten zien van militaire geowetenschappers, inlichtingen en (contra)spionage. Groep A was een eenheid voor militaire verkenningen en contra-inlichtingen en moest door spionage in de buurlanden informatie verzamelen over Britse en Vrije Franse troepen in Midden-Afrika. Groep B hield zich vooral bezig met luchtverkenningen: het maken en interpreteren van luchtfoto’s in het gebied tussen Jebel Sauda en het Tibesti Massief. Beide waren ondersteunend aan groep C, de militaire geowetenschappers die in ditzelfde gebied vanaf de bodem relevante militair geografische en geologische informatie moesten verzamelen. Behalve tien militaire geowetenschappers omvatte C zo’n honderd militairen ter bescherming van de groep. Ze stonden onder leiding van de zojuist gepromoveerde geograaf en zoöloog dr. Otto Schulz-Kampfhenkel. Een deel van het wetenschappelijk personeel was tevens militair, en had een (officiers)rang, een ander deel was burger. Ze werden allen gemilitariseerd en geoefend in het gebruik van wapens.

BEELD: SONDERKOMANDO DORA
Oblique luchtfoto, geodetische opname en blokdiagram van het vulkaanveld Wau-en-Namus gemaakt door Sonderkommando Dora in 1942.

In twee patrouilles verkenden de militaire geowetenschappers met lichte verkenningsvoertuigen en vliegtuigen respectievelijk het (zuid)oostelijke en (zuid)westelijke deel van Libië. Ze verrichten grondboringen en metingen om te bepalen waar het Afrikakorps met voertuigen kon rijden en welke gebieden een te grote geografische barrière vormden om te manoeuvreren. Dit om te bepalen hoe er aangevallen kon worden en waar zich mogelijke natuurlijke verdedigingslinies bevonden in het zuiden van Libië, maar ook om mogelijke bevoorradingsroutes te vinden. Er was er immers maar één, de Via Balbia aan de Middellandse Zeekust, die het hele jaar toegankelijk was voor gemotoriseerd verkeer. De opties landinwaarts waren zeer beperkt vanwege het soms onbegaanbare of vertragende terrein. Dit maakte de bevoorrading en troepenverplaatsing uiterst kwetsbaar. Ook het grondwater werd in kaart gebracht, met het oog op de watervoorziening van de Duitse en Italiaanse troepen in dit gebied.

Zonder terreinkennis, goede kaarten en inlichtingen geen militair succes

Dit alles werd ingetekend op kaarten met een schaal van 1: 200.000, met medeneming van de oases, hamada (harde rotsachtige steenvlakten), serir (gravelwoestijn met kleine stenen en zand), duinen en andere landschapsvormen in deze (Sahara)gebieden. De kaarten bevatten ook informatie over de ondergrond. Op een wat harder oppervlak konden militaire voertuigen zich beter verplaatsen dan door zacht zand. Ook vlaktes met veel basaltstenen – men vergeet vaak dat er ook vulkanen in de Sahara zijn, waaronder de Wau an-Namus – waren moeilijk toegankelijk voor de militaire voertuigen. Al deze elementen werden in kaart gebracht en gefotografeerd. Daarnaast werden er luchtfoto’s gemaakt, kaarten op basis van geodetisch onderzoek en geologische blokdiagrammen. In januari 1943 keerden de geowetenschappers weer terug naar Duitsland. Naoorlogse validatie laten zien dat de kaarten – Dr. Wolfgang Pillewizer was de cartograaf van dienst – zeer accuraat waren, met foutmarges van maximaal 500 meter – tegenover soms tientallen kilometers op de Italiaanse kaarten van die tijd.

Toegevoegde waarde

Leden van het Afrikaanse korps noemden hun inzet in Noord-Afrika ‘de oorlog van de arme man’, omdat Hitler en de legerleiding deze regio zagen als zijtoneel, en verse troepen en materieel vooral naar het Oostfront stuurden. De legerleiding zag echter wel degelijk de waarde in van militaire geowetenschappers in Noord-Afrika. Het doel was duidelijk: het Afrikakorps ondersteunen op het gebied van verdediging, aanval en bevoorrading. Het in kaart brengen van terrein, berijdbaarheid en afstanden was puur functioneel, zonder een verdere intellectuele of wetenschappelijke uitdaging. Dit in tegenstelling tot het werk van de vroegere ontdekkingsreizigers en wetenschappers die deelnamen aan koloniale projecten en verkenningen. Later hebben de geologen dr. Georg Knetsch en dr. Friedrich-Karl Mixius nog wel een aantal wetenschappelijke publicaties geschreven over hun militaire expeditie in Libië.

BRON: PARIJS BEVRIJDINGSMUSEUM/GENERAAL LECLERC MUSEUM/ JEAN MOULIN MUSEUM
Kaarten van Sonderkommando Dora werden in mei 1945 gevonden in de persoonlijke collectie
van Adolf Hitler op de Berghof in Berchtesgaden.

Het is vrij aannemelijk dat het Afrikakorps geen gebruik heeft gemaakt van de kaarten en kennis van het Sonderkommando Dora. Vanaf oktober 1942 werden de Duitse en Italiaanse troepen in de verdediging gedrongen en vochten zij zich een min of meer georganiseerde terugweg naar Tripoli. De terugtrekking verliep vooral via de Via Balbia. Na maandenlange gevechten in Tunesië, waar de kaarten van Sonderkommado Dora geen nut hadden, moest het Afrikakorps op 13 mei 1943 de wapens neerleggen. Het team militaire geowetenschappers viel na terugkeer uit Libië onder de Forschungsstaffel z. b. V. (Onderzoekseenheid voor speciale inzet), wederom onder leiding van Schulz-Kampfhenkel. Vanuit deze eenheid werden ze ingezet in andere gebieden, waaronder het Oostfront.

Tot slot

Al tijdens de Eerste Wereldoorlog liepen de Duitsers, samen met de Oostenrijkers, voorop met de inzet van geowetenschappers voor militaire doeleinden. Zo werd in 1937 een organisatie opgericht voor militaire geowetenschappen in verband met de naderende oorlogsinspanningen. Gedurende de Tweede Wereldoorlog maakte de Wehrmacht gebruik van zo’n vierhonderd geowetenschappers om de krijgsmacht te ondersteunen, door het in kaart brengen van terrein voor operationele doeleinden en voor de bouw van militaire objecten en fortificaties. Ook de Britten en Amerikanen hadden geowetenschappers in dienst op het snijvlak van intelligence en geo-informatie, maar dit gebeurde op veel kleinere schaal. Ook na de Tweede Wereldoorlog zijn er altijd militaire geowetenschappers ingezet, zeker door de Britten, Amerikanen en Duitsers. In de huidige tijd is het geografisch domein belangrijk binnen krijgsmachten wereldwijd. De technologie is inmiddels veel geavanceerder, maar nog steeds geldt: zonder terreinkennis, accurate kaarten en goede inlichtingen is de kans op succes een heel stuk kleiner.

 

MEER LEZEN

  • Gregory, D. (2016). The natures of war. Antipode 48(1): 3-56.
  • Häussler, H. 2018. Sonderkommando Dora – Special military geoscientific unit of the German counter-intelligence Service in North Africa 1942. Scientia Militaria: South African Journal of Military Studies 46(1): 37-57.
  • Häussler, H., & Willig, D. (2006). Development of German military geology in the German Wehrmacht 1939-1945. In E.P. F. Rose & C.P. Nathanail (eds.), Geology of warfare: Examples of the influence of terrain and geologists on military operations (pp. 141-158) London: Geological Society of London.
  • James, L. (1977). Panzer Army Africa. London: MacDonalds & Jame’s.
  • Richter, N.B. (1952). Unvergessliche Sahara. Als Maler und Gelehrter durch unerforschte Wüste. Leipzig: Brockhaus.
  • Rolke, M. (2022). Sonderkommando Dora: Erkundungen in der Wüste Libyens vom Mai 1942 bis Januar 1943. München: Belleville.
  • Rose, E.P.F., Ehlen J., & Lawrence, U.l.L. (2018). Military use of geologists and geology: a historical overview and introduction. Geological Society 473: 1-29.