Nieuwe directeur PBL Marko Hekkert: ‘De grootste vijand van transities is inertie’

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft sinds januari een nieuwe directeur, Marko Hekkert. Als hoogleraar Dynamics of Innovation Systems is hij een van de transitiespecialisten in Nederland. Hekkert heeft een opvallende visie op de grote opgaven waarvoor Nederland staat: het Rijk hoeft niet in alle transities het voortouw te nemen. Frank van Dam, onderzoeker bij het PBL, zocht zijn nieuwe directeur op.
’We hebben in Nederland enkele grote problemen, zoals stikstof en water, veel te lang voor ons uitgeschoven. En die fysieke wereld krijg je op een gegeven ogenblik als een boomerang terug. Je kunt dat niet eindeloos negeren.’ Marko Hekkert (51) formuleert bedachtzaam maar scherp. Hekkert, voorheen directeur van het Copernicus-instituut voor duurzaamheidsvraagstukken aan de Universiteit Utrecht, ontvangt me in zijn nieuwe, nog wat kale werkkamer in het PBL-kantoor aan de Bezuidenhoutseweg in Den Haag, met uitzicht op het Haagse Bos. ‘Ik moet nog steeds wat uitzoeken voor aan de muur.’
Nederland staat voor grote opgaven, van de energietransitie tot de verduurzaming van de landbouw. Zijn sommige belangrijker dan andere?
Hekkert begint te lachen. ‘Je stelt meteen de moeilijkste vraag.’ Dan serieus: ‘Transities worden meestal geïsoleerd bestudeerd. Denk aan onze energievoorziening of voedselvoorziening. En sommige transities zijn heel complex, zoals de transitie naar een circulaire economie. Ze zijn allemaal tot op zekere hoogte in eigen modellen te vatten. Maar een combinatie is veel complexer. Daar bestaan nog geen goede modellen voor. Idealiter bekijk je het in samenhang. Want als je optimaliseert op één vraagstuk, of prioriteit geeft aan één opgave, botst het onherroepelijk met andere opgaven. Hoe eerder je ze in samenhang beschouwt, des te beter. Dat vergt ook een samenhangend beleid, vanuit verschillende departementen, maar in de praktijk blijkt dat soms lastig. Sommige opgaven, zoals van natuur en van water, kunnen elkaar versterken, maar voor bijvoorbeeld klimaat en verstedelijking ligt dat al ingewikkelder, want hoe verenig je verdichting en vergroening met elkaar? Bij het PBL hebben we kennis op meerdere thema’s, van klimaat en energie tot landbouw en natuur. Daardoor kunnen juist wij laten zien hoe die transities zich tot elkaar verhouden.’
Ondertussen zijn het maatschappelijk onbehagen en de politieke onrust groot, bijvoorbeeld over de spanning tussen natuur en landbouw. Hoe komen we hieruit?
‘Het begint ermee dat je onderkent dat transities tijd vergen. Sommige duren zelfs meerdere generaties. Het tempo van de veranderingen bepaalt bovendien wie daarin mee kunnen gaan. Gaat het erg snel, dan komen mensen in verzet. Zulke veranderingen grijpen in op gevestigde belangen, zekerheden en gewoonten. Het is toch tragisch dat het in ons land maar moeilijk lukt bepaalde collectieve belangen, zoals biodiversiteit en volksgezondheid, goed te borgen? Want die gaan soms in tegen individuele of bedrijfsbelangen. Transities zoals die van de landbouw zullen dus heel geleidelijk moeten worden gerealiseerd.
Transities zoals die van de landbouw zullen heel geleidelijk moeten worden gerealiseerd
Maar als je weet dat er dingen moeten veranderen, kun je dat niet uitstellen. In Nederland hebben we een aantal grote problemen veel te lang voor ons uitgeschoven. Kijk naar de relatie tussen landbouw en natuur. Het stikstofprobleem en de verdroging gaan niet zomaar weg. In 1990 is de Ecologische Hoofdstructuur bedacht om de natuur de ruimte te geven en de biodiversiteit te herstellen. Twintig jaar later sneuvelde dat idee vanwege allerlei andere kortetermijnbelangen. Hadden we eraan vast gehouden, dan was de natuur nu robuuster geweest en had de huidige crisis misschien niet bestaan. Hetzelfde geldt voor het watervraagstuk. Met andere woorden, de grootste vijand van transities is inertie.
Wat dan kan helpen is een wenkend perspectief: waar willen we met z’n allen naartoe? Wat is het verhaal en wat zijn de beelden daarbij? Zo’n perspectief kan mensen wél in beweging krijgen. Ik noem dat missiegedreven beleid. Een systeemverandering, bijvoorbeeld van ons energiesysteem, vereist een missie, een wenkend perspectief. En het vraagt om gedragsverandering. Zoiets kost tijd. Je zult iedereen moeten meekrijgen. Voor technologische innovaties heb je een groot aantal partijen nodig. Maar heb je die bij elkaar, met kennis, middelen en legitimiteit, dan kunnen technologische veranderingen snel gaan.’
Kunnen ook disrupties helpen? Denk aan de covid-19-pandemie en de oorlog in Oekraïne?
Hekkert reageert zeer beslist: ‘Jazeker. De oorlog in Oekraïne heeft ons er opnieuw op gewezen hoe afhankelijk we zijn van anderen voor onze energievoorziening. Die was decennialang makkelijk en goedkoop. Maar nu niet meer. Dit soort shocks doorbreekt de inertie. Het is niet per se gezegd dat het vervolgens de goede kant op gaat, maar het vergroot de kansen om het systeem een andere kant op te sturen. Hier geldt ‘never waste a good crisis’, want die onderstreept de legitimiteit van noodzakelijke veranderingen.
Als wetenschapper ben ik doordrenkt met duurzaamheidsdenken. In mijn ogen gaat duurzaamheid over het kunnen opvangen van zulke schokken, over het vergroten van weerbaarheid. Dat vereist een visie voor de lange termijn. Neem het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Dat is bij uitstek gebaat bij een wenkend perspectief. Verkennende langetermijnstudies vanuit het PBL kunnen daarbij helpen. Wij kunnen laten zien wat er kan, hoe het kan en waar het kan.’
Voor geografen is dat laatste – waar? – natuurlijk interessant. De ruimtelijke ordening in Nederland is sterk gedecentraliseerd naar provincies en gemeenten. Nu wil het Rijk weer meer regie voeren. Moeten we terug naar een sterke RO vanuit het Rijk?
‘Niet per se, denk ik. Vele vraagstukken en opgaven in de ruimtelijke ordening zijn bovenregionaal, en structurerend voor het geheel. Neem ons energiesysteem en de hele infrastructuur die daarbij hoort. De ordening daarvan in de ruimte is wat mij betreft een taak voor het Rijk. Dat geldt ook voor de grote verkeersinfrastructuur en grote datacentra. Maar als het bijvoorbeeld gaat om het samengaan van landbouw en natuur, is dat vooral afhankelijk van regionale en lokale omstandigheden, zoals het systeem van water en bodem. Hier kan het Rijk de randvoorwaarden stellen en kunnen de provincies de precieze invulling bepalen. Het hangt dus een beetje van het onderwerp af.’

Even terug naar de maatschappelijke en politieke onrust. De kennis, data, modellen en onderzoeksresultaten van het PBL worden soms betwist, tot in de Tweede Kamer aan toe. Hoe moeten we hier als PBL mee omgaan?
Hekkert, stellig: ‘Dat is niet mijn eerste indruk. Over het algemeen worden onze modellen en bevindingen door politiek en beleid heel serieus genomen. Beleidsmakers, maar ook maatschappelijke organisaties, hebben bovendien behoefte aan ‘harde cijfers’. Onze legitimiteit is echter niet vanzelfsprekend en dat brengt een grote verantwoordelijkheid met zich mee. Het onderzoek van het PBL wordt gebruikt in het beleid, en als PBL-directeur kun je zowel aan de kant van het beleid als aan de kant van de onderzoeksagenda een beetje sturen.’
Mag ik dan concluderen dat je de leukste baan in Nederland hebt?
‘Nou, het is misschien niet de baan waarvan ik altijd heb gedroomd. Maar het PBL is wel precies op mijn domein en interessegebied actief: de transitie naar een duurzame samenleving en economie. Als hoogleraar aan de UU probeerde ik het denken over transities tussen de oren van beleidsmakers te krijgen. Maar als directeur van het PBL zit je écht aan tafel. Sterker nog, de impact van het PBL is groter dan ik dacht. Dat maakt deze baan nog leuker en interessanter dan ik had verwacht. Ik wil iets maken waar beleidsmakers wat aan hebben.’
De legitimiteit van het PBL is niet vanzelfsprekend