Pabo en basisonderwijs
Fysisch geografen en aardwetenschappers willen hun kennis delen met de samenleving – ook via andere beroeps groepen. In deze reeks passeerden deltamanagers, tourgidsen, natuurgidsen, stadsecologen en bestuurders de revue. We sluiten af met de pabo. Daar worden immers door hoog opgeleide aardrijkskundedocenten de toekomstige leraren basisonderwijs klaargestoomd om jonge kinderen te leren met een geografische blik naar hun leefomgeving te kijken.
In het november/decembernummer van Geografie schreef Marian Blankman in haar artikel ‘Veel te doen in weinig tijd. Aardrijkskunde op de pabo’ hoe je pabostudenten in de beperkt beschikbare tijd de nodige kennis en vaardigheden kunt bijbrengen om goede aardrijkskundelessen te geven op de basisschool. Rekenen en taal krijgen op de basisschool en de pabo nu eenmaal de meeste aandacht, waardoor voor een vak als aardrijkskunde maar beperkte tijd overblijft.
De aardrijkskundige praktijk op pabo’s en basisscholen staat natuurlijk tamelijk ver af van die van fysisch geografen op universiteiten en hogescholen waar toekomstige aardrijkskundeleraren worden getraind voor lessen op vmbo, havo en vwo. Maar de geografische basis in de opvoeding van kinderen wordt al gelegd in het primair onderwijs.
George Schonewille is na de tweedegraads lerarenopleiding doorgestroomd naar de doctoraalstudie Historische Geografie aan de Universiteit van Amsterdam met als keuzevak Fysische Geografie. Hij is nu op pabo-afdeling van de Hogeschool van Amsterdam onder meer verantwoordelijk voor stagiairs bij basisscholen in de regio Zaanstad. We vragen hem naar de fysisch-geografische bagage van zijn studenten, die de kennis op hun beurt weer moeten overdragen aan hun leerlingen op de basisschool.
Wat heeft je gemotiveerd om pabodocent te worden?
‘Na mijn studie aan de lerarenopleiding wilde ik eerst mijn geografische kennis verdiepen. Bovendien waren op dat moment de banen in het voortgezet onderwijs schaars. Na mijn doctoraalstudie lag dat anders. Toen ik een aantal jaren als aardrijkskundeleraar had gewerkt, kwam de mogelijkheid door te stromen naar het hoger onderwijs als vakdocent aardrijkskunde aan de pabo. Vooral de veelzijdigheid van het werk aan de pabo sprak me erg aan.’
Tijdens je doctoraalstudie koos je voor de combinatie van historische en fysische geografie. Kun je daarmee uit de voeten op de pabo?
‘Als vakdocent aan de pabo had ik de vrijheid een eigen vakmodule van zes dubbeluren te ontwikkelen. Na de invoering van het nieuwe curriculum in het schooljaar 2012/2013 is mijn rol als docent sterk verschoven, van vakdocent naar vakdidacticus. In dat nieuwe curriculum wordt namelijk geen vakinhoud meer gegeven maar wordt enkel vakdidactiek behandeld. Het aantal college-uren aardrijkskundedidactiek bij de voltijds pabo is verdubbeld naar twaalf dubbeluren. De universitaire pabo (in Amsterdam de UPvA, daarnaast in Utrecht, Rotterdam, Leiden en Zwolle, red.) heeft meer contacturen, omdat er zowel hoor- als werkcolleges in het programma zijn opgenomen. Binnen deze colleges besteed ik veel aandacht aan wat ik noem praktische natuurkundige aardrijkskunde. Maar dat heeft natuurlijk te maken met mijn belangstelling voor natuurkundige aardrijkskunde. Collega’s aan andere pabo’s kunnen dit anders invullen.'
Mijn rol op de pabo is sterk verschoven van vakdocent naar vakdidacticus
'Van beginnende studenten wordt nu verwacht dat ze over voldoende aardrijkskundige kennis beschikken om de didactieklessen te kunnen volgen. De vorig jaar ingevoerde landelijke toelatingstoets Mens en Wereld-pabo moet dit niveau waarborgen. Aankomende studenten met een vwo-, hbo- of universitaire vooropleiding hoeven die toets niet af te leggen en zijn zelf verantwoordelijk voor het vereiste niveau. Dat geldt ook voor havisten die examen gedaan hebben in aardrijkskunde. Havisten zonder aardrijkskunde in hun pakket, en mbo-studenten die willen doorstromen naar de pabo, zijn wel verplicht de toelatingstoets te halen. Hiervoor is studiemateriaal beschikbaar, bijvoorbeeld het boekje Basiskennis Aardrijkskunde van Roger Baltus, dat ze zelfstandig moeten bestuderen. Daarbij bieden de pabo’s wel een ondersteunend programma aan. Als vakdidacticus moet ik uitgaan van de aardrijkskundige kennis die studenten hebben bij de aanvang van hun studie, maar in mijn didactiekcolleges kan ik natuurlijk wel vakinhoud aanbieden, zoals een practicum fysische geografie.
'Het is interessant kennis te nemen van de hoeveelheid fysisch-geografische stof in zulke boekjes, want in feite is dat de aardkundige vakinhoud waarmee de pabostudent en dus ook de basisschoolleraar het moet doen. Zo ruimt Baltus in zijn boekje 80 van de 220 pagina’s in voor drie hoofdstukken fysische geografie: De aarde in het zonnestelsel, Weer, klimaat en landschappen op aarde, en Landschappen in Nederland. Verder komt de bodem nog aan bod in het hoofdstuk Landbouw. Meer informatie over de toelatingstoets en beschikbaar studiemateriaal is te vinden op www.goedvoorbereidnaardepabo.nl.’
Is aandacht voor fysische geografie binnen het basisonderwijs gewaarborgd?
‘Uitgangspunt op de basisschool is de aardrijkskundige inhoud zoals verwoord in de kerndoelen Oriëntatie op jezelf en de wereld en Ruimte. Die doelen zijn uitgewerkt in methoden waarin ook de basisbeginselen van de natuurkundige aardrijkskunde aan de orde komen. De vakdidactische colleges op de pabo zijn erop gericht de aanstaande basisschoolleraren te leren deze vakkennis te vertalen naar het niveau van jonge kinderen. Door veel praktische elementen in mijn lessen stimuleer ik aankomende leraren basisonderwijs straks ook met hun leerlingen naar buiten trekken en aspecten van de leefomgeving te ervaren. Bodem en water komen daarbij natuurlijk ook aan bod.’
Hoe is de communicatie tussen de universitaire opleidingen, de pabo-geografen en het pabo-geografieonderwijs?
‘Op de UvA/HvA kun je via drie trajecten een pabodiploma halen: via de voltijds of deeltijd-pabo aan de HvA en via de universitaire pabo (UPvA). Door deze diversiteit in opleidingsniveau (van mbo- tot en met universitair geschoold) zijn de verschillen in kennis van het vak aardrijkskunde zeer groot. Er is weinig samenwerking tussen vakdocenten van de tweedegraads en universitaire lerarenopleiding, maar wel voldoende tussen pabodocenten binnen het eigen vakgebied. Wat dat betreft vormen de aardrijkskundedocenten aan de pabo’s dus een eigen gemeenschap die redelijk onafhankelijk opereert. Het hangt af van de persoonlijke competenties en interesses van docenten vakdidactiek aardrijkskunde aan pabo’s hoeveel aandacht ze besteden aan fysische geografie. Dat bepaalt weer grotendeels of de fysisch-geografische kennis van de toekomstige leraren basisschool beperkt blijft tot de verplichte stof voor de toelatingstoets of dat die kennis vakdidactisch is verbreed of verdiept.’