Toeren langs de moeren

1 mei 2019
Auteurs:
Wouter van den Berg
jurylid Glazen Globe
Dit artikel is verschenen in: geografie mei 2019
landschap
Brabant
Kennis
FOTO: WOUTER VAN DEN BERG
Stuw in de Turfvaart, met links het restant van een verbindingssloot naar een waterreservoir.

Bij hoogveen denk je aan Drenthe en de Peel. Maar ook grote delen van West-Brabant waren ooit bedekt met een metersdikke veenlaag. Sinds afgelopen zomer staan die verdwenen venen weer (letterlijk) op de kaart.

 

In West-Brabant vind je vooral zand. Dekzandgebieden worden er afgewisseld door stuifzand en hier en daar wat beekafzettingen. Dit is niet altijd zo geweest, want vroeger lag hier een enorm hoogveenmoeras. Het is moeilijk voor te stellen, maar het maaiveld was hier enkele meters hoger dan tegenwoordig. Al dat West-Brabantse hoogveen is sinds de middeleeuwen afgegraven, helemaal tot op de onderliggende zandgrond. Maar als je goed kijkt, vind je her en der nog wat aanwijzingen voor de grootschalige turfwinning in dit gebied. Zo staat er in het dorpje Schijf, tussen Roosendaal en Zundert, een beeld van een rustende turfsteker. En in het natuurlandschap zijn nog enkele voormalige turfvaarten goed herkenbaar. We nemen een duik in de geschiedenis.

A4
BEELD: © GEOGRAFIE & B.J. KÖBBEN 2019
Figuur 1: Veen voor turfwinning in West-Brabant, en turfvaarten

Het bruine goud

De vorming van het veen in West-Brabant begon in het Atlanticum, een slordige 6000 jaar geleden. In deze periode leidde klimaatverandering ertoe dat naaldbos plaatsmaakte voor loofbos, waardoor steeds minder water verdampte en de bodem natter werd. In deze moerassige omgeving hoopten plantenresten zich op tot veen. Eerst laagveen onder invloed van de hoge grondwaterstand (rietveen en zeggeveen) en later ook hoogveen, onder invloed van regenwater (veenmosveen). De veenpakketten waren op sommige plaatsen in West-Brabant wel 5 meter dik. Omdat hoogveen gemiddeld 1 millimeter per jaar groeit, moet het daar dus ongeveer 5000 jaar over gedaan hebben. En die rekensom klopt wel ongeveer, want een krap millennium geleden zijn mensen hier in de regio al begonnen met de turfwinning. Het grootste deel van deze turf diende als brandstof, maar ook met zoutwinning uit turf is veel geld verdiend. Deze ‘selnering’ was vooral rendabel in het noorden en westen van West-Brabant, maar ook in Zeeland en Friesland, waar het veen in het verleden regelmatig overstroomd is geweest met zeewater. De ziltige turf werd verbrand en de as vermengd met zeewater, waarna men het mengsel liet inkoken en uiteindelijk het zout overbleef. De totale waarde van het afgegraven veen in West-Brabant lag om en nabij de 25 miljard euro, omgerekend naar de huidige energieprijzen.

    FOTO: WOUTER VAN DEN BERG
    In de grensregio tussen Breda en Antwerpen staan 36 veenpalen die ieder precies aangeven hoe hoog het veen er vroeger lag. Deze paal bij Halderberge reikt 3,8 meter hoog.

    Bakermat van turfwinning

    Het begon allemaal in de middeleeuwen. Steden als Antwerpen, Bergen op Zoom en Roosendaal groeiden gestaag en om in de toenemende energiebehoefte te voorzien werden de nabijgelegen bossen gekapt. Toen het hout op was, moesten mensen op zoek naar een alternatief en dat vonden ze in gedroogd veen. Vanaf 1250 begon men in West-Brabant met de grootschalige ontginning van de hoogveengebieden. Ter vergelijking, in Drenthe gebeurde dat pas in de 17e eeuw en in De Peel in de 19e eeuw. Breda liet zich als laatste stad in de regio aansluiten op het stelsel van turfvaarten, dit op initiatief van lokale bierbrouwers. Bier was immers een eerste levensbehoefte bij gebrek aan schoon drinkwater.

      BRON: SCHOOLTV.NL
      Figuur 2: Vorming van veenlagen

      Om de turf naar de steden te brengen, werden vaarten gegraven. In Noord-Nederland heten ze ‘wijken’, maar in West-Brabant gewoon ‘turfvaarten’. Behalve als vaarweg voor de turfschepen dienden ze ook voor het ontwateren van de hoogveengebieden. Samen met honderden grote en kleine afwateringsgreppels legden ze het hoogveengebied droog om het turfsteken te vereenvoudigen. Laag na laag werd het veen afgegraven. De bovenste laag van het hoogveen, witveen, was van mindere kwaliteit, omdat het niet zo compact was als het onderliggende zwartveen. In de plaatselijke toponiemen is zelfs nog dit verschil in turfkwaliteit te ontdekken. Zo ligt vlak bij Rijsbergen het buurtschap Zwart Moerken. En vlak daarnaast, op de plaats waar zich vroeger een enorm veenmoeras bevond, ligt tegenwoordig een golfbaan met de toepasselijke naam De Turfvaert. Na het afgraven werden de turfblokken eerst te drogen gelegd, waarbij ze 60 procent van hun gewicht verloren. Dit droogproces bepaalde ook de lengte van het turfseizoen, dat begon in maart en eindigde in juli. Zou de turf later gestoken worden, dan droogde deze niet genoeg voordat de winter inviel. De droge blokken werden vervolgens over het water naar de steden gebracht. Dat gebeurde per turfvlet, een schip van 15 meter lang en 2,5 meter breed, getrokken door vier personen. De turfvaarten waren niet veel breder dan de vletten, dus passeren was niet mogelijk.

      Daarom voer men in konvooien van enkele tientallen aan elkaar gekoppelde turfschepen achter elkaar. De vletten gingen niet leeg terug naar de turfwingebieden, want in de steden werden ze volgeladen met menselijke uitwerpselen. Die ‘stadsmest’ diende om de arme zandgronden, die overbleven na het afsteken van de turf, rijp te maken voor landbouw.

        FOTO: WOUTER VAN DEN BERG
        Veenput in het natuurgebied Sang en Goorkens even ten zuidoosten van Mierlo.
        Veen, moer of klot

        Veel plaatsnamen in Nederland, zoals Heerenveen, Helenaveen en Veenendaal, verwijzen duidelijk naar de oorspronkelijke grondsoort. Maar in West- Brabant zul je vrijwel nergens een toponiem tegenkomen met daarin de aanduiding ‘veen’. Dat komt omdat mensen in deze streek spraken van ‘een moer’. Een kwestie van dialect dus, en dat verklaart plaatsnamen als ’s-Gravenmoer en Moergestel. Toch werd er in deze streek ook wel gesproken van ‘venne’ in de betekenis van veen. Het dorp Rucphen, bij Roosendaal, verwijst hiernaar en betekent letterlijk ‘rauw veen’, ofwel veen dat nog niet is aangesneden. Meer richting Oost-Brabant en Limburg kom je steeds vaker het woord ‘klot’ tegen, om veen aan te duiden. Hoewel daar op veel plaatsen slechts zeer kleine hoeveelheden turf werden gewonnen, biedt de lokale toponymie nog veel aanknopingspunten. Overal vind je klotvennen of klotputten en bij de provinciegrens van Noord-Brabant en Limburg ligt natuurgebied Klotterpeel.

        Watermanagement

        Na verloop van tijd was het oorspronkelijke veenmoeras zo ver ontwaterd, dat het peil in de turfvaarten te ver zakte – vooral aan het eind van de zomer, wanneer er veel verdamping was opgetreden. Spuien in de vaarten moesten het grootste deel van het turfseizoen voorzien in een stabiele waterstand ten behoeve van het transport. Voor periodes van droogte waren er extra waterreservoirs. De stuwen van de reservoirs gingen dan kortstondig open, waardoor via een verbindingssloot (spuiloopje) precies genoeg water werd doorgelaten om scheepvaart mogelijk te maken. Bijkomend voordeel was dat de konvooien als het ware konden ‘meeliften’ op de ontstane watergolf, tot aan de volgende stuw. Het konvooi nam zo van stuw tot stuw zijn eigen water mee. Hoewel de oude stuwen vrijwel allemaal zijn vergaan, is hun vroegere ligging vaak nog te herleiden. Wie bijvoorbeeld vanuit Etten-Leur over de Hoge Vaartkant zuidwaarts rijdt, stuit op een straat met de naam Zandspui. De provincie Noord-Brabant heeft in datzelfde gebied onlangs nog nieuwe stuwen laten aan leggen in de voormalige turfvaarten, ditmaal om verdroging van natuurgebieden te voorkomen. Op plaatsen waar vroeger de stuwen moeten hebben gelegen, vind je soms nog een verbreding van de turfvaarten. Die wordt toegeschreven aan uitspoeling door waterkracht, wanneer de stuwen voor het konvooi werden geopend. De verbredingen zijn in ieder geval niet bedoeld als passeerplaats of zwaaikom, zoals je die wel aantreft bij kanalen.

          FOTO: G.LANTING/WIKIMEDIA
          In dit pand, Den Anker, aan Haven 4 in Breda zat vanaf 1647 een bierbrouwerij die voor zijn energievoorziening afhankelijk was van turf.

          Brouwerij Het Anker

          Wanneer je inzoomt op een enkel turfkanaaltje, worden soms zelfs nog de oude eigendomsverhoudingen zichtbaar in het straatbeeld. Zo ligt aan de oude haven van Breda een markant monumentaal pand, Den Anker. Hier was vanaf de 17e eeuw een grote bierbrouwer gevestigd die voor zijn energievoorziening afhankelijk was van turf. Om zich te verzekeren van een constante aanvoer betaalde de brouwer mee aan het graven van een nieuwe turfvaart en kocht hij grote stukken grond in het aanpalende veenmoeras. Deze vorm van grootgrondbezit was dus in eerste instantie gericht op het winnen van veen, maar als dat eenmaal afgegraven was, bleef ook de kale ondergrond eigendom van de brouwerij. De brouwer liet hier een grote boerderij bouwen, die hij verpachtte en af en toe zelf gebruikte als jachtverblijf. Dit landhuis ‘In den Anker’ is grotendeels in originele staat bewaard gebleven en tegenwoordig fungeert het als herberg voor wandelaars, fietsers en passanten. Het veen mag dan helemaal weggestoken zijn en alle turf lang geleden verbrand, maar de namen herinneren nog aan een lange historie van turfwinning op de huidige zandgronden. Vooral om die reden heeft de gemeente Breda begin 2019 besloten de Bredase Turfvaart de status van monument te geven. Wat opvalt aan deze turfvaart is dat er vlak bij elkaar twee aparte verbindingen zijn met de Aa (ook wel: Weerijs), zie kaartje op p. 27. Dit riviertje ontspringt in België en vloeit in Breda samen met de Mark, om vervolgens onder die naam af te wateren op de Oosterschelde. Twee verbindingen van de hoofdturfvaart op dezelfde rivier, en ook nog eens dicht op elkaar, lijken overdadig, zeker omdat er in dat gebied nauwelijks nog turfwinning plaatsvond. Dat zit zo. De oudste van de twee verbindingen werd gegraven in 1618, maar bleek voor de turfvaart al snel ongeschikt. De konvooien met turfschepen ondervonden namelijk veel hinder van de sterk meanderende Aa vanaf dat punt. Daarom besloot men in 1646 de hoofdturfvaart pas vlak bij Breda te laten aansluiten op de rivier.

          Verdwenen Venen

          Vijf eeuwen van grootschalige turfwinning hebben hun sporen nagelaten. Brabants Landschap en haar Belgische tegenhanger Regionaal Landschap de Voorkempen hebben die geschiedenis afgelopen zomer nieuw leven ingeblazen met het project Verdwenen Venen, naar het gelijknamige boek van historischgeograaf Karel Leenders uit 1989, dat nog steeds geldt als de Brabantse ‘veenbijbel’. Er is een ‘turfbox’, met daarin Het ABC van de turf vol informatie voor een breed publiek, en voor het onderwijs is er de site wegvandeturf.nl. Via het geoloket van de gemeente Antwerpen (zie bronnen) kun je een kaart met turfrelicten projecteren op de laatste versie van OpenStreetMap. Maar het leukst is om erop uit te trekken. In de grensregio tussen Breda en Antwerpen staan ruim dertig informatieve veenpalen die precies aangeven hoe hoog het veen er vroeger opgestapeld lag. Ze zijn met elkaar verbonden door vijf fiets- en drie wandelroutes. Samen vormen ze een verrassende veldexpositie over turfwinning in West-Brabant, ook al is er nu geen moer meer te zien. 

            Gratis te downloaden via https://www.rldevoorkempen.be/publicaties > gratis downloads > ABC van de turf

            BRONNEN