Boeken Geografie mei 2021

1 mei 2021
Auteurs:
Ben de Pater
Departement Sociale Geografie & Planologie Universiteit Utrecht
Dit artikel is verschenen in: geografie mei 2021
Boeken
recensie
Opinie

Signalementen

Rampzalig Nederland

  • Jensen, L. Crisis en catastrofe. De Nederlandse omgang met rampen in de lange negentiende eeuw. Walburg Pers, 282 p., € 25.

In 1947 muntte de Amerikaanse geograaf John K. Wright de term geosofie: de studie van ideeën die leken en culturen hadden of hebben over hun natuurlijke omgeving. Zo zag het christelijke Europa de bliksem ooit als een wapen van God, waarmee hij zondaars strafte. Op veel afbeeldingen hadden bliksemstralen dan ook een pijlpunt. Pas toen in 1752, tijdens de Verlichting, Benjamin Franklin de bliksemafleider bedacht, kon men zich beter beschermen tegen dit natuurgeweld. Aldus Jan Willem Buisman, die in 2019 het veelgeprezen boek Onweer. Een kleine cultuurgeschiedenis 1752-1830 publiceerde. In de bundel Crisis en catastrofe is hij present met een artikel over ‘Onweer: een ramp, een straf of een subliem schouwspel?’.

In deze door Lotte Jensen, hoogleraar Nederlandse literatuuren cultuurgeschiedenis in Nijmegen, geredigeerde bundel staan twaalf academische bijdragen over hoe Nederlanders omgingen met rampen, niet alleen natuurrampen zoals overstromingen of de uitbarsting van de Krakatau in Indonesië in 1883, maar ook man-made disasters zoals de ontploffing van een schip met buskruit in Leiden in 1807. Droegen rampen bij aan lokale, nationale of zelfs internationale saamhorigheid? Hoe traden de Oranjes op bij rampen? Hoe zat het met liefdadigheid? Welke treurzangen verschenen er? Voor geografen zal de bundel vaak te weinig geografisch zijn, te veel cultuurhistorisch en literair. Eerder verschenen als themanummer van het tijdschrift De Moderne Tijd. De Lage Landen, 1780-1940.

Dr Cassandra

  • Van der Ham, W. Johan van Veen, meester van de zee. Grondlegger van het Deltaplan. Boom, 372 p., € 29,90 (pb).

Willem van der Ham studeerde in 1985 af als politiek geograaf aan de Universiteit van Amsterdam, maar sindsdien wijdt hij zich aan het schrijven van boeken, vaak over historische onderwerpen. Veel van zijn publicaties gaan over Nederland en het water. Zo schreef hij over Cornelis Lely, Hollandse polders, de overstroming van Goeree-Overflakkee in 1953 en over de geschiedenis van de Deltawerken. Hierin past ook zijn boek over het leven en vooral het werk van Johan van Veen (1893-1959), de Rijkswaterstaat-ingenieur die, soms onder het pseudoniem dr Cassandra, al ver voor de fatale overstroming van 1953 waarschuwde dat de dijken in Zuidwest-Nederland veel te laag waren. Net als de Trojaanse prinses werd hij ten onrechte niet geloofd.

De eerste druk van de biografie verscheen in 2003, maar kreeg toen niet veel aandacht. Rutger Bregman maakte echter in zijn essay Het water komt. Een brief aan alle Nederlanders (2020, de pdf staat gratis op internet) er ampel gebruik van. Reden om het boek in een herziene editie opnieuw uit te geven, met een aangepaste titel, een bijgeschaafde tekst, meer illustraties en een geactualiseerde epiloog. Van Veen verschijnt daarin als een markante Groninger, (terecht) overtuigd van zijn kwaliteiten als onderzoeker van de waterstaat (over zijn bevindingen schreef hij af en toe in het tijdschrift van het KNAG), visionair in zijn plannen en verslaafd aan zijn werk, voor zijn meerderen weinig plooibaar, internationaal meer gewaardeerd dan in eigen land. Omdat Van der Ham de medewerking kreeg van Van Veens kinderen, had hij ook toegang tot privédocumenten. Daardoor krijgt ook Van Veens tragisch mislukte huwelijk en gezinsleven de nodige aandacht. Gelukkig vond hij de laatste drie jaar van zijn leven de liefde bij een Deense vriendin.

Mondiale stadsgeschiedenis

  • Wilson, B. Metropolis. De grootste uitvinding van de mens. Spectrum, 544 p. + 16 p. in kleur, gebonden, € 50 (Engelse editie in pb: € 19,95).

Je moet maar durven: een overzicht schrijven van de geschiedenis van de stad, een onderwerp waarop tal van prominente auteurs zich hebben geworpen. Klassiekers zijn The City In History (1961) van Lewis Mumford en Cities In Civilization (1998) van Peter Hall. Beide boeken zijn ook aanmerkelijk dikker en ruimer geïllustreerd dan Metropolis.

De waarde van Metropolis ligt niet zo zeer in een nieuwe visie of nieuwe feiten (het boek is gebaseerd op een literatuurstudie), maar op de elegante verbinding van steden en thema’s. In de veertien hoofdstukken staat steeds een stad – soms een paar – centraal. Van Uruk, Harappa en Babylon van ver voor de jaartelling, tot het hedendaagse Los Angeles en Lagos. Maar Ben Wilson vermengt een verhaal over een stad steeds met een breder thema. Zo bevat het hoofdstuk over Rome ook een verhandeling over baden en kuren, van de Thermen van Caracalla in het klassieke Rome tot Paris Plages, het sinds 2003 bestaande zandstrand aan de Seine waar buiten het zomerseizoen auto’s rijden. Het aan het klassieke Bagdad gewijde hoofdstuk gaat ook in op straatvoedselverkopers in 19e-eeuws Londen en 21e-eeuws Lagos. Het Manchester-hoofdstuk gaat ook over sport in de stad, het Warschauhoofdstuk over de veerkracht van steden in tijden van oorlog, het hoofdstuk over Lissabon en Amsterdam over overzeese handelsroutes, het Londen-hoofdstuk over koffiehuizen als ontmoetingspunten.

Deze voorbeelden laten zien dat Wilson niet zo zeer schrijft over de stad als een stedenbouwkundig fenomeen, maar over de stad als samenleving. Uiteraard besteedt hij aandacht aan de boulevards van Haussmann in Parijs, de wolkenkrabbers in New York en de suburbia van Los Angeles, maar de nadruk ligt toch op de geschiedenis van de urbane maatschappij. Hoe bleef en blijft de stad bijeen, niet fysiek en verkeerstechnisch, maar sociaal?

‘Rurbaan’ Rwanda

  • Cottyn, I. Between modern urbanism and ‘rurban’ realities. Rwanda’s changing rural-urban interface and the implications for inclusive development. Dissertatie Universiteit Utrecht, 184 p., beschikbaar op internet.

Ine Cottyn schreef in het laatste Geografie-nummer van 2016 kritisch over de ongewenste sociale effecten van de stringente top-down stedelijke planning in Rwanda. De hogere inkomens hadden daar baat bij, lagere inkomens leden eronder. Vier jaar later promoveerde ze op een onderzoek in het verlengde hiervan: hoe kunnen kleine steden in Rwanda de mensen op het platteland nieuwe mogelijkheden bieden om in hun levensonderhoud te voorzien? Ze deed dertien maanden veldwerk onder ‘gewone’ Rwandezen: wat zijn hun ervaringen en leefwerelden, welke strategieën voor levensonderhoud hebben zij ontwikkeld? Succesvolle strategieën van huishoudens waren vaak multilokaal. Dat wil zeggen: ze omvatten zowel rurale als urbane activiteiten en vereisten verschillende vormen van geografische mobiliteit. Bijvoorbeeld boeren waren niet alleen op hun akkers te vinden, maar ook op de markt in de nabijgelegen stad, als handelaar. Verschillende activiteiten op verschillende plekken op het platteland kwamen nog meer voor: boeren die elders bijvoorbeeld leraar waren op een dorpsschool. Vanuit een bottom-up perspectief zal de stedelijke toekomst in Rwanda volgens Cottyn ‘rurbaan’ (moeten) zijn. Het regime volgt een andere koers. ‘Rwanda’s stedelijke agenda staat niet voor inclusief urbanisme, maar is eerder een eliteproject dat de kloof tussen stedelijke en rurale huishoudens in sociaaleconomische termen vergroot.’ De organisatie van de veldwerken bleek trouwens geen sinecure. De autoriteiten houden graag alle touwtjes in handen; onderzoek zonder permits is ondenkbaar. Zomaar op eigen houtje gaan praten met inwoners is er niet bij. En hun vertrouwen winnen is een kunst op zich.

Ine Cottyn schreef in het laatste Geografienummer van 2016 kritisch over de ongewenste sociale effecten van de stringente top-down stedelijke planning in Rwanda. De hogere inkomens hadden daar baat bij, lagere inkomens leden eronder. Vier jaar later promoveerde ze op een onderzoek in het verlengde hiervan: hoe kunnen kleine steden in Rwanda de mensen op het platteland nieuwe mogelijkheden bieden om in hun levensonderhoud te voorzien? Ze deed dertien maanden veldwerk onder ‘gewone’ Rwandezen: wat zijn hun ervaringen en leefwerelden, welke strategieën voor levensonderhoud hebben zij ontwikkeld? Succesvolle strategieën van huishoudens waren vaak multilokaal. Dat wil zeggen: ze omvatten zowel rurale als urbane activiteiten en vereisten verschillende vormen van geografische mobiliteit. Bijvoorbeeld boeren waren niet alleen op hun akkers te vinden, maar ook op de markt in de nabijgelegen stad, als handelaar. Verschillende activiteiten op verschillende plekken op het platteland kwamen nog meer voor: boeren die elders bijvoorbeeld leraar waren op een dorpsschool. Vanuit een bottom-up perspectief zal de stedelijke toekomst in Rwanda volgens Cottyn ‘rurbaan’ (moeten) zijn. Het regime volgt een andere koers. ‘Rwanda’s stedelijke agenda staat niet voor inclusief urbanisme, maar is eerder een eliteproject dat de kloof tussen stedelijke en rurale huishoudens in sociaaleconomische termen vergroot.’ De organisatie van de veldwerken bleek trouwens geen sinecure. De autoriteiten houden graag alle touwtjes in handen; onderzoek zonder permits is ondenkbaar. Zomaar op eigen houtje gaan praten met inwoners is er niet bij. En hun vertrouwen winnen is een kunst op zich.

Van Brecht naar Bowie

  • Blokhuis, L. Berlijn. Muzikale revolutie. De Bezige Bij, 228 p., € 23 (pb), € 12 (e-book)

In zijn recente roman Utopia Avenue schrijft David Mitchell over ‘the Scenius’, een combinatie van genius en scene. Kunst wordt gemaakt door kunstenaars, maar die komen pas tot hun recht in een bepaalde setting en dan gaat het om niet-kunstzinnige factoren. Kopers, verkopers, materiaal, geldschieters, technologie, plekken waar je elkaar tegenkomt en ideeën uitwisselt. Wat die kruisbestuiving van scenius oplevert, zie je in het Florence van de Medici. De gouden eeuw in Holland. New York in de jaren 1920. Hollywood. Leo Blokhuis legt overtuigend uit dat ook Berlijn in dat rijtje hoort. Berlijn is een kameleontische stad. Tegelijk een Pruisische machtsbasis en een progressieve stad, zelfs nog in jaren 1930. Tegelijk een bureaucratenstad en tot de oorlog een centrum van hightech, met bijvoorbeeld Siemens. En dan komt de deling nog, waarin Oost-Berlijn een uithangbord van socialistische idealen is en West-Berlijn staat voor vrijheid en kapitalisme. Tegelijk trekt West-Berlijn de Duitse progressieve jeugd, die zo de dienstplicht vermijdt. Na de val van de Muur lokt goedkoop vastgoed en leeft de alternatieve sfeer nogmaals helemaal op. En gaat het spook van de gentrificatie door de stad waren. Het kan verkeren.

Blokhuis’ thema is echter de muziek, al is die een prachtige weerspiegeling van de bredere ontwikkeling. Van oudsher was de Duitse muziekwereld erg versplinterd, met musici in de vele steden en hoven die de regio rijk was – heel anders dan in een metropool als Wenen of Parijs. Maar vanaf de Duitse eenwording in 1870 wordt Berlijn dominanter. In 1920 is het een ‘vrijgevochten metropool met een hedonistische sfeer [die] werkt als een magneet op avonturiers en feestvierders’. Daar komt met het nationaal-socialisme een einde aan, maar dat is niet waar Blokhuis naartoe wil. Hij wil naar David Bowie, die onder andere enkele liedjes in het Duits inzong voor de film Christiane F, het aangrijpende tijdsdocument over de achterkant van het westerse kapitalisme.

Die reis door de tijd voert langs veel, heel veel namen. Voor wie goed thuis is in de hogere cultuur vormt het een feest van herkenning. Minder bekende personages bespreekt Blokhuis met frisse interesse. Ook de fraaie illustraties smaken naar meer. Toch blijft het voor de geograaf een beetje oppervlakkig. Als Bertolt Brecht in 1924 naar Berlijn komt, waar kwam hij dan vandaan? Kon hij op zijn vorige plek niets met zijn idealen? En wie haalde hem naar Berlijn? De lijntjes die Blokhuis van Brecht naar Luther en Bob Dylan trekt zijn leuk, maar over de stad zelf worden we eigenlijk niet veel wijzer. Kaarten ontbreken. Enkele bijzondere plekken komen aan bod zoals de Zodiac Club in Kreuzberg. Maar het zijn er te weinig om een goed idee te krijgen van hun plaats in de stad. Kortom, een fascinerend boek voor wie van Berlijn houdt of iets wil weten over de relatie tussen muziek en maatschappij, maar niet voor een reiziger of iemand die een excursie voorbereidt.

Door Martijn Smit