Brownfield in Boedapest: creatieve industrie en herontwikkeling
In veel Midden- en Oost-Europese steden liggen direct rond het centrum brownfields: restanten van industriële complexen uit de socialistische tijd met verwaarloosde gebouwen en ernstige bodemvervuiling. Beleid om ze te saneren en de gebouwen te hergebruiken ontbreekt veelal. In het Csepel-complex in Boedapest groeit een creatief cluster dat kansen biedt voor bottom-up herontwikkeling.
In de eerste fase van de postsocialistische transitie in Midden- en Oost-Europa vanaf 1990 lag de nadruk op institutionele hervormingen. Zo ook in Hongarije. De stedelijke ontwikkeling werd gecentraliseerd naar lokale overheden. In Boedapest betekende dat een verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden over twee niveaus: de stedelijke regio als geheel en 23 districten daarbinnen. De onduidelijke scheiding van bevoegdheden en onvoldoende samenwerking tussen beide niveaus maakten dat de stedelijke overheid nauwelijks regie nam in de herontwikkeling van brownfields. Zij miste daarvoor ook de financiële middelen en beleidsinstrumenten. Bovendien werd het beleid op veel terreinen gedomineerd door de (neoliberale) principes van minimale sturing door de overheid en privatisering. Veel industriële bedrijven, inclusief de grond, gingen over in private handen. De private sector werd feitelijk de belangrijkste speler in de herontwikkeling van industriële brownfields.
Versnipperde structuur
Private investeerders en ontwikkelaars waren echter alleen geïnteresseerd in oude industriële gebouwen op goed bereikbare locaties zonder veel bodemverontreiniging. Veel van die complexen zijn omgevormd tot luxe lofts of gesloopt om ruimte te maken voor nieuwe residentiële projecten voor de hoogste-inkomensgroepen. Omdat overheidssturing ontbrak, ontstonden sterk versnipperde landschappen, vooral in de ring die de binnenstad van Boedapest scheidt van buitenwijken en suburbane kernen, en waar in de socialistische periode veel industrie was geconcentreerd.
Die transitiezone is nu een lappendeken van nieuwe, dure woningbouwprojecten, oude socialistische woonkazernes en deels hergebruikte of leegstaande, vervallen fabrieksgebouwen. Een geplande, integrale herontwikkeling lijkt hier schier onmogelijk, zelfs al zou de overheid wel de regie nemen.
Brownfield Csepel
De brownfields in Boedapest beslaan in totaal tussen de 1200 en 2900 hectare (afhankelijk van welke definitie je hanteert), oftewel 4,4 tot 10,6% van het totale stadsoppervlak. Ongeveer 200 hectare behoorde tot het industrieel complex Csepel op het gelijknamige eiland in de transitiezone. In 1882 verrezen daar een ijzergieterij en conservenfabriek voor groenten en fruit. Het was al snel een van de grootste industriële complexen in toenmalig Oostenrijk-Hongarije en tijdens de Eerste Wereldoorlog ook een belangrijke wapenproducent voor het leger. Na de Tweede Wereldoorlog werden diverse fabrieken samengevoegd tot één staatsbedrijf, dat uitgroeide tot het grootste staalconcern van Hongarije. Op het hoogtepunt produceerden bijna 40.000 werknemers onder andere vrachtwagens, motoren, motoronderdelen en fietsen. Na 1990 werden veel onderdelen opgeheven en gingen resterende productielijnen, gebouwen en grond over in privéhanden. Er worden in Csepel nog steeds fietsen en onderdelen voor vrachtwagens en motoren gemaakt, maar de productie is sterk geslonken en veel gebouwen staan leeg.
Creatieve industrie
Private investeerders en ontwikkelaars hadden nauwelijks belangstelling voor de herontwikkeling van Csepel. In plaats daarvan kwam een spontaan proces op gang waarbij kleine bedrijven in de leegstaande gebouwen trokken. De teller staat nu op ongeveer 400, waaronder veel bedrijven in dienstverlenende activiteiten, maar ook in creatieve sectoren zoals innovatief design en productie van fietsen en betonnen meubels, een groot kunstenaarsatelier en oefenruimtes voor bands. Die laatste zijn ook gevestigd in voormalige oorlogsbunkers op het eiland. Op dit moment is ongeveer 30% van de ruimte in de gebouwen weer in gebruik.
Min of meer spontane ingebruikname en transformatie van oude leegstaande industriële gebouwen door creatieve bedrijfjes zijn sinds de jaren 1990 een veel voorkomende praktijk in steden wereldwijd. Het betreft uiteenlopende activiteiten zoals theater, beeldende kunst, fotografie, muziek maar ook app- en webdesign. In navolging van Richard Florida’s The Rise and Fall of the Creative Class (2002) zagen veel steden het economisch potentieel van deze creatieve industrie en zijn ze de vestiging daarvan met bewuste strategieën gaan ondersteunen. Boedapest en veel andere postsocialistische steden hebben het potentieel van creatieve herontwikkeling van brownfields echter nog nauwelijks onderkend.
Nieuwe kansen
In de literatuur wordt veelvuldig aangetoond dat de vestiging van een geleidelijk toenemend aantal creatieve bedrijven op locaties als leegstaande industriële gebouwen leidt tot de vorming van levendige creatieve clusters met een groeiend netwerk aan economische en sociale relaties. Dat zijn relaties binnen het cluster maar ook met partijen daarbuiten, zoals partnerbedrijven, financiers of opdrachtgevers. In het Csepel-complex, waar particuliere ontwikkelaars geen interesse tonen en de stedelijke overheid de capaciteit noch de ambitie heeft, biedt geleidelijke groei van een creatief cluster wél kansen tot herontwikkeling. Voor creatieve geesten, in meerderheid jonge mensen die hun ideeën willen uitwerken in een eigen bedrijf, biedt de beschikbare ruimte in de oude productiehallen en pakhuizen grote voordelen. Ten eerste zijn de huren laag, als er al huur gerekend wordt. De ongedeelde ruimtes, hoge plafonds, grote toegangsdeuren en veel inval van daglicht maken de gebouwen bovendien uitermate geschikt om flexibel in te delen in werkplekken, maar ook om evenementen en exposities te organiseren. Ze stralen een authentieke sfeer en rauwe esthetiek uit die velen aanspreekt – niet alleen creatieve ondernemers, ook een jong publiek.
Een alternatieve strategie voor herontwikkeling van Csepel en andere brownfields kan de groei van de creatieve industrie als nieuwe economische sector in heel Boedapest stimuleren.
In de directe nabijheid van het Csepel-complex liggen wijken met woonkazernes uit de socialistische periode. Ze hebben ernstig te lijden onder het gebrekkige onderhoud van zowel gebouwen als openbare ruimte. De langdurige leegstand van de fabrieken en magazijnen heeft bijgedragen aan verpaupering en criminaliteit. Waar herontwikkeling door de private sector bijna per definitie resulteert in ‘enclaves’ van luxe woningbouwprojecten, zijn ondernemers in creatieve clusters vaak geneigd zich actief open te stellen voor contacten met bewoners van omliggende wijken, bijvoorbeeld via evenementen, exposities en horeca. Daarbij kunnen herinneringen en verhalen uit het verleden van de bewoners worden opgehaald. Zeker bewoners die nog in die fabrieken hebben gewerkt, kunnen ideeën aandragen voor herontwikkeling. Het Centrum voor Hedendaagse Architectuur in Csepel heeft de afgelopen jaren open dagen georganiseerd waar creatieve ondernemers zichzelf voorstelden aan bewoners en met hen discussieerden over de toekomst van het gebied. Zo levert de creatieve industrie ook een bijdrage aan versterking van de civil society in Boedapest: hoewel de periode van strakke politieke controle en censuur in Hongarije al dertig jaar geschiedenis is, blijkt de civil society nog steeds zwak ontwikkeld.
Creatieve ondernemers discussieerden met omwonenden over de toekomst van het oude industriegebied
Het beslissende moment voor de ontwikkeling van clusters van creatieve bedrijvigheid in oude industriële complexen ligt aan het begin. Want hoe breng je dit proces op gang? De zichtbare creatieve activiteiten van pioniers brengen levendigheid in het gebied en trekken zo de aandacht van andere creatieve geesten en ook van omwonenden en lokale pers. Zelfs de lokale overheid kan ze niet negeren. De ontwikkeling van de creatieve sector in Csepel verkeert nog in een vroeg stadium, maar het begin is er.
Terughoudendheid
Hoe kan de lokale overheid hierop inspelen? De initiatieven van lokale creatieve actoren vereisen geen frequente monitoring en controle op elk detail. Veel activiteiten in de herontwikkeling kunnen aan henzelf worden overgelaten. Sterker nog, creatievelingen zijn vaak allergisch voor van boven opgelegde plannen en ontwerpen. Zij hebben een voorkeur voor een organisch proces van herontwikkeling via kleine ruimtelijke ingrepen als reactie op nieuwe ontwikkelingen. Bovendien beschikken zij over creativiteit en ongetwijfeld bevinden zich onder hen ook stedenbouwkundigen met expertise in herontwikkeling. De stedelijke overheid zou daarom vooral een ‘rol in terughoudendheid’ moeten spelen. Ze kan brownfields, desnoods tijdelijk, aanwijzen als regelarme zones met afgezwakte regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en vergunningen voor evenementen en horeca.
Vanwege het geleidelijk proces van herontwikkeling door de gebruikers zelf kunnen overheidsinvesteringen beperkt blijven en bovendien gespreid worden in de tijd. Dat is een aantrekkelijke optie voor stedelijke overheden in Midden- en Oost-Europa met geringe budgetten.
Daarnaast is het belangrijk dat lokale overheden niet zwichten voor de financiële verleidingen van commerciële ontwikkeling en de lobby’s van private partijen. In veel steden waar commerciële ontwikkelaars brownfields aanvankelijk links laten liggen, krijgen zij alsnog belangstelling wanneer de creatieve bedrijvigheid als pre-gentrifier pionierswerk heeft gedaan. De commerciële ontwikkelingen zetten een proces van gentrificatie in gang, waardoor diezelfde creatieve bedrijvigheid het veld moet ruimen. Ook de oorspronkelijke bewoners in de directe omgeving zullen dan moeten vertrekken. De landelijk dominante regeringspartij Fidesz steunt vaak grootschalige ontwikkelingsprojecten vanwege de mogelijkheden ‘geld uit het systeem te halen’. Als dergelijke corruptie – want dat is het – bij herontwikkeling door creatieve industrie al mogelijk is, zal deze in ieder geval veel minder lonen. Laten we hopen dat de partijen in het stedelijk en lokaal bestuur in het geval van Csepel de verleiding weerstaan.