De kunst van het kijken: Cameratoezicht in de stedelijke nacht
Cameratoezicht en veiligheid gaan voor velen hand in hand, zo ook in de stedelijke nacht. Maar wie bepaalt wat er met camerabeelden gebeurt? En wat is veilig en wat verdacht? We volgen cameraoperators en hun begeleiders in Rotterdam.
Cameratoezicht wordt veel ingezet om binnensteden en uitgaansgebieden veiliger te maken en alcoholmisbruik en geweld tegen te gaan. Tegelijkertijd is er veel discussie over de effectiviteit van camera’s en of die opweegt tegen de inbreuk op privacy en mogelijke stereotypering van mensen en groepen. Moeten we cameratoezicht en de steeds verdergaande technologie omarmen of juist weren? Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het belangrijk niet alleen te kijken naar het aantal camera’s en hun mogelijkheden, maar ook inzicht te krijgen in de mens achter de lens.
Rotterdam loopt met cameratoezicht voorop binnen Nederland. Het is de enige Nederlandse gemeente met 24/7 toezicht en heef ook de meeste gemeentelijke camera’s voor het handhaven van de openbare orde (420 in 2013). Toezicht houden op het uitgaansleven in de binnenstad is daarbij een van de prioriteiten. Cameratoezicht in combinatie met meer politie en stadstoezichthouders wordt ingezet om de veiligheid op vrijdag- en zaterdagnachten te vergroten. Het stereotiepe beeld van de cameraobservant die eenzaam en onderuitgezakt naar schermen tuurt, gaat in Rotterdam niet op. Hier staan samenwerking en proactief handelen centraal.
De uitkijkkamer
De Rotterdamse uitkijkruimte wordt continu bemenst door tien operators, werkzaam voor Stadstoezicht Rotterdam, en twee supervisors van Politie Rotterdam Rijnmond. Samen bekijken zij tien gebieden in de regio Rotterdam. Het regionaal volgen van beelden in grotere uitkijkcentra is ook in de rest van het land de norm aan het worden. Een eerste bezoek aan de Rotterdamse uitkijkruimte is overweldigend. Er is een hele wand vol monitoren met bewegende beelden, en per werkplek zijn er nog eens drie schermen en een aantal monitoren aan het plafond. Uit een lage wand klinken stemmen, en operators en supervisors praten met en soms door elkaar. Eén grote brij van beeld en geluid. Gaandeweg onderscheid je interessante en minder interessante beelden, meldingen vanuit de meldkamer, portofoon- en telefoongesprekken met de politiewachtcommandanten, overleg en grappen. De supervisors verdelen taken, assisteren zo nodig en begeleiden de operators. Wanneer moet je stoppen met kijken? Wanneer zoom je in of volg je iemand en wanneer juist niet?
Een kunst
Bij cameratoezicht in Rotterdam is preventief kijken belangrijk. Niet pas opletten of meekijken als er al iets aan de hand is, maar risicovol gedrag en situaties al eerder proberen te signaleren en in de gaten houden. Zo kan ‘aan de voorkant’ ingegrepen worden om problemen te voorkomen of beter te controleren.
Naast het meekijken tijdens ‘incidenten’ waarbij al politie of andere hulpdiensten betrokken zijn, is het dus belangrijk actief te surveilleren en ‘eigen waarnemingen’ te hebben. Voor de afdeling benadrukt dit haar toegevoegde waarde binnen de politie. Voor de operators zelf zijn eigen waarnemingen belangrijk bij beoordelingen en in de onderlinge competitie op de werkvloer. Een geautomatiseerd systeem houdt per dag, per camera en per type incident bij wat elke observant doet of ‘scoort’. Voor sommige operators is het een sport zo veel mogelijk eigen waarnemingen per dienst te halen. Dat vergroot de waakzaamheid en helpt bij het vroegtijdig signaleren van problemen, maar kan ook leiden tot buitenproportionele aandacht voor kleine vergrijpen zoals wildplassen waar het cameratoezicht niet primair voor was bedoeld. Een ander neveneffect is dat vermeende risicogroepen zoals jongeren van Marokkaanse of Antilliaanse afkomst meer worden geobserveerd dan anderen.
Bij preventief kijken moeten operators direct beoordelen of een persoon, groep of situatie verdacht of potentieel risicovol is. Ze beoordelen situaties die zich live op de beelden ontwikkelen. Dat vergt een combinatie van vaardigheden, deels gebaseerd op regels en (feiten)kennis. Zo is het belangrijk dat operators op de hoogte zijn van regels en wetten bij het handhaven van de openbare orde, en de straten van Rotterdam kennen. Nog belangrijker zijn intuïtie en interpretatie. Kijken blijkt een kunst. Operators moeten weten en aanvoelen waarnaar ze moeten kijken en hoe de camera’s en soft ware te besturen. De camera’s moeten een extra paar ogen worden. Daarbij moeten operators leren situaties en gedrag te interpreteren en vooral ‘afwijkend gedrag’ leren herkennen. Om te kunnen inschatten of gedrag afwijkend is en mogelijk risicovol, is het besef van de sociale en ruimtelijke context waarin dit gedrag plaatsvindt van doorslaggevend belang: ‘Het gaat erom, je moet zo’n gebied een beetje kennen, wat is het gedrag wat in zo’n gebied normaal is.[…] Gebieden zijn divers, het ene is een uitgaansgebied, het stadhuisplein hier, je hebt een winkelgebied, je hebt woongebieden waar camera’s staan. Het ene woongebied is ook nog niet het andere. Dus er is heel veel diversiteit in soorten wijken, maar ook dus in het gedrag van mensen’ (leidinggevende cameratoezicht).
Wat afwijkend is in gebied A hoeft dat niet te zijn in gebied B. Operators moeten weten waar welke straat ligt, maar het liefst ook kunnen invoelen wat er in het gebied speelt. Persoonlijke ervaring met een bepaald gebied, al dan niet vanachter de camera, is een grote pre.
In de praktijk en tijdens de interviews blijken operators sterk te verschillen in hun vaardigheden en hoe zij omgaan met preventief kijken. Veel van de ervaren, vaak al wat oudere, operators nemen bij het kijken naar gedrag inderdaad de context mee en maken een afweging of het afwijkende gedrag ook gevaarlijk en/of strafbaar is. Dat gaat niet altijd bewust; het wordt vaak omschreven als een ‘onderbuikgevoel’ of ‘zesde zintuig’. Een kunst die je je na veel oefenen eigen maakt: ‘Op stapavonden staan er vaak op het stadhuisplein groepjes jongeren alleen maar te kijken, om zich heen te kijken. En ja, die staan er alleen maar om mensen te kijken. Terwijl op een straathoekje of om het hoekje van een straat in Zuid of zo ergens, waar niet zo veel te doen is en waar zij een beetje uit het zicht staan, ja, dat is natuurlijk veel interessanter om te zien’ (operator 1).
De wat minder ervaren operators lijken zich vaak minder bewust van de context. Zij hanteren meer vastomlijnde categorieën van afwijkend gedrag en proberen min of meer vaststaande regels te volgen: ‘Als iedereen naar links loopt en eentje loopt naar rechts, dat valt gewoon op. Dus daar ga je naar kijken en negen van de tien keer heb je gewoon wat leuks. […] Eh, nou ja, de manier van lopen, de manier van doen […] en soms valt je natuurlijk ook al op, weet je, qua kleding wat die persoon draagt’ (operator 2).
Bij een aantal operators schuift de aandacht soms naar het kijken naar een bepaalde type mensen of uiterlijke kenmerken. Hierbij speelt het onderbuikgevoel ook een rol. Maar met minder reflectie en aandacht voor de context leidt dit in een aantal gevallen tot stereotypering en mogelijk discriminatie. Het behalen van zo veel mogelijk eigen waarnemingen lijkt voor deze operators een drijfveer om zich vooral te richten op mensen en plekken die zijzelf verdacht vinden. ‘[…] lichaamstaal lezen. […] gewoon puur voor de melding eigen waarneming – en dat beschouw ik toch wel als de sport hier – is het belangrijk. […] laten we honderd procent eerlijk zijn, je profileert ook. Bepaalde jonge mannen van een bepaalde cultuur in Rotterdam hebben de neiging om zich als gangsters te kleden en zich zo te gedragen ook. […] We zitten in een gebied waarin ook een hele hoop, ja, negroïde medemensen zitten. Mja, de helft … ze kunnen er een hoop over zeggen maar de neiging om zich zo te kleden, het kleden en zich zo te gedragen heeft over het algemeen in mijn ervaring ook direct verband met de bereidheid om bepaalde dingen te doen om aan geld te komen’ (operator 3).
Bij het trainen van de operators, op de werkvloer en met computersimulaties, wordt aandacht besteed aan de verschillende vaardigheden. De interpretatie van beelden komt echter minder aan bod. Operators worden op de werkvloer opgeleid en leren de kneepjes van het vak van ervaren collega’s en supervisors. De nadruk lijkt hierbij te liggen op het draaien met en het opschakelen tussen camera’s. Een aantal supervisors besteedt zeker aandacht aan de interpretatie van gedrag en situaties, maar dit komt niet systematisch terug. Ook bij de simulaties gaat het vooral om het besturen van de camera’s en het surveilleren. Er is wel aandacht voor afwijkend gedrag maar het gaat dan om het herkennen van een geprogrammeerde situatie. De context is zo goed mogelijk meegenomen – het gebied rond CS is nauwkeurig nagebootst – maar de interpretatie en intuïtie die je in de praktijk nodig hebt, komen hierin niet terug.
Nuancering
Waar de formele training verschillen tussen operators niet lijkt te overbruggen, worden deze wel gecompenseerd door onderlinge samenwerking. Stereotypering door persoonlijke vooroordelen wordt in de groep genuanceerd en soms bekritiseerd. Samenwerking overbrugt ook onderlinge verschillen in capaciteiten. Operators nemen zo nodig taken over en leren van elkaar. Het gaat dan vaak om handigheid in de besturing en het schakelen tussen camera’s en om gebiedskennis en gevoel. Samenwerking is onmisbaar bij achtervolgingen en ernstige delicten maar speelt eigenlijk bij bijna elk (mogelijk) incident. Daarnaast is het bekijken en beoordelen van beelden geen eenzame taak maar juist een sociaal proces. Naast een goede samenwerking met de politiemeldkamer en politie op straat is overleg in de uitkijkruimte van groot belang. Dit kan formeel overleg zijn met een van de supervisors, maar meestal gaat het informeel. Situaties worden in de groep besproken en humor speelt dan een belangrijke rol. Door grappen te maken verwerken operators en supervisors de beelden die ze zien en geven collectief betekenis aan wat zich voor hun ogen afspeelt.
‘De operators en de aanwezige supervisor praten over een baldadige jongen in beeld en wat hij nou precies in zijn hand heeft . “Lijkt wel een sok, joh, haha.” Operator 1 uit zijn bezorgdheid dat ‘de knuppel’ misschien door een ruit kan gaan. Anderen grappen dat de knuppel daar niet hard genoeg voor is. Operator 2 biecht op dat ze zelf vroeger ook zoiets heeft gemaakt. Er wordt gelachen. Het gesprek verloopt rustig en er worden nog meer grapjes gemaakt over de knuppel. De jongen wordt uiteindelijk niet als bedreiging gezien, zo ervaar ik hem ook niet’ (observatienotitie).
Humor wordt ook gebruikt om met hiërarchie en verschillen in sociale en/of culturele achtergrond en zienswijzen om te gaan. Grappen maken helpt om elkaar te evalueren zonder te kritisch of beledigend over te komen. Individuele interpretaties worden zo in perspectief geplaatst en op een informele manier geëvalueerd. De samenstelling van de groep is hierbij van belang. De uitkijkruimte bestaat uit een divers gezelschap, zowel qua etnische en sociale achtergrond, als qua opleiding en werkervaring. Ook wonen de operators en supervisors op verschillende plekken binnen en buiten de stad. Onderlinge samenwerking, gesprekken en humor zorgen voor een discussie waarbij gedrag en situaties vanuit meerdere invalshoeken bekeken worden. Dit leidt tot beter begrip van afwijkend gedrag in de sociale en ruimtelijke context.
De groep kan echter ook onderlinge competitie en haantjesgedrag aanwakkeren. Bij de politie heeft de agent als macho misdaadbestrijder plaatsgemaakt voor een veel diverser identiteit, waarbij ook dienstbaarheid en communicatie belangrijk zijn. De politie kent bovendien een vrij evenwichtige verdeling tussen mannen en vrouwen. Bij de operators is het merendeel man en bij sommigen lijkt het idee van boeven vangen en bestrijden van misdaden erg centraal te staan. De politiesupervisors spelen een belangrijke rol bij het aansturen van de groep en bepalen waar de focus uiteindelijk komt te liggen.
Samen kijken
Nu beelden steeds vaker regionaal en in grotere uitkijkruimtes met meer personeel worden bekeken, is samenwerking steeds belangrijker. In Rotterdam zorgen de diverse groepen operators en hun conversaties en humor voor een genuanceerde(re) kijk op wat er op straat gebeurt. Dit wordt versterkt door over het algemeen goede communicatie met politie in de meldkamer en op straat. In Rotterdam zijn ze trots op het aantal camera’s en wordt ook het uitkijken van de beelden door velen als kunst erkend. Tegelijkertijd wordt veel verantwoordelijkheid bij de individuele operator gelegd en onder druk van het behalen van voldoende – of zelfs zo veel mogelijk – eigen waarnemingen verschuift de aandacht naar kleine vergrijpen en soms stereotypering van personen. In de uitgaansnachten ligt de nadruk op wildplassers, en een aantal operators richt zich vaker dan anderen op uiterlijke kenmerken bij het herkennen van verdacht gedrag. Het targetgericht denken kan een schijneffectiviteit creëren. Er worden meer incidenten waargenomen maar een focus op kleine vergrijpen kan leiden tot het uit het oog verliezen van belangrijke zaken. Dit kan ook de samenwerking met politie op straat frustreren. De grote verschillen tussen operators in het interpreteren van beelden worden deels ondervangen door evaluatie binnen de groep maar komen nu nog te weinig terug in formele training.
Samen kijken is een kunst. Daarvoor is het ten eerste belangrijk toezicht minder targetgericht te maken. Natuurlijk is het nodig doelen te stellen en operators op hun functioneren te beoordelen. Maar bij de beoordeling zou de nadruk moeten liggen op samenwerking en inzicht in de sociale en ruimtelijke context van afwijkend gedrag. Dit moet ook in het leertraject meer centraal staan. Hier is een belangrijke rol weggelegd voor de supervisors van de politie, die hier door hun opleiding en werkervaring meer inzicht in hebben. Ten tweede is het belangrijk een sfeer van openheid te creëren in de toezichtruimte. Dat vraagt om een organisatie die niet te hiërarchisch is, en een gevarieerde groep operators met kennis van de verschillende gebieden onder toezicht. De groep observanten zou zo veel mogelijk een afspiegeling moeten zijn van de mensen die worden geobserveerd. In Rotterdam is men een heel eind op weg, maar kan dit verder worden verbeterd door een gelijkere man-vrouwverdeling onder operators, en door de communicatieve vaardigheden van de supervisors nog meer te benadrukken.
De technologie op het gebied van surveillance gaat razendsnel. Met steeds betere en scherpere beelden en ook interpreteerfuncties zoals facial recognition (gezichtsherkenning) en het herkennen van afwijkende patronen lijkt het alsof we veiligheid van steden en uitgaansgebieden steeds meer aan computers kunnen overlaten. Maar het is essentieel de ruimtelijke en sociale context mee te nemen voor het beoordelen van gedrag. Het is de vraag of het mogelijk maar vooral ook wenselijk is dit geheel in de techniek in te bouwen. Er wordt veel geïnvesteerd in surveillancetechnologieen, terwijl de mensen achter de knoppen relatief weinig opleiding en salaris krijgen. In de discussies over de mogelijkheden en gevaren van het gebruik van surveillancetechnologieën moet meer aandacht komen voor interacties tussen observanten onderling en tussen mens en technologie.
BRONNEN
• Aalst, I. van & I.C. van Liempt 2011. Uitgaansstad onder spanning. Justitiële Verkenningen 37(4): 9-24.
• Dubbeld, L. 2004. The regulation of the observing gaze: privacy implications of camera surveillance. Dissertatie Universiteit van Twente.
• Flight, S. 2011. Het belang van de mens achter de lens. sanderflight.blogspot.nl, maandag 3 januari 2011, geraadpleegd op 28-02-2014.
• Smith, G. J. 2002. Behind the screens: Examining constructions of deviance and informal practices among CCTV control room operators in the UK. Surveillance & Society 2(2/3): 376-395.
• Tokmetzis, 2013. Hoeveel camera’s hangen er eigenlijk? http://sargasso.nl/cameratoezicht-in-nederland-hoeveel-cameras-zijn-er-eigenlijk/, geraadpleegd op 28-02-2014.