Een groot aantal factoren is van belang voor de aansluiting op de arbeidsmarkt. Sommige hebben alleen invloed op het werkloosheidspercentage (gemiddeld besteedbaar inkomen, opleidingsniveau en netto-participatiegraad), sommige alleen op de vacaturegraad (onder andere loonkosten, investeringsquote, sectorverdeling en het percentage van de bevolking dat in deeltijd werkt) en sommige op beide (migratie, pendel en aantal banen in verhouding tot de totale beroepsbevolking). Een aantal factoren had in 2003 dezelfde invloed als in 2010, maar bij sommige veranderde het effect. Deze factoren bieden beleidsmakers handvatten om de aansluiting op de arbeidsmarkt te verbeteren. Zo wordt bij een hoog werkloosheidspercentage aangeraden gericht bedrijven aan te trekken, en werkgelegenheidscentra in naburige regio’s beter bereikbaar te maken. Bij een hoge vacaturegraad wordt juist aangeraden werkgelegenheidscentra in eigen regio beter bereikbaar te maken voor niet-regionaal arbeidsaanbod, en secundaire arbeidsvoorwaarden als kinderopvang te stimuleren zodat de netto participatiegraad kan stijgen.
Demografische krimp vergt regionaal maatwerk op de arbeidsmarkt
Krimp beïnvloedt de woningmarkt, het voorzieningenniveau, de mobiliteit en ook de arbeidsmarkt. Het effect op de arbeidsmarktsituatie en -ontwikkeling verschilt echter per regio. Arbeidsmarktbeleid voor krimpregio’s is daarmee zinloos; beter is het over regionale grenzen heen te kijken.
Demografische krimp staat nu bijna een decennium prominent op de agenda van bestuurders en beleidsmakers. Hun aandacht richt zich op het begeleiden van de gevolgen en het benutten van de kansen die demografische krimp biedt. Krimp beïnvloedt de woningmarkt, de leefomgeving en het voorzieningenniveau, maar de relatie tussen demografische krimp en economie is complex, zeker als het gaat om de arbeidsmarkt. De wetenschappelijke literatuur is daar allesbehalve eenduidig over, zo stelt de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) in haar rapport Demographic Change in the Netherlands: Strategies for resilient labour markets uit 2013. De situatie op de arbeidsmarkt wordt meer bepaald door de omvang en ontwikkeling van de potentiële beroepsbevolking dan door die van de bevolking als geheel. We gaan hier in op de ontwikkeling van de potentiële beroepsbevolking en de aansluiting op de arbeidsmarkt in de veertig COROP-regio’s in 2003 en 2010.
Variatie in groeitempo
Op het eerste gezicht lijkt er geen verband tussen beide, maar wel als we onderscheid maken in (1) krimpregio’s, waar het aandeel van de potentiële beroepsbevolking in 2003-2010 is afgenomen, (2) stabiele regio’s, waar dit aandeel weliswaar is toegenomen, maar minder sterk dan gemiddeld in ons land (+1,43 procent), en (3) groeiregio’s, waar dit aandeel juist sterker is toegenomen dan gemiddeld.
Ons land telt zestien krimpregio’s, dertien stabiele regio’s en elf groeiregio’s (figuur 1). Krimpregio’s zijn niet alleen te vinden in de provincies Groningen, Limburg en Zeeland – die door de rijksoverheid officieel als zodanig zijn aangewezen – maar ook in Friesland, het oosten van het land en in de Randstad. Groeiregio’s bevinden zich in het hart van het land. Stabiele regio’s zijn vooral te vinden in de Zuidvleugel van de Randstad en in Noord-Brabant.
Figuur 2: Regionale arbeidsmarkten per demografisch regiotype, 2003 en 2010
Variatie in aansluiting
In 2010 was 6,7 procent van de totale beroepsbevolking in Nederland werkloos (niet werkende werkzoekenden) en waren er 0,52 procent vacatures. De aansluiting op de landelijke arbeidsmarkt bedroeg daarmee 12,8 (0,52/6,7). Regionaal zijn er echter grote verschillen. Als de aansluiting op de regionale arbeidsmarkten wordt vergeleken met de aansluiting op de landelijke arbeidsmarkt (figuur 2, situatie 2010), zijn er vier regionale arbeidsmarktsituaties te onderscheiden. Op stille arbeidsmarkten is zowel het werkloosheidspercentage als de vacaturegraad lager dan landelijk het geval is. Op krappe arbeidsmarkten is het werkloosheidspercentage lager, maar is de vacaturegraad hoger dan landelijk. Op ruime arbeidsmarkten is dat juist andersom. Daar is sprake van een relatief grote werkloosheid en een relatief lage vacaturegraad. Tot slot zijn er regio’s met kwalitatieve discrepantie op de arbeidsmarkt. Hier is zowel het werkloosheidspercentage als de vacaturegraad hoger dan landelijk.
Krimpregio’s verschillen onderling sterk in de situatie op de arbeidsmarkt. Ze hebben zowel de hoogste als de laagste werkloosheid van ons land, zowel de hoogste als de laagste vacaturegraad en komen in elk arbeidsmarktkwadrant voor. Zo heeft ZeeuwsVlaanderen een opvallend krappe arbeidsmarkt, is in Delfzijl en omgeving juist sprake van een opvallend ruime arbeidsmarkt en kampt Zuid-Limburg met kwalitatieve discrepantie. Alleen de Achterhoek heeft een ‘stille’ arbeidsmarkt.
Stabiele regio’s – waar de potentiële beroepsbevolking wel groeit, maar niet zo sterk als landelijk – zijn vergeleken met krimpregio’s juist homogeen. De werkloosheid is in stabiele regio’s gemiddeld lager dan landelijk. De vacaturegraad kan zowel onder als boven het landelijk gemiddelde liggen. Behalve in Groot-Rijnmond en Zuidwest-Drenthe is in stabiele regio’s doorgaans dan ook sprake van een stille of krappe arbeidsmarkt. Groeiregio’s – waar de potentiële beroepsbevolking een sterke groei heeft doorgemaakt– zijn vrijwel evenredig over de vier typen arbeidsmarkt verdeeld. Zowel qua vacaturegraad als qua werkloosheid zijn stabiele en groeiregio’s veel homogener dan krimpregio’s. De spreiding in werkloosheid is onder stabiele regio’s en onder groeiregio’s praktisch even groot, de spreiding in de vacaturegraad is onder groeiregio’s wel veel groter dan onder stabiele regio’s (figuur 3).
Ontwikkeling arbeidsmarkt
Demografische krimp geeft dus geen eenduidig inzicht in de regionale arbeidsmarktsituatie. De demografische dynamiek kan mogelijk wel invloed hebben op de regionale arbeidsmarktontwikkeling. We vergelijken daarom de situatie in 2010 met die in 2003 (figuur 2).
Tussen 2003 en 2010 is de arbeidsmarktsituatie in krimpregio’s gemiddeld meer gaan afwijken van de Nederlandse arbeidsmarktsituatie. In 2003 was de verhouding tussen vacaturegraad en werkloosheidspercentage in krimpregio’s ten opzichte van Nederland gemiddeld 1,05. In 2010 was dat opgelopen tot 1,2 (toename van 0,17). Dat wil zeggen dat de arbeidsmarkten in krimpregio’s gemiddeld gezien ruimer zijn geworden. Dit beeld is echter niet eenduidig. In 2003-2010 zijn krimpregio’s onderling meer gaan verschillen.
In stabiele arbeidsmarktregio’s zijn de arbeidsmarkten gemiddeld gezien krapper geworden ten opzichte van Nederland als geheel (gemiddelde aansluiting 1,02 in 2003 en 0,90 in 2010). Dat komt vooral doordat de werkloosheid in vrijwel al deze regio’s is afgenomen. De potentiële beroepsbevolking nam hier slechts langzaam toe. De arbeidsmarktsituaties van stabiele regio’s zijn ook steeds dichter bij elkaar komen te liggen. In de groeiregio’s werd de arbeidsmarkt gemiddeld krapper doordat zowel het werkloosheidspercentage als de vacaturegraad afnam (figuur 4). Vanwege een enkele uitschieter is de heterogeniteit onder groeiregio’s licht toegenomen. Kortom, arbeidsmarkten worden gemiddeld gezien krapper in regio’s waar het aandeel van de potentiële beroepsbevolking in de totale bevolking toeneemt.
Demografische krimp geeft dus geen eenduidig inzicht in de situatie op de regionale arbeidsmarkt en is evenmin een voorspeller van de ontwikkeling daarin. Wel is krimp van de potentiële beroepsbevolking een indicatie voor ‘extremere’ arbeidsmarktsituaties.
Beleid
Noch in krimpregio’s, noch in stabiele regio’s en groeiregio’s hangt de demografische ontwikkeling samen met de arbeidsmarktsituatie en -ontwikkeling. Zo heeft het krimpende Zuid-Limburg te maken met kwalitatieve discrepantie, terwijl het eveneens krimpende Delfzijl en omgeving een zeer ruime arbeidsmarkt vertoont. Krimpregio Zeeuws-Vlaanderen kampt juist met een krappe arbeidsmarkt. Doemscenario’s van grote arbeidstekorten voor krimpregio’s blijven daarmee voorlopig uit.
Arbeidsmarktbeleid voor krimpregio’s is dus zinloos. In de ene krimpregio zou beleid moeten aangrijpen op het aanbod van arbeid, in de andere juist op de vraag. Sommige regio’s zouden pendel en vertrek van inwoners moeten aanmoedigen. Andere regio’s hebben meer baat bij het actief aantrekken van arbeidskrachten (inwoners en pendelaars). Beter is het om over regionale grenzen heen te kijken en generiek arbeidsmarktbeleid te voeren, gericht op verbetering van de aansluiting in het hele land. In de ene regio kan de arbeidsmarkt zeer krap zijn, terwijl een naburige regio te maken heeft met een ruime arbeidsmarkt (figuur 1 en 5). De arbeidsmarktsituatie moet dus leidend zijn in arbeidsmarktbeleid en niet de demografische dynamiek. De laatste geeft alleen indicaties voor mogelijk extreme arbeidsmarktsituaties. Het beleid zou zich kunnen richten op het opleidingsniveau en het gemakkelijker maken van verhuizing en pendel, want deze factoren hebben een grote invloed op de aansluitingsindicatoren.