Een terrasje zakken aan de Maas
De Maas bij Kessel
Hoe vaak ben je ziende blind? Ik was het twee keer, toen ik even in het Noord-Limburgse Kessel was, halverwege Venlo en Roermond. De derde keer, afgelopen voorjaar, zag ik het: dit dorp ligt niet zomaar aan de Maas; het ligt een stuk hoger. Maar waarom?
Het besef drong door toen ik extra vroeg van huis was gegaan voor een afspraak in Kessel, mezelf zo de gelegenheid verschaffend iets van de omgeving te zien. Ik wilde ook even een blik op de Maas werpen. Dat kon enkel te voet, via een geasfalteerd voetpad dat van het dorpsplein naar de rivier leidde. Het liep opvallend steil af. Het ‘stadje’ met kasteelruïne dat ik achter me liet, lag al snel aanmerkelijk hoger, maar hemelsbreed niet verder dan hooguit enkele tientallen meters van de rivier. Nogal een steilte dus.
Hier zijn helemaal geen dijken nodig, besefte ik, en die waren inderdaad nergens te bekennen. Een bordje aan een muur gaf het niveau van het hoogwater in 1995 aan; vele meters beneden de eerste kelders van Kessel. Ook aan de overzijde zag ik het land vanaf de rivier meteen omhoog kruipen, in het begin minder snel steil dan aan deze kant, maar toch gestaag omhoog. De kale velden van het voorjaar gingen na een paar kilometer over in bos, dat uiteindelijk – aldoor klimmend – tot aan horizon reikte. Ik wist dat rechts (zuidelijk) een groot vakantiepark lag, waarvan de beboste contour te zien was. Aan die kant had ik ook weleens gestaan, kijkend naar Kessel: een dorp op een opvallend hoge oever, met erachter al even opvallend omhooglopend land. Een landschap in de vorm van een wijde badkuip met onderin een laagje water.
Hoog laag
Gek eigenlijk, bedacht ik me. Nog geen 50 kilometer noordelijker, zo’n beetje waar Limburg en Brabant aan Gelderland gaan grenzen, is het beeld compleet anders. Daar zijn wél dijken, langs dezelfde rivier nota bene. Sta je er aan de Maas, dan moet je in de regel behoorlijk je best doen een glimp van land achter de (hoge) dijk te zien.
Nou ja, overwoog ik: zo vreemd is dat ook weer niet. Hier bij Kessel heeft de rivier zich gewoon ingesleten in het land. Waarmee de rivier dieper is komen te liggen. Stroomafwaarts volgt vroeg of laat een delta – zo gaat dat bij rivieren op weg van de bergen naar de zee. Bij de Maas zal het omslagpunt van hoog naar laag land ongeveer bij het provincieknooppunt liggen. Vanaf daar loopt de rivier bij het eerste beste hoogwater over, als in een loopdouche zonder goot. Zo heeft de Maas in de loop der tijd laagje voor laagje land aangelegd, met sediment dat ze stroomopwaarts uitsleet en meenam. Zo ging het ook in de Nederlandse delta, totdat duizend jaar geleden de mens het overlopen aan banden legde, met metershoge aarden drempels: de dijken.
Vanuit de noordwestpunt van de kaart liggen achtereenvolgens: het (overwegend) rode niveau, het oranje en dan het gele terras, met daarop Kessel. De bebouwing van Kessel is, door de specifieke reliëfinstelling voor deze kaart, niet zichtbaar, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Reuver aan de overkant van de Maas. Ook de twee nog lagere terrassen zijn te zien; het zijn de twee, min of meer onderscheidbare overgangstinten van het geel van ‘Kessels’ terras naar het blauw van de rivier. Voorts is zichtbaar de (zwarte) breuklijn tussen de Centrale Slenk (aan de zuidwestkant van de lijn) en de Peelhorst (noordoost). Min of meer bovenop de breuk ligt het dorp Neer: meteen op de linkeroever van de Maas.
Peelhorst
Maar waar precies zit die overgang bij de Maas? Waar neemt de benedenloop het over van de middenloop? Ik begon te twijfelen: stond ik hier bij Kessel wel aan een middenloop? Of is het al benedenloop? Want zuidelijker, stroomopwaarts, bij Roermond, ligt de Maas al in een weidser landschap. Hoe kan dat eigenlijk? Het verhaal van horsten en slenken – van respectievelijk traag stijgende en dalende stukken land – schoot me te binnen; de ontlading van geduw en getrek in de diepe ondergrond, wat weer een gevolg was van het botsen van de continentale platen. Moest ik dat verhaal erbij betrekken?
Ja, dat moest, bleek al snel toen ik erover ging (her)lezen, bellen en mailen. Alles en iedereen samengevat: de Maas heeft zich bij Kessel, zoals langs het hele traject door de langzaam rijzende Peelhorst, ingesleten. En daarbij zijn terrassen ontstaan. Terrassen kende ik sinds de middelbare school van Indonesië, met rijstvelden erop. Pas later had ik begrepen dat ze ook dichter bij huis lagen: in Zuid-Limburg, met de Maas en opheffing als aanstichters. Maar goed, dat was de zuidelijke helft van Zuid-Limburg. Kessel ligt 50 kilometer verder.
Al lezend en kaarten en figuren bekijkend begon me te dagen dat er op de grens van Midden- en Noord-Limburg ook terrassen liggen, getuige bijvoorbeeld een passage in De Bosatlas van Nederland over de ontstaansgeschiedenis van het Midden-Maasdal. Daarin wordt verteld over de Maas, die in Noord-Frankrijk ontspringt en zich heeft ingesneden in drie stijgende gebieden: de Ardennen, Zuid-Limburg en Midden-Limburg. ‘De verschillendefasen in het insnijdingsproces vinden we nu nog terug in het landschap in de vorm van terrassen.’ Tussen Zuid- en Midden- Limburg, bij Roermond, loopt de Maas door een dalingsgebied, de Centrale Slenk, die gaandeweg door de rivier is opgevuld met grindafzettingen. Het stijgingsgebied met terrassen in Midden- Limburg, de Peelhorst, kenmerkt zich door ‘een zeer smal en recht dal dat aan weerszijden wordt begrensd door oudere afzettingen’. De Bosatlas wijdt ten slotte nog een regel aan ‘de benedenloop van de Maas, waarin de rivier zich niet langer insnijdt, maar zandige oeverwallen en zware (klei)komgronden heeft afgezet ’.
AHN
Maar hoe zit het precies bij Kessel? Dat ligt op de Peelhorst: daar zijn dus ook terrassen? En zo ja, kun je die zien liggen en hoe oud zijn ze? Met deze vragen ging ik begin september naar fysisch geograaf en kwartair geoloog Kees Kasse van de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij liet een print op A3-formaat zien, gebaseerd op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN), die in één oogopslag duidelijk maakte wat in het veld verborgen bleef, althans voor mij: Kessel en omgeving liggen op terrassen (figuur 1).
De eerste vraag die ik Kees Kasse voorlegde, was hoe oud het materiaal is waarin de Maas zich heeft ingesneden. Wanneer is het land neergelegd dat er lag toen het Peelblok begon te stijgen, de Maas zich ging insnijden en de terrasvorming een aanvang nam? Volgens de kwartair geoloog gaat het om eerdere, pleistocene afzettingen van de Maas (zand en grind) en is de horst inmiddels zo ver gestegen – met een Maas die het rijzen in minuscule stapjes makkelijk bijhield met insnijden, zich steeds inhapte als het ware – dat de huidige rivier net boven de toplaag van het Tertiair (marien, kleiig) zit (figuur 2). Kasse: ‘Als je bij Kessel in de Maas boort, stuit je onder de bedding op het Tertiair.’
Zijn die oudere gronden op de hellingen nog aan het oppervlak te zien? ‘Nee, er zit altijd jonger Maas-sediment overheen. Op een terras moet je minstens enkele meters boren om dat oude spul tegen te komen, net als in de Maas eigenlijk.’
Kessel ligt volgens Kasse onmiskenbaar op een terras, gevormd aan het eind van de laatste ijstijd, circa 14.000 jaar geleden. Op de A3-print is aan de andere kant van de Maas eenzelfde geel gekleurd vlak zichtbaar. ‘Ze zijn dus even hoog, en daaruit kun je afleiden dat ze even oud zijn. Het AHN houdt op aan de grens, anders hadden we op deze print gezien dat daar hogere niveaus liggen. Ook die corresponderen wat AHN-kleur betreft met de terrassen ten westen van de Maas.’
Naarmate je hoger gaat, zijn de terrassen ouder; ze zijn het langst geleden gemaakt (wat tijdstip van vorming betreft, niet wat betreft het onderliggend materiaal), het werk is immers bovenin begonnen. Kasse wijst op het terras (oranje gekleurd op de print) dat hoger reikt dan het terras waarop Kessel ligt, ‘gevormd tijdens of zelfs vóór de laatste ijstijd’. Nog hoger (rood) ligt vermoedelijk nog een terras, mogelijk uit de voorlaatste ijstijd, met dekzand bedekt.
Dal
Een en ander betekent dat in een geologisch tamelijk onbeduidende tijdspanne van pakweg 200.000 jaar (in het Saalien) of in een nog korter tijdsbestek, de Maas een dal heeft uitgesleten dat zo’n 10 kilometer breed is. Het eerste ‘vlechtende’ riviersysteem sinds het rijzen moet dus ongeveer die breedte hebben gehad. De rivier is uiteindelijk 15 meter diep gegaan: het verschil tussen de ‘hoogte’ van de Maas (ongeveer 15+NAP) en de bovenkant van de heuvels (ongeveer 30+NAP).
Deel je die 15 meter door 200 duizend jaar dan kom je uit op een gemiddelde van 0,075 millimeter per jaar. Bij Duitse Rijnterrassen moet de topsnelheid ooit 0,8 millimeter per jaar zijn geweest. Een van de grote vragen voor de kwartair geologen is welk deel, bijvoorbeeld van de 15 meter verschil bij Kessel, aan tektoniek toe te schrijven is en welk deel aan de Maas. Ofwel: hoeveel heeft de rivier méér aan insnijding gedaan dan het louter bijbenen van de opheffing van het land?
Abrupte verandering
Kasse ondertussen: ‘Hou in de gaten dat sedimentatie, omhoogkomen en insnijden niet achter elkaar gebeurden. Dat omhoogkomen kun je het best zien als iets wat vrijwel continu gebeurde; sedimentatie vooral tijdens een glaciaal; insnijden vooral tijdens de overgang van glaciaal naar interglacialen, en tijdens de interglacialen, tussen de ijstijden in dus.’
Wat gesimplificeerd: een glaciaal (ijstijd) kent vanwege de kou weinig begroeiing, dus er belandt veel sediment in het water, resulterend in een brede, ‘vlechtende’ rivier die het sediment neerlegt in een breed dal. Een interglaciaal is warm, met meer begroeiing, minder water, minder sediment, en dat resulteert vaak in een enkele, smalle, en door de geringe snelheid meanderende stroom, die zich ‘slechts’ insnijdt in de bedding van de vlechtende rivier (figuur 3).
Maar, zegt Kasse met klem, land (om in te snijden), tektoniek (het ophoogkomen), én klimaat (van warm naar koud, van koud naar warm, et cetera) waarmee van het ene naar het andere type rivier wordt overgeschakeld, zijn bij elkaar niet genoeg voor terrasvorming. ‘De klimaatovergangen moeten abrupt zijn geweest, met snelle veranderingen in water en sediment, anders krijg je nóg geen trappen. Zonder dat was het een rechttoe rechtaan V-dal geworden.’
Terrassenkruising
Hebben deze terrassen ook iets te maken met die in Zuid-Limburg? ‘Ja. De verschillende niveaus heb je in Zuid-Limburg ook, met weer die overeenkomst in ouderdom. Alleen liggen ze daar hoger dan in Kessel. Hoe noordelijker, des te lager ze liggen, zoals alle bodemlagen wegduiken richting het Noordzee-bekken. Uiteindelijk duiken de terrassen op een bepaald punt simpelweg de grond in. Vanaf dat punt begint de sedimentatievlakte van de rivier. Dat punt noem je de terrassenkruising.’ Is dat punt aanwijsbaar? ‘Ja, gewoon goed kijken waar die terrassen het aan het oppervlak voor gezien houden. Dat zal ergens bij Boxmeer zijn.’
Is het begin van de rivierdijken er een indicatie voor? ‘Zeker, want vanaf dat punt is iets anders nodig om het water te keren.’ Waar de terrassen niet langer aan het oppervlak liggen, begint de delta. Kun je ook zeggen dat daar de benedenloop begint? Anders gesteld: is de Maas tot aan dat punt middenloop, inclusief Kessel? ‘Ja. De Maas is vanaf de bron tot aan Luik-Maastricht bovenloop. Dan krijg je de middenloop, tot aan pakweg Boxmeer.’
Stel dat er geen Peelhorst was geweest, geen door tektoniek omhoogklimmend land. Had het dan vanaf Roermond al benedenloop geheten? ‘Zeker. Zo heeft de Maas trouwens ooit gestroomd, door de slenk naar Eindhoven en zo door richting zee.’
Waarom is dat veranderd, want gevoelsmatig zou je zeggen dat het makkelijk is om door zakkend gebied te stromen dan ergens ‘tegenop’ te klimmen. Kasse: ‘We weten niet precies waarom de Maas over de Peelhorst loopt. Het is een van de dingen die we onderzoeken. Mogelijk omdat de Maas, juist door het dalen van de slenk, veel grind bij Roermond heeft neergelegd, en er daarbij op enig moment geen hoogteverschil was tussen de horst en de slenk, waarmee de andere route aantrekkelijker werd.’
Canyon
Wat Kasse en zijn collega’s ook onderzoeken, is waarom de Maas tussen Roermond en Venlo zo smal is, als een canyon. Is het materiaal compacter? Kasse: ‘Dat zou kunnen, stroomopwaarts is het materiaal, met al het grind, grofkorreliger. Maar het kan ook de invloed van de tektoniek zijn.’
Kasse wijst ten slotte nog eens op de AHN-print. Er zijn nóg twee terrasniveaus te vinden: beide pal aan de Maas, de twee ‘ tussentinten’ waarmee het geel (van het Kessels niveau) overgaat naar het blauw van de rivier. Het zijn de terrassen die als laatste zijn gemaakt, in de laatste fase van de laatste ijstijd: de koude, Jonge Dryas. ‘Neem je vanaf het Kessels geel alle tinten naar het blauw van de rivier bijeen, dan zie je het brede stroombed van de vlechtende Jonge Dryas-rivier.’
Juist bij Kessel is iets bijzonders aan de hand. ‘De twee geel-blauwe niveaus die daar zaten, heeft de Maas weer weggesleten. Zo is een fraaie steilrand ontstaan, bijzonder voor Nederlandse begrippen.’
Voilà: de verklaring voor het korte, maar krachtige afdalen van het dorp naar rivier. Wat zijn die hoge randen op de terrassen eigenlijk? Kasse: ‘Dat weten we nog niet. Wel díe twee dingen’, zegt Kasse wijzend naar de plek waar het grote recreatiepark ligt: ‘Twee stuifduinen, gemaakt van zand, weggewaaid uit de bedding van de Maas tijdens de Jonge Dryas, zo’n 12.000 jaar geleden. Je ziet het aan de paraboolvorm: de dominante windrichting is zuidwest geweest.’
Dit voorjaar zag ik meer dan ooit bij Kessel. Maar bij nader inzien toch nog best weinig.