Graven in geografisch oud zeer

15 juni 2019
Auteurs:
Henk Donkers
Geograaf, aardrijkskundeleraar, wetenschappelijk medewerker, docent geografie/planologie/milieu en wetenschapsjournalistiek, wetenschapsjournalist
Dit artikel is verschenen in: geografie juni 2019
Opinie
FOTO: JOHNNY CHICAGO/WIKIMEDIA
Hoe ontstonden de schiervlaktes/hoogvlaktes in de Oesling in Noord-Luxemburg?

Wetenschap is mensenwerk. Daarin spelen naast nobele drijfveren als nieuwsgierigheid ook rivaliteit, ijdelheid, minachting en wraak een rol, zo blijkt uit een poging raadsels rond Hermans’ roman Nooit meer slapen en twee daarmee samenhangende proefschriften te ontwarren. Waan en werkelijkheid lopen op hermansiaanse wijze door elkaar. 

 

In april 2016 schreef ik in Geografie onder de titel ‘Ik heb gelijk (maar niet altijd)’ over schrijver en fysisch geograaf W.F. Hermans en de promotieonderzoeken van Hermans en J.J.C. Piket. De aanleiding was de film Beyond Sleep, die gebaseerd is op Hermans’ Nooit meer slapen, een van de beste en meest geografische romans uit de naoorlogse Nederlandse literatuur. Dit boek kan gezien worden als de literaire verwerking van Hermans’ promotieonderzoek. 

Beide dissertaties zouden waarschijnlijk allang vergeten zijn als er geen verband was met Hermans’ roman en als er niet zo veel pikante aspecten aan hadden gezeten. Zo deden Hermans en Piket promotieonderzoek naar hetzelfde onderwerp in hetzelfde gebied, namelijk naar het ontstaan van schiervlaktes/hoogvlaktes in de Oesling in Noord-Luxemburg. Op zich is dat al bijzonder, maar helemaal curieus is dat ze dit van elkaar niet wisten, terwijl ze er grotendeels gelijktijdig mee bezig waren. Bizar is ook dat beide onderzoekers tot tegengestelde bevindingen kwamen. Hermans (1921-1995) en Piket (1925- ) begonnen allebei in 1952 met hun onderzoek – Hermans als promovendus, Piket als doctoraalstudent. Hermans promoveerde er in 1955 cum laude op aan de Gemeente Universiteit van Amsterdam (de huidige UvA) bij prof. J.P. Bakker. Piket studeerde in datzelfde jaar cum laude op het onderwerp af in Utrecht bij prof. J.B.L. Hol. Meteen daarna gaf zij hem een aanstelling als wetenschappelijk medewerker opdat hij zijn onderzoek kon voortzetten en afronden met een promotie. Dat deed Piket in 1960 bij Hols opvolger prof. J.I.S. Zonneveld. 

Vreemde zaken 

Het is een raadsel hoe het mogelijk is dat ze van elkaar niet wisten dat ze (deels) gelijktijdig met hetzelfde onderzoek in een klein gebied als de Oesling bezig waren. Dat één fysisch geograaf uit Nederland daar onderzoek deed, moet al bijzonder geweest zijn, laat staan twee. Hermans huurde een Luxemburgse arbeider in om maar liefst 239 profielkuilen te graven, zo veel mogelijk tot op het vaste gesteente en soms mansdiep. Dat viel de plaatselijke bevolking op. Die vond Hermans maar een vreemde snuiter en vroeg zich af wat hij zocht. Hermans analyseerde de grondmonsters thuis op korrelgrootteverdeling en mineralogische samenstelling. Vreemd dat Piket dit ontgaan is of er niets over vernomen heeft van lokale mensen. Als hem ook maar iets ter ore was gekomen, zouden er toch alarmbellen hebben moeten rinkelen. 

Vreemd is ook dat dr. Michel Lucius (1876-1961), de ‘vader van de Luxemburgse geologie’, Piket daarover niet geïnformeerd had. ‘De grote Lucius’, de man die ‘de stille stenen van Luxemburg aan het praten gekregen heeft’, oprichter van de Luxemburgse Geologische Dienst, maker van de eerste gedetailleerde geologische kaart van Luxemburg en naamgever van een geologisch museum, was de begeleider ter plaatse van Hermans. Volgens Hermans’ biograaf Willem Otterspeer stond Lucius bekend als een zachtaardig en mededeelzaam man. Op diens voorspraak kreeg Hermans voor zijn in het Frans geschreven proefschrift een cum laude honorering. Opmerkelijk, want Lucius had veel commentaar op de laatste versie (onder andere op het Frans) en vond dat het eigenlijk herschreven moest worden. Lucius zorgde er ook voor dat het proefschrift als boekje verscheen in een wetenschappelijke reeks van de Geologische Dienst van Luxemburg. Bovendien besprak Lucius Hermans’ proefschrift zeer uitvoerig en positief in een aparte uitgave van hetzelfde instituut. Lucius’ steun voor Hermans is des te opvallender, omdat Hermans inging tegen Lucius’ eigen theorie over het ontstaan van het Oeslinglandschap, waarover zo dadelijk meer. 

Piket: 'Ik kende Hermans wel als schrijven, maar niet als fysisch geograaf'

Lucius kwam ook Piket regelmatig opzoeken tijdens diens veldwerk in Luxemburg. Echter, pas toen Piket zo’n beetje klaar was met zijn onderzoek, informeerde Lucius hem over het proefschrift van Hermans. ‘Ik kende W.F. Hermans wel als schrijver,’ vertelde Piket me in 2016, ‘maar niet als fysisch geograaf. Op het laatste moment heb ik nog passages toegevoegd over het onderzoek van Hermans en reageer ik in mijn slothoofdstuk op zijn resultaten.’ Onvoorstelbaar! Hermans doceerde al sinds 1952 fysische geografie in Groningen, en Piket sinds 1955 in Utrecht en vanaf 1958 in Nijmegen. 

Piket bedankt Lucius in zijn voorwoord (in een Franstalige passage) en heeft een uitgebreide samenvatting in het Frans opgenomen in zijn Nederlandstalige proefschrift. Hij onderschrijft bovendien in zijn proefschrift de theorie van Lucius. Het verrast daarom dat Lucius wel het proefschrift van Hermans uitvoerig besproken heeft, maar nergens dat van Piket. Misschien was hij daar inmiddels te oud (84) voor of liet zijn gezondheid te wensen over. Hij overleed in 1961. 

Weinig aandacht 

Vreemd is ook dat het proefschrift van Piket überhaupt nergens besproken is. Het Utrechts Nieuwsblad schreef wel over de promotie en maakte melding van afwijkende opvattingen van W.F. Hermans, maar in de vakbladen kreeg Pikets werk geen aandacht, terwijl een proefschrift in die dagen toch wel iets bijzonders was en dat van Hermans wél besproken werd, onder andere in het Tijdschrift van het KNAG. Het is vreemd dat een volgend proefschrift met een heel andere visie op hetzelfde onderwerp geen aandacht kreeg. Je zou juist extra aandacht verwachten, zeker in de vakbladen. 

Salomon Kroonenberg, fysisch geograaf en emeritus hoogleraar geologie, kent het proefschrift van Piket goed. In de jaren 1980, toen Kroonenberg hoogleraar geologie in Wageningen was, ging hij met studenten altijd naar rode plateaulemen boren in Hosingen, het onderzoeksgebied van Piket. Kroonenberg had Pikets proefschrift altijd bij de hand. Dat dit werk weinig aandacht van vakgenoten gekregen heeft, noemt Kroonenberg ‘ook wel een beetje Pikets eigen schuld’. Zijn proefschrift verscheen in het Nederlands en daarna heeft Piket over het onderwerp ook geen artikelen geschreven, aldus Kroonenberg. Daardoor konden Luxemburgse vakbroeders er bijvoorbeeld geen kennis van nemen. Helemaal geldig is dit argument niet. Nederlandse bladen hadden het wel kunnen bespreken. En speciaal voor Luxemburgse aardwetenschappers had Piket een zeer uitvoerig Frans résumé opgenomen. Dat hij weinig publiceerde, klopt. Piket was in de eerste plaats een onderwijsman; hij gaf veel en graag onderwijs en hield van excursies. Schrijven deed hij niet veel. ‘Ik publiceer mondeling’, was zijn motto. 

Hermans was in dezen zijn tegenpool. Die haatte onderwijs. In 1953 schrijft hij aan een vriend: ‘Mijn colleges vallen nogal droog uit. […] Vóór het begin van elk college ben ik bang, als een kind van twaalf.’ Willem Otterspeer bevestigt dat beeld in zijn Hermans-biografie: een zenuwachtige docent, die saaie colleges gaf, cynische grapjes maakte en zich makkelijk van tentamens afmaakte. Vragen stellen tijdens college mocht, maar alleen schriftelijk. Eenmaal aangesteld als lector verscheen Hermans steeds minder op de universiteit en liet hij veel onderwijs over aan secondanten. Hij werd beschuldigd van plichtsverzuim (waarvan een onderzoekscommissie hem overigens in 1972 vrijpleitte), nam in 1973 ontslag en verhuisde naar Parijs om zich geheel aan het schrijven te wijden. 

Rivaliteit en animositeit 

Dat Hermans en Piket niet op de hoogte waren van elkaars onderzoek wijt Piket achteraf aan de afwezigheid van directe contacten, en de rivaliteit en zelfs animositeit tussen de geografieopleidingen in Amsterdam en Utrecht. Maar juist van rivalen zou je verwachten dat ze elkaar extra goed in de gaten houden. Dat dit ook gebeurde, bleek toen Hermans’ promotor J.P. Bakker lucht kreeg van Pikets aanstaande promotie en het uitvallen van diens beoogde promotor prof. Hol. Zij werd niet opgevolgd door een fysisch geograaf maar door de geoloog J.J.S. Zonneveld, die geen affiniteit had met de geomorfologie van middelgebergten. Bakker informeerde bij Piket of die niet bij hem in Amsterdam wilde promoveren, vertelde Piket in 2016. Bakker had een grondige hekel aan geologen (Kroonenberg bevestigt dat). Piket vermoedt dat Bakker hoopte als promotor de conclusies van Pikets proefschrift nog wat te kunnen ombuigen ‘om nog wat te redden van zijn eigen theorie van denudatieve altiplanatie’, waarover zo dadelijk meer. Piket ging niet in op Bakkers aanbod en promoveerde op 11 april 1960 in Utrecht bij Zonneveld. De promotieplechtigheid werd een traumatische ervaring. Piket (in 2016): ‘In Utrecht kon je kiezen voor een gesloten promotie met mensen van binnen of een open promotie met mensen van buiten.  Ik koos voor een open promotie met een openbaar debat. Dat heb ik geweten…

De promotieplechtigheid werd een ware kwelling. Bakker en Hermans waren er niet, maar wel geestverwanten die ik niet kende. Zij confronteerden me geheel onverwachts met de eindeloze tabellen uit de bijlagen in het proefschrift van Hermans over de korrelgrootte en mineralogische samenstelling van zijn grondmonsters. Wat moest ik daarop zeggen? Ik was sprakeloos. De plechtigheid werd voor mij een hel. De openbare verdediging van mijn proefschrift ging meer over dat van Hermans dan over dat van mezelf. Ik ben er nooit achter gekomen wie me zo frontaal aanvielen en waarom. Wat hebben ze mij het leven zuur gemaakt. Over zijn eigen promotieplechtigheid heeft Hermans eens gezegd: “Het is drie kwartier ellende voor het in twee minuten overhandigen van de bul”. Zo heb ik het ook ervaren.’ 

Doodlopende sporen 

Piket is er nooit achter gekomen wie zo heftig tegen hem opponeerden. Dat is vreemd, want zo groot was het geografenwereldje niet. Na zijn ontboezeming in 2016 heb ik links en rechts geïnformeerd wie het geweest zouden kunnen zijn, maar alle sporen liepen dood. Ik heb ook niemand kunnen vinden die de promotieplechtigheid, inmiddels bijna zestig jaar geleden, had bijgewoond. Veel mensen die erbij waren (zoals familieleden van Piket), leven niet meer. Piket heeft zijn proefschrift opgestuurd naar zowel Bakker als Hermans, maar zegt nimmer een reactie ontvangen te hebben. 

FOTO: MARWIEN KUHLMANN

Tussen 1970 en 1974 volgde ik als student sociale geografie in Nijmegen colleges en werkgroepen fysische geografie en cartografie bij Piket, en ging ik een week met hem op excursie naar Sauerland. Zeer leerzaam. Veel medestudenten hadden Nooit meer slapen gelezen. Er deden verhalen de ronde dat die roman iets te maken had met de proefschriften van Hermans en Piket, dat ze op hetzelfde onderwerp gepromoveerd waren, dat ze tot tegengestelde bevindingen gekomen waren en dat Piket gelijk had. Niemand had de proefschriften overigens gelezen. Piket hield zich op de vlakte. Later heb ik hem herhaaldelijk gevraagd er eens dieper op in te gaan in een interview. Dat wilde hij niet. Niet in de jaren 1980, toen we allebei op de Katholieke Universiteit Nijmegen (nu: Radboud Universiteit) werkten (zonder directe collega’s te zijn). Niet toen Piket allang met emeritaat was (na 1988) en evenmin toen Hermans overleden was (1995). Eerst wilde Piket de toorn van Hermans zelf, Neerlands meest gevreesde polemist, niet over zich afroepen; later vreesde hij die van ‘de erven Hermans’ en degenen die hij ‘de Bakkerianen’ of ‘de Amsterdammers’ noemde. Hermans’ promotor J.P. Bakker had Piket ooit een vileine sneer gegeven. Bakker vond namelijk dat Piket hem een ‘lullige streek’ geleverd had met zijn proefschrift en zijn afwijzing bij Bakker te promoveren. Pas in 2016, toen Piket al 90 was en hij uitgenodigd werd voor de première van Beyond Sleep, wilde hij erover geïnterviewd worden en kwam hij op de proppen met wat hij tijdens de promotieplechtigheid had moeten doorstaan. Ruim 55 jaar na dato emotioneerde het hem nog steeds. Ook in latere gesprekken was dat zo. Het had hem diep geraakt. 

Nieuwe aanknopingspunten 

In 2017 schreef Salomon Kroonenberg in het november/decembernummer van Geografie een uitgebreid artikel over J.P. Bakker. Misschien bood Kroonenberg mij aanknopingspunten. Hij was in 1969 student-assistent van Bakker geweest en moest diens colleges opnemen en uitwerken tot een syllabus. Tijdens een van de colleges kreeg Kroonenberg de opdracht zijn taperecorder af te zetten. ‘Wat ik nu ga zeggen is niet mals’, riep Bakker door de collegezaal en richtte zich tot Kroonenberg. ‘Die syllabus van jou is extreem slecht. Alle exemplaren moeten vernietigd worden.’ Kroonenberg kon Bakker vaak inhoudelijk niet volgen en sommige beweringen van Bakker klopten gewoon niet, zo wist Kroonenberg uit colleges die hij bij andere hoogleraren volgde. Die beweringen moffelde hij een beetje weg in de syllabus, want ‘ik kan mijn professor toch niet iets laten beweren wat fout is’. Dat leverde hem een publieke uitbrander op. 

Kroonenberg ging voor mij op zoek naar ‘Pikets kwelgeesten’ en stelde een lijst op van mogelijke opponenten, veelal mensen die bij Bakker gepromoveerd waren en zich ook wel gekscherend ‘Bakkersknechten’ noemden. Velen waren inmiddels overleden en degenen die nog leefden, waren niet bij de promotie en konden zich niets van het tumult herinneren. Ook Pim Jungerius, de opvolger van de in 1969 overleden Bakker, bij wie Jungerius in 1958 promoveerde op Luxemburgse mineralen, stond er niets van bij. Hij zat in 1960 in Afrika en wist niet eens dat Piket gepromoveerd was (sic). In het vorig jaar bij Springer verschenen boek The Luxembourg Gutland Landscape schreef hij een historisch overzicht van het Nederlands geomorfologisch onderzoek in Gutland, Luxemburg en noemt daarin het proefschrift van Piket ook niet. De speurtocht van Kroonenberg heeft dus evenmin iets opgeleverd. 

Het zou een hermansiaans verhaal kunnen zijn waarin waan en werkelijkheid door elkaar lopen

Heeft het voorval wel echt plaatsgevonden, vraag ik me soms af. Of bestaat het – in de heftigheid waarin Piket het ervaren heeft – alleen in diens beleving? Hij is immers (naast zijn kinderen) tot nog toe de enige bron. Het zou een hermansiaans verhaal kunnen zijn waarin waan en werkelijkheid en moedwil en misverstand voortdurend door elkaar heen lopen. 

Denudatieve altiplanatie 

Piket vertelde al dat J.P. Bakker hem benaderd had om bij Bakker in Amsterdam te promoveren, mogelijk (indruk Piket) met het oogmerk de conclusies van Pikets proefschrift om te buigen, zodat Bakkers theorie van denudatieve altiplanatie als verklaring van schiervlaktes in Europese middelgebergtes overeind zou blijven. Wat behelsde die precies? 

De gangbare theorie van de Amerikaan William Morris Davis was dat Europese gebergten zoals de Ardennen en de Eifel die tijdens de hercynische gebergtevorming aan het einde van het Devoon ontstaan waren, aan het einde van de erosiecyclus waren afgevlakt tot schiervlaktes op zeeniveau. Daarna zouden ze onder invloed van de alpiene gebergtevorming in het Tertiair als vlakte zijn opgeheven, waarna er opnieuw diepe dalen in uitsleten ( figuur 1 op pag. 28). Bakker ontwikkelde een alternatieve theorie. Volgens hem konden de hoogvlaktes ook ontstaan zijn doordat de hogere delen langzaam afvlakten door een proces van denudatie en erosie. Die theorie noemde hij denudatieve altiplanatie.

Bakker stuurde Hermans naar de Oesling, een hooggelegen gebied in Noord-Luxemburg met weinig reliëf, om zijn theorie te bewijzen door bodemmonsters te analyseren op korrelgrootte en mineralogische samenstelling. Volgens Hermans kon de afvlakking onder periglaciale omstandigheden door solifluctie (zie verderop) hebben plaatsgevonden. In Nooit meer slapen geeft hij daarvan fraaie beschrijvingen, want in Noord-Noorwegen, waar de roman zich afspeelt, komt het verschijnsel ook in de huidige tijd nog voor. Voordat hij zijn roman schreef, maakte Hermans twee studiereizen naar Scandinavië. Die ervaringen verwerkte hij ook in zijn roman. Solifluctie kan plaatsvinden als in periglaciale omstandigheden de ondergrond permanent bevroren is, de bovenlaag ontdooit, het water niet in de grond kan zakken en daarom als modderige substantie langzaam naar beneden stroomt en het reliëf afvlakt. Hermans kwam dus met ondersteunend bewijs voor Bakkers theorie. 

Later toonde Piket aan dat solifluctie geen overheersende invloed gehad kan hebben op de reliëfvorming in de Oesling. Het kwam wel voor, maar op zeer beperkte schaal. De dikke tertiaire lagen die Piket aantrof op de hoogvlakte, konden daar alléén liggen als het plateau ooit afgevlakt geweest was tot op zeeniveau en daarna was opgeheven. Piket ondersteunde daarmee de theorieën van Lucius en Davis, en haalde Bakkers denudatieve altiplanatietheorie onderuit. Piket kon tot zijn bevindingen komen, omdat híj (net als Mikkelsen in Nooit meer slapen) over luchtfoto’s beschikte en Hermans niet. Bovendien kon Piket monsters nemen in de diepe kuilen die op dat moment gegraven werden voor de fundering van zendmasten van Radio Luxemburg en in de diepe sleuven voor de aanleg van het Luxemburgse waterleidingnet. 

IJdelheid 

Dat Piket de theorie van denudatieve altiplanatie onderuit haalde, moet Bakker gestoken hebben. Hij was een man van rotsvaste overtuigingen. Ook ijdelheid was hem niet vreemd. In 2017 publiceerde André Köbben, emeritus hoogleraar sociologie, een boekje Over de rol van ijdelheid in de wetenschap. Hij portretteert daarin tien ijdeltuiten, van wie Bakker de eerste is. Köbben leerde Bakker persoonlijk kennen toen hij op 30-jarige leeftijd in 1955 werd aangesteld als hoogleraar aan de Gemeente Universiteit van Amsterdam. Bakker zag het als zijn plicht om nieuwkomer Köbben met raad en daad bij te staan. Toen die eens verzuchtte niet toe te komen aan het bijhouden van vakliteratuur, zei Bakker: ‘Ja, dat begrijp ik. Voor mij geldt dat gelukkig niet. Wat ik schrijf moeten anderen lezen, wat zij schrijven hoef ik niet te lezen.’ Toen Bakker later terugkeerde van een reeks lezingen in Duitsland en Köbben hem vroeg hoe het gegaan was, zei hij: ‘Goed. Alle Duitsers zijn er nu van overtuigd dat ik de grootste geograaf ter wereld ben.’ Eerst dacht Köbben dat Bakker een grapje maakte, maar het bleek ernst. Een andere anekdote luidt dat Bakker in een gesprek met een hoogleraar die lid was van de KNAW, zei dat hij dat een waardeloze instelling vond. Toen de hoogleraar vroeg waarom, antwoordde Bakker: ‘Nou, na al die jaren hebben ze mij nog altijd niet tot lid benoemd’. Köbben schaart Bakker onder de geleerden die weliswaar ijdel zijn, maar de wetenschap geen schade berokkend hebben. Een zekere mate van ijdelheid (‘een te hoge dunk van de eigen voortreffelijkheid’ en ‘de zucht om door anderen bewonderd en geprezen te worden’) is wetenschappers eigen, volgens Köbben, vooral hoogleraren. Excessieve vormen van ijdelheid kunnen echter schadelijk zijn voor de wetenschap, zoals Köbben wil aantonen met zijn andere voorbeelden onder wie fraudeurs als Diederik Stapel en Mart Bax, maar ook eminente geleerden als Claude Lévi- Strauss, Norbert Elias en Dick Swaab, die weigerden serieus in te gaan op gegronde en faire kritiek. Bakker rekent hij ook enigermate tot de laatste groep. Ze denken ‘dat ze altijd gelijk hebben’ en dat ze ‘toch wel weten hoe het zit, ook zonder het onderzocht te hebben’. 

In 2017 publiceerde André Köbben, emeritus hoogleraar sociologie, een boekje Over de rol van ijdelheid in de wetenschap, waarin hij tien ijdeltuiten portretteert, onder wie Bakker

Als medewerker aan de Gemeente Universiteit van Amsterdam maakte Köbben eens een gesprek mee tussen Bakker en zijn promovendus Hermans. Köbben, inmiddels 94, heeft daar nog levendige herinneringen aan: ‘Ik had een kamer naast die van Bakker, met slechts een dun wandje van hardboard ertussen. Het gesprek tussen Bakker en Hermans werd steeds luidruchtiger en ging gepaard met veel stemverheffing. Daarbij barstte Hermans in huilen uit.’ 

In 2003 schreef Köbben in zijn boek Het gevecht met de engel. Over verheffende en minder verheffende aspecten van het wetenschapsbedrijf een hoofdstuk over de hiërarchische gezagsverhoudingen op de universiteit en spitste dat toe op de afhankelijkheidsrelatie van promovendi van promotoren. We zijn ver, te ver verwijderd van de herschaftsfreie Dialog (Habermas) die men op een universiteit zou mogen verwachten, was zijn conclusie. Köbben geeft uitgewerkte voorbeelden, maar niet van Bakker en Hermans. Op het ene voorval na heeft hij geen inzicht in hun relatie, zegt hij in 2019. 

Een grappig terzijde is dat Köbben en Piket elkaar goed hebben gekend. Köbben: ‘In 1948 had ik mijn kandidaats gehaald in de sociale wetenschappen, maar omdat Nederland extra militairen nodig had vanwege de onrust in Indië moest ik in dienst. Ik was bang dat ik naar Indië gestuurd zou worden. Dat wilde ik niet, want ik was vóór een onafhankelijk Indië. Ik was aanwezig bij de oprichtingsbijeenkomst van de PvdA en vond het vreselijk dat Drees, “onze premier”, militairen naar Indië stuurde voor politieke acties. Gelukkig werd ik geplaatst in Scheveningen bij een afdeling die zich niet bezighield met gevechtshandelingen. We gingen daar vaak met een groepje wandelen over het strand. In dat groepje zat ook Jan Piket. “Het is jouw schuld dat ik fysische geografie ben gaan studeren”, heeft Piket me later gezegd. Het was me opgevallen dat Piket veel belangstelling had voor de interactie tussen de zee en het land, de vorming van strandwallen en duinen en dergelijke. “Jij moet fysische geografie gaan studeren”, zei ik. Dat heeft-ie gedaan. Met veel succes.’ Daarna is het contact verwaterd. ‘Ander vakgebied, andere universiteit.’ Heel af en toe kwamen ze elkaar nog tegen of hadden ze contact. Bij Pikets promotie was Köbben niet aanwezig. ‘Bij mijn 90e verjaardag kreeg ik nog wel een brief van hem waarin hij memoreerde dat niet Bakker en Hermans gelijk hadden, maar hij.’ 

Minachting 

Hoe was Hermans’ verhouding tot Bakker? Op het einde van zijn leven (in 1993) maakt Hermans in zijn dagboek nog enkele opvallende opmerkingen over zijn relatie tot Bakker (zonder diens naam te noemen): ‘Iemand die, meer dan 70 jaar oud, terugdenkt aan een leermeester die hij minachtte. Deze leermeester voelde dit en vreesde hem, legde de leerling geen strobreed in de weg. Leerling had van slechte leermeester niet veel goeds geleerd. Dit speet hem en, deelnemend aan een congres, kreeg hij dingen te horen waar hij nog nooit over vernomen had. Hij verloor de moed en haatte zijn leermeester des te meer.’ (Zanger van de wrok, pag. 950). 

Figuur 1: De gangbare theorie over de vorming van de Ardennen en de Eiffel van William Morris Davis

Kroonenberg denkt dat Hermans tegen zijn zin Bakkers theorie moest proberen te bewijzen en ‘alleen lippendienst bewijst aan de denudatieve altiplanatietheorie van Bakker’. Kroonenberg: ‘Natuurlijk heeft Piket gelijk. De paleosolen [fossiele bodems die na hun vorming begraven zijn onder sedimenten, HD] die hij gevonden heeft, bewijzen dat het om een oude schiervlakte gaat en niet om een landschap dat alleen door periglaciale hellingbewegingen is afgevlakt. Hermans heeft goed werk verricht. Hij heeft de periglaciale hellingsbewegingen op de kaart gezet, maar die hebben de reeds bestaande schiervlakte alleen geretoucheerd. Een publicatie uit 2018 over de geomorfologie van de Ardennen en de Oesling levert veel nieuw bewijsmateriaal aan dat de opvattingen van Lucius en Piket volledig ondersteunt, zonder hen overigens te noemen.’ Kroonenberg vervolgt: ‘ Hermans stond – denk ik – ook wel achter zijn conclusies, maar hij kan zijn ogen niet gesloten hebben voor de eerdere conclusies van Lucius. Hij moet geweten hebben dat die Bakker niet welgevallig waren. Hermans wist wel hoe het zat, maar kon zijn promotor natuurlijk niet afvallen. Die had dat niet gepikt.’ Otterspeer doet in De zanger van de wrok, deel 2 van zijn Hermansbiografie, geen uitspraak over wie gelijk heeft. ‘De biograaf moet hier zijn tekort erkennen’, schrijft hij. Hij gaat uiteindelijk af op het oordeel van Pim Jungerius, Bakkers opvolger als hoogleraar. Die heeft het onderzoek van Hermans keer op keer verdedigd en ‘een elegante uitwerking van een originele theorie’ genoemd. Maar als Kroonenberg Jungerius in 2018 benadert over de promotieplechtigheid van Piket, zegt Jungerius dat hij niet wist dat Piket (nota bene ooit hoogleraar fysische geografie op een andere universiteit) gepromoveerd was. 

Biograaf Otterspeer verandert later van mening. Op 16 maart 2016 mailt hij mij dat hij het boek van Piket destijds heeft voorgelegd aan de Groningse geoloog Bert Boekschoten (die overigens bevriend was met Hermans) en dat die Pikets onderzoek ‘goed werk’ vond, maar niet kon zeggen wie gelijk had: Piket of Hermans. Op 15 januari 2018 mailt Otterspeer: ‘Dat Piket gelijk had, staat voor mij ook wel vast. Maar of Hermans het wist, betwijfel ik. Ik heb er nooit een bewijs (ook later niet) van kunnen vinden.’ 

Wraak 

Otterspeer typeert Hermans in zijn biografie treffend als ‘mislukkingskunstenaar’ (de titel van deel 1) en als ‘zanger van de wrok’ (de titel van deel 2). De uitspraak van Hermans ‘Ik heb geschreven om wraak te nemen – wat is daar voor bijzonders aan?’ neemt de biograaf als motto voor deel 2. Zou Hermans met Nooit meer slapen geen wraak genomen kunnen hebben op Bakker, die hem in zijn promotieonderzoek opscheepte met de opdracht Bakkers theorie van denudatieve altiplanatie te bewijzen? Net zoals Alfred Isendorf in Nooit meer slapen de theorie van professor Sibbelee moest bewijzen dat de ronde meren in Noors Lapland ontstaan zijn door meteorietinslagen. 

BEELD: © GEOGRAFIE & B.J. KÖBBEN 2019
Figuur 2: De onderzoekslocaties van Hermans en Piket
Waarom kwamen Hermans en Piket tot verschillende conclusies?

Salomon Kroonenberg vindt dat zowel Hermans als Piket goed onderzoek gedaan heeft. Dat ze tot verschillende inzichten kwamen, verklaart hij als volgt. De Oesling is een hoogvlakte die bestaat uit een afwisseling van zandsteen en schalies uit het Devoon. De zandsteen bevindt zich aan de oppervlakte in de anticlinalen, de schalies in de synclinalen. Als je op een hardere zandsteenrug gaat boren, is de kans klein dat je paleosolen vindt, want die zijn daar allang weggeërodeerd. In een gebied met zachtere schalies is de kans op paleosolen veel groter. Hermans verrichtte zijn onderzoek bij Hautebellain en Basbellain op de Anticlinale van Bastogne en vond geen paleosolen, Piket boorde bij Hosingen in de Synclinale van Wiltz en vond ze wel (figuur 2).

In zijn ruim 2000 pagina’s tellende biografie legt Otterspeer dit verband nergens expliciet. Hij beperkt zich tot de vermelding dat je in Sibbelee Bakker herkent en in Nummedal Lucius. Desgevraagd zegt hij: ‘Ik vind het helemaal niet vergezocht, die wraak op Bakker. Het zal niet Hermans’ hoofdmotief geweest zijn, maar dat het meespeelde lijkt me heel waarschijnlijk. Of Hermans alleen maar lippendienst bewees aan die theorie? En dan een hele dissertatie schrijven, die honderden monsters verzamelen en aanzuren? Ik weet het niet. Hermans zocht iets uit, maar de gedachte dat hij er van begin af aan niet in geloofde, lijkt me ver gaan.’ 

Ongetwijfeld is Hermans niet met die instelling aan zijn promotieonderzoek begonnen, maar dat het in de afrondingsfase een rol gespeeld heeft (‘om zijn promotor ter wille te zijn’, ‘geen gezeur te krijgen’, ‘een punt achter zijn proefschrift te kunnen zetten’) is heel goed mogelijk. Evenals de gedachte dat Nooit meer slapen geworteld is in Hermans’ (frustrerende) proefschriftervaringen. Zijn wrok gold wellicht niet Piket maar zijn promotor. Piket had dus helemaal niet zo bang hoeven zijn voor de beruchte toorn van de beroemde schrijver. Hij had gewoon gelijk! 

 

VERANTWOORDING 

Met Willem Otterspeer en Salomon Kroonenberg heb ik over dit onderwerp gecorrespondeerd. Ik dank hen voor de beantwoording van mijn vragen. Kroonenberg heeft in zijn netwerk proberen te achterhalen wie tegen Piket opponeerden tijdens diens promotie en heeft zich opnieuw verdiept in de geomorfologie van de Oesling. Piket zelf heb ik in 2016 uitvoerig geïnterviewd en daarna nog enkele keren gesproken, het laatst in 2019. Zijn zoon Norbert Piket was behulpzaam bij het controleren van feiten. Köbben heb ik in 2019 geïnterviewd. Verder heb ik veel gebruik gemaakt van de tweedelige biografie die Otterspeer over Hermans schreef.