Deel 2 van ‘Het pad terug’ is te lezen in Geografie februari 2022.
Het pad terug [1]
Binnen- en buitenkant – Great Yarmouth – waxcoats – kustwering – Battle of Britain – wandelen
In de prachtige nazomer van 2021 lopen Lies en ik de Peddars Way en het Norfolk Coast Path, een van de lange-afstandswandelpaden in Engeland. Een makkelijk pad. Maar toch. We lopen het rechtsom. Van Thetford naar Hopton on Sea. Het verslag is linksom en begint bij het einde, net niet bij Hopton on Sea maar in Great Yarmouth.
Het einde is het begin. Altijd en overal. Het leven wordt achterwaarts beleefd (vrij naar Kierkegaard). Soms, in het geval van een ouderdomsdegeneratie, is het zichtbaar. Het leven is terug bij af.
Op onze tocht is het ook zo. Nergens manifesteert de huidige tijd zich beter dan aan de promenade van Great Yarmouth, een façade waarvan de grootsheid van weleer vooral zichtbaar is op enkele foto’s van vroeger, afgebeeld op een schutting rondom de bouwplaats van weer een nieuwe attractie. De rest is schreeuwerig en onmenselijk. Het wordt de Golden Mile genoemd. De toeristische gekte van het seizoen is voorbij, alles is overgedimensioneerd en erachter is het verval ingezet. Dat begint aan de buitenkant.
John Rappe wees er in 1832 al op toen hij voor de Heritage Society of Cromer een voordracht hield waarin hij de gentry voorhield dat ze ook een taak hadden in het onderhoud van de buitenkant. Te lang, zo zei hij, hadden de welgestelden zich beziggehouden met het verfraaien van de salons en de opkamers in hun landhuizen, door schilderijen en gobelins van idyllische landschappen en taferelen op te hangen en kostbare oriëntalia neer te zetten. Of nog gekker, de Wunderkammers in te richten die nu in musea te zien zijn.
Zo had hij zelf een verzameling netsukes [handgesneden gordelknopen voor een kimono, red.] weten te verwerven van een handelaar in zijde en taft, die verkeerd had geïnvesteerd en snel liquide middelen nodig had. Rappe was de goede man tegengekomen op de sociëteit in Londen, toen gevestigd in Holland Park, een onverwachte plek voor zo’n exclusief etablissement. De verzameling blijkt later nog een rol te spelen in het tijden en plaatsen overspannende verhaal van Edmund de Waal, De haas met de amberkleurige ogen. Hoe handel, rijkdom (en faillissement), politiek en macht telkens weer samenspannen om nog belangrijker te worden. Of het nu gaat om graan of spoorwegen. En hoe ideologieën zich daaraan maar al te makkelijk verbinden.
John Rappe dus had het over de buitenkant. De parken werden verwaarloosd, landerijen die een eeuw eerder in bezit waren genomen door de landadel ten tijde van de enclosure-beweging. Die liet de gemeenschappelijk gronden van eeuwen voor zichzelf omheinen. As simple as that. De laatste tientallen jaren werden de gronden verwaarloosd. De boeren die als huurlingen de grond bewerkten, werden aan hun lot overgelaten en alleen gezien als het om de pacht ging. Beheer van gronden is nu eenmaal meer dan het innen van de huurpenningen. Dat laatste lijkt nu weer gemeengoed. In Nederland dicht de gemeente Kampen haar begroting met de pachtgelden afkomstig van de boeren op Kampereiland. Blackstone, een van die sprinkhanen op de goedkoopgeldmarkt, koopt hele straten op. Daar worden de huurders niet beter van, alleen het bedrijf zelf, dat toch al geen belasting blijkt te betalen in Nederland. We hebben zelfs een gekke-brillenprins die zich met dit soort zaken bezighoudt.
John Rappe verbond er nog een medische analogie aan. Er moest een evenwicht zijn tussen binnen en buiten. Slechte tanden – in die tijd heel gewoon – pukkels en puisten, ongepoederde of ongepommadeerde haren zouden tot ziektes van de ingewanden leiden. Of representeerden die al. Omgekeerd gold hetzelfde. Hoe treffend verbeeldde Rembrandt het in de anatomische les. Zelfs aan de dissectietafel verschijnen de chirurgen (in opleiding) in nette kleding en heeft de hoofdchirurg een hoed op.
De vermaningen van John Rappe betekenen weinig goeds voor Great Yarmouth, waar onze wandeling van elf dagen zo goed als eindigt. De glimmende voorkant, de Golden Mile, gaat al heel snel over in de grijze en grauwe achterkant. De steegjes ten tijde van de haringhausse, zo nauw dat vismanden erop waren bemeten, zijn bijna allemaal weggebombardeerd. Maar wat ervoor in de plaats is gekomen, oogt inmiddels al even onaangepast.
Het bedrijventerrein waar we doorheen lopen spant de kroon. De enige troost is dat het misschien een opkontje krijgt als de derde brug over de Yare aangelegd wordt. Hoewel, het ontbreken van creatieve bedrijfjes, de creative class van Richard Florida, betekent dat echte renovatie nog lang niet aan de orde is. Want het lijkt een wet te zijn geworden: als er nog geen geld of projecten zijn voor wijkherstel, geef dan kunstenaars en andere creatieven de kans zich er te vestigen. Die zorgen voor levendigheid en spin-off. Als de ontwikkelaars komen, word je dat volk gemakkelijk kwijt, want dat kan op een enkeling na de nieuwe huren toch niet betalen.
Op de bedrijventerreinen langs de Yare, aan de achterkant dus van waar de toeristen zich ophouden, is die ontwikkeling nog niet te zien. Het is een en al hekken en borden, opslag en rotzooi, afgebladderd en rot, een tankstation – waar je vanwege de distribution crisis maar voor max 30 pond mag tanken als je lang genoeg in de rij staat – en een eetkraam (hygiënestandaard 1). Bijna mooi van lelijkheid.
Er zijn altijd pareltjes tussen te vinden. Zoals een bedrijfje dat nieuwe ontwerpen maakt van wax-katoen, oilskins. Wax-cloth. Een van die producten waarin de Britse way-of-life is verinnerlijkt. Barbour, het wax-coat topmerk verzamelde drie koninklijke goedkeuringen, kleedde de marine, de betere standen, de motorrijders en de jagers en was de eerste fabrikant die geen goedkope edities op de markt bracht, zelfs niet in de jaren 1960-1970, toen een dergelijk top-end product verdacht was. Zelf scoorde ik ooit een te lange wax-coat, geen Barbour, op een agricultural show - ook zo’n Engels fenomeen – die ik tot boosheid van Lies, omdat ze ’m net korter had gemaakt, met mijn broer ruilde voor een goede snoeischaar.
Het echte einde van het pad is in Hopton on Sea, een plaats die door een stacaravanpark zomaar twee keer zo groot is geworden. En weer is er geen fanfare of worden we anderszins ingehaald. We fotograferen onszelf maar. Een selfie voor twee. Is dat eigenlijk wel een selfie?
Op dat laatste stuk ploegen we door zand en hebben we een goed zicht op de kustweringen die hier aan herstel toe zijn.
Op veel plekken langs het Norfolk Coast Path word je gewaarschuwd om de sea defence te eerbiedigen en soms is men aan herstel bezig. Er zijn veel varianten van kustverdedigingen: opgeworpen grintbanken, een crime om te lopen. Dan zijn er op trajecten groins aangebracht, zeg maar staketsels van palen en planken op het strand of voor in zee. De meeste zijn aan vervanging toe. Er zijn duinen van alle leeftijden. Meer of minder breed en hoog. Opvallend dat je ondanks de kwetsbaarheid van de sea defence een pad kiest of zelf maakt waarbij je helmgras en andere planten vertrapt. Het mag. Een verhard pad zou hier uitkomst bieden. Verder zijn er de natuurlijke kliffen. De mooiste is de Engelse-dropvariant bij Hunstanton. Kunstwerken – altijd weer een verwarrende term – zijn er in de vorm van kademuren en basalt-, rots- of cementblokken vooral bij strandopgangen en in de steden en dorpen aan het water. Ten slotte langs de kust van Noordzee, tussen Holme tot Salthouse, zijn er de tidal marshes. Wetlands, moerassen met stroomgeulen die vollopen en de boten die bij eb in de modder liggen weer laten drijven. Door hun oppervlakte zullen de marshes de eerste stormen/hoogwaters kunnen opvangen, wordt gezegd.
Maar toen in 1953 de januari/februaristorm raasde, die wij de Watersnoodramp noemen, lag Cley next the Sea echt in de zee. Vreemd eigenlijk dat je bij al het herdenken en gedenken van de ramp in Zeeland in 1953 vergeet dat de storm ook de kust van Engeland teisterde. De noordwesterstorm en het springtij veroorzaakten een ongekende stijging van het water, die desastreus uitpakte. Er vielen 1836 slachtoffers in Nederland, maar ook 307 in het Verenigd Koninkrijk. In Norfolk zou het zijn gegaan om honderd slachtoffers. Na de ramp ging Nederland aan de slag met de Deltawerken. Aan de Engelse zijde heeft men in de Thames en bij Hull keringen aangelegd. De kust van Norfolk ziet er brokkelig en kwetsbaar uit. Was Engeland maar aan Nederland vast blijven liggen, dan hadden we de Noordzee nooit gehad en waarschijnlijk ook geen Brexit. Dan waren de Great Ouse en de Rijn samen verder blijven stromen.
Bij de Watersnoodramp In 1953 vielen er 1836 slachtoffers in Zeeland, maar ook 307 in het Verenigd Koninkrijk
Sea defence zou je ook anders kunnen lezen; de verdediging van de zee, ter zee. In geval van oorlog. Dan denk je aan de Battle of Britain. De kust van Oost-Engeland was ideaal landingsterrein voor een Duitse invasiemacht, zo werd ten tijde van de slag om Engeland aangenomen. Daarnaast was deze kant van Engeland de kortste luchtverbinding met Duitsland zelf. Daarom was het gebied bedekt met militaire installaties.
Op de eerste plaats zijn dat de meer dan 67 vliegvelden die in de loop van de oorlog werden aangelegd in East Anglia (Norfolk en Suffolk). In De ringen van Saturnus van W.G. Sebald haalt de tuinman van Somerleyton Hall bij Lowestoft herinneringen op – bij Sebald weet je nooit zeker of de auteur zelf de verteller is of iemand anders zijn verhaal laat vertellen; ook is nooit zeker of iets helemaal/een stukje niet waar is. De tuinman vertelt hoe hij, William Hazel, als jongen gefascineerd raakte door de enormiteit van de bombardementsvluchten die vanaf die vliegvelden zijn uitgevoerd. ‘In the course of one thousand and nine days, the eighth airfleet alone used a billion gallons of fuel, dropped seven hundred and thirty-two thousand tons of bombs, and lost almost nine thousand aircraft and fifty thousand men’ (p. 38). Een van de meest bijzondere plekken, helaas niet op onze route, is Orford Ness. Het is meer geweest dan een vliegveld. Het is een kiezel- en zandvlakte voor de kust van Suffolk waar al tijdens Napoleontische tijden defensieactiviteiten plaatsvonden. Vanaf de Eerste Wereldoorlog werd het een centrum voor de ontwikkeling van de oorlogsvliegerij. Dat ging door in de Tweede Wereldoorlog. In de post-war periode werd er atoomonderzoek gedaan. Die gebouwen staan er nog en blijven kunstenaars en anderen inspireren. In 2021 is er een kunstmanifestatie Afterness, die we niet kunnen zien. Volgeboekt.
De meeste vliegvelden zijn inmiddels verdwenen, maar soms staan de torens er nog, die dan verbouwd zijn tot schuur of woning. Of gewoon niets staan te doen. Afgezien van de vliegvelden zijn er langs de kust op strategische plekken Y stations. Y, uit te spreken als WI, staat voor wireless intercept. Het afluisteren van vijandige gesprekken tussen en met boten. Dat gebeurde door de zogeheten Wrens, Women Royal Navy Service. WRNS, Wrens dus. De Y stations stonden op strategische plekken. Een ervan is bij Sheringham, op de Beeston Bump. Het netwerk moest ervoor zorgen dat de eigen (koopvaardij)schepen zo veilig mogelijk konden varen.
En als je het over spionage en zo hebt, laat dan je fantasie maar de vrije loop. Engeland is op z’n best met spionage en contraspionage: MI5, Bletchley Park, Enigma, Turing tot en met James Bond. Misschien dat de slogan van Britisch Rail, see it, say it, sort it, wel hiermee te maken heeft.
We vervolgen de weg terug. Er is wat vreemds aan de hand met wandelen. Als je in de auto zit of in een trein, weet je dat je eigenlijk helemaal niets ziet. Het gaat te snel en de schaal is zo klein – te ver uitgezoomd.
Met wandelen is dat anders. Je hebt tijd om te kijken en te zien. De afstand is kleiner, de kaartschaal groter. Maar daarmee ook de wens om alles te zien, ook wat niet direct op het traject ligt. Een ideale gelegenheid om ongelukkig te worden. Want nu, alles overziend zou ik nog dit… en dit… en dit… willen zien en meemaken. Een docent geografie in Groningen had het in een lezing eens over horizon-itis. De term klinkt belachelijk en van de lezing kan ik me niet meer herinneren dan dat we dia’s zagen met horizonnen, zonsondergangen, vertes. Maar de essentie moet zoiets geweest zijn als het gevoel dat je altijd meer, verder wil. Niet omdat het gras er groener is maar gewoon om te weten of gewoon om er te komen. ‘Reiziger’ zijn is een vak apart en heeft ook eigen beoefenaren, denkers en schrijvers. Ook beeldende kunstenaars trouwens, maar daar gaat het hier niet over. Er zijn schrijvers van travelogues, zoals Robert Mcfarlane, Nan Shepherd, Teju Cole en Bruce Chatwin. Er zijn ‘denkers’ over reizen en landschap, zoals Rebecca Solnit, Walser, en ten slotte schrijvers over ‘anders’ reizen, samengevat in de term psychogeografen zoals Will Self, Guy Debord, Ian Sinclair, J.G. Ballard. Navigeer bijvoorbeeld door Parijs met de kaart van Londen. W.G. Sebald past misschien wel in alle drie de groepen. Een flaneur bij uitstek, als reiziger in het landschap, in de tijd en vooral in zijn geest.
Sebald liep door Suffolk ‘in the hope of dispelling the emptiness that takes hold of me whenever I have completed a long stint of work’
Maar heeft wandelen zo veel met denken te maken? Of is het anders? Door te wandelen maak je je hoofd leeg om er daarna nieuwe dingen in te stoppen. De enige die we tegenkomen en van wie we weten dat hij het pad loopt, zegt het precies zo: hij loopt het pad omdat hij zijn hoofd leeg moet maken. Sebald liep door Suffolk ‘in the hope of dispelling the emptiness that takes hold of me whenever I have completed a long stint of work’.
Waar ben je – laat ik voor mezelf spreken – mee bezig al wandelend? Waar gaat de tijd aan op? Dertig procent van de tijd denk je aan de lichamelijke ongemakken, de pijntjes; dat is zeker zo in het begin, ongeoefend, ongewend. Later is het minder. Dertig procent van de tijd denk je (flits, flits) aan de omgeving. Dat kan de voetstap zijn, het pad of net iets meer, maar wil je goed kijken, dan moet je stilstaan. Twintig procent van de tijd denk je aan niets en gaat de tijd zomaar voorbij. Tien procent van de tijd denk je niet, maar bedenk je; items voor dit verhaal bijvoorbeeld, of hoe het leven verloopt. Of de woorden die je net sprak.
En toch. Ik had deze bladzijden niet kunnen schrijven zonder het pad gelopen te hebben. Of heb je toch een gesprek nodig om verder te komen? Niet tijdens het lopen. Wij praten tijdens de pauzes (anderhalf uur lopen, half uur rust) en ’s avonds. Want we zijn geen samen-lopers. Ieder heeft een eigen ritme en dat is goed.