Waar gaat het dan mis?
‘Vooral bij de alinea’s.’ Marion wijst een voorbeeld aan in een van de boeken. ‘Hier worden twee onderwerpen behandeld in één alinea. Dat is verwarrend voor leerlingen, zeker als ze de lesstof willen visualiseren met een concept map, waar elke tak een alinea voorstelt.
'Een ander probleem is dat er bij het maken van taalregels nooit is nagedacht over verbindingszinnen; dat zijn zinnen die alinea’s verbinden. Een auteur kan niet anders dan zo’n overgangszin aan het einde van een alinea zetten of aan het begin van de volgende alinea. Maar die verbindingszinnen komen bij taalzwakke leerlingen niet goed door. Alinea’s komen hierdoor los van elkaar te staan, als losse feiten. Veel leerlingen zien het verband daarom niet en missen het grote geheel. Iets wat leerlingen juist nodig hebben om de lesstof te doorgronden en te verbinden met het grote geheel. Die relatie tussen alinea’s noemen we meso-tekstbegrip.’ Ze slaat in de Geo pagina 62-63 op. ‘Hier staan alleen tekstkaders, los van elkaar. Elke alinea is als een apart stukje tekst vormgegeven, elk met een eigen achtergrondkleur. Het is zeer de vraag of een leerling het onderlinge verband ziet. Waarschijnlijk niet, vooral ook omdat dit een heel gelikte spread is met al die prachtige foto’s, tekeningen en kaartjes. Beelden krijgen van ons brein als eerste alle aandacht. Taal komt pas op de tweede plaats binnen. Het is dus belangrijk dat beelden iets toevoegen en niet de aandacht afleiden. Leerlingen vinden deze vormgeving en indeling prettig en behapbaar, maar de kans bestaat dat de samenhang zo niet overkomt. En dat heeft ons brein nodig voor inzicht (kennis) en doorzicht. Het laatste wil zeggen dat je er ook mee aan de slag kunt: invoegen, verbanden leggen met andere kennis, verder uitbouwen enzovoorts. Zodra je er iets mee kunt, gaat het leven en onthoud je het ook beter. Met al die kaders in de Geo blijven het losse feitjes. Vergelijk ik de Geo met de twee andere boeken, dan oogt De Wereld van juist erg talig. Tekst wordt gevolgd door meer tekst in de vorm van vragen. Jongeren vinden dat gauw saai.’
Is dat een waardeoordeel?
‘Nee, zeker niet. Het hangt ervan af wat je kiest als docent, als school. De Wereld van is heel geschikt als je je leerlingen talig wilt benaderen. Of je daarvoor kiest, is afhankelijk van het beleid van de school, de sectie, maar heeft zeker ook te maken met het talig denkvermogen van leerlingen. De methode buiteNLand zit wat dit betreft tussen de Geo en De Wereld van in. Dus scholen hebben wat om te kiezen.’
Waar let je verder op?
‘Er zijn nog veel meer taalafspraken. Zelfstandig naamwoorden in een tekst zijn belangrijk voor beeldvorming en begrip. Net als werkwoorden.
'Daarbij is er in een alinea altijd een vaste hiërarchie te vinden: er is een onderwerp en vaak (zeker in lesboeken) ook een definitie van dat onderwerp en er is uitleg/informatie over dat onderwerp. Binnen de studievaardigheidstraining LEREN LEREN Methode die wij aanbieden, leren docenten en leerlingen deze ordening binnen alinea’s te doorgronden met behulp van kleuren. Onderzoek van de Universiteit van Amsterdam wees uit dat op die manier het tekstbegrip én het leren zelf bij leerlingen met bijna 50 procent verbetert. Ook docenten en auteurs van lesmethoden hebben baat bij deze kennis’, lacht Marion. Ze laat een tekst zien waarin de verschillende onderdelen van een alinea zijn gekleurd. Het gemak waarmee je de opbouw en samenhang van een tekst kunt overzien, is me meteen duidelijk. ‘Vooral bij de zaakvakken is het doorgronden van de samenhang, het hele plaatje, belangrijk. Zo ontstaat inzicht en doorzicht, wat weer leidt tot toepassen van het geleerde. Belangrijk is dat leerlingen verbanden gaan zien. In Denemarken worden daarom bijvoorbeeld aardrijkskunde, maatschappijleer en geschiedenis samengevoegd om zo de onderlinge relatie en samenhang te onderstrepen. In Nederland wordt daar af en toe wel over gepraat, maar op de meeste scholen gebeurt het niet. Dan zijn structurering van de tekst en de toevoeging van verbindingszinnen des te belangrijker.’
Kan dat alleen door taal?
‘Nee hoor. Je kunt informatie ook met metaforen en beelden overbrengen, maar dan moet het verband met het betreffende begrip wel eenduidig zijn. Het brein van jongeren is zeer associatief. Een beeld of metafoor kan heel andere associaties oproepen dan je als methodemaker wil. In buiteNLand zag ik een vergelijking van een vulkaan met een flesje cola dat geschud werd. En de aardkorst werd vergeleken met lasagne. Ik snap waarom de auteur dat zo heeft gedaan, maar voor veel leerlingen leidt het juist af. De afstand tot het begrip is te groot: blijf dicht bij de kern.
'De Wereld van is het meest talig: lezen en vragen beantwoorden. Vaak nog meerkeuzevragen ook, zodat niet de inhoud wordt getoetst, maar het leesniveau. Taalzwakke leerlingen zien vaak geen verschil tussen de geopperde antwoorden. Daarbij zijn die al voorgekauwd, wat zelf nadenken belemmert. Meerkeuzevragen dienen volgens mij het gemak van de docent en toetsen niet werkelijk of de leerling de lesstof begrepen heeft en kan toepassen.
'De Geo is het andere uiterste: opdrachten zijn heel gevarieerd: puzzels, een slogan of rondreis bedenken, een poster maken en meestal in groepjes samenwerken. Da’s leuk, maar samenwerken vergt ook veel inzet, tijd en zelfstandigheid van leerlingen en docent. BuiteNLand zit er tussenin. Blijft dus de vraag: waarvoor kies je als docent of school?’
Zie je ook kwaliteitsverschillen tussen de drie boeken?
‘Ik vind een beetje generaliserend dat de Geo de lesstof aanbiedt in losse stukjes. Elke alinea is een eigen tekst, zeg maar. Door deze taalversimpeling komt de inhoud gefragmenteerd over. Beeld neemt een grote plaats in. De definitie van ‘eeuwige sneeuw’ op pagina 20 spreekt van ‘een gebied’. Dat klopt taalkundig natuurlijk niet, maar roept wel een beeld op. En zo zijn er meer voorbeelden, ook in de andere twee boeken. Maar wat ik vooral als niet-aardrijkskundedocent heel vreemd vind: de drie boeken geven verschillende definities voor eenzelfde begrip [zie kader pag. 41, HdJ]. Is daar geen eenduidigheid over? Dat lijkt me toch wel noodzakelijk!’
Wat vind je van de opbouw?
‘De Wereld van is duidelijk divergerend: je gaat van de eigen omgeving naar ver weg. Om het in hun voorbeelden te zeggen: van de wijkagent naar de wereld.
'De Geo is niet con- of divergerend. Er zit ook geen regionale lijn in. Landen en thema’s staan in willekeurige volgorde. Je ziet dat in de hoofdstukindeling op pagina 2 en 3. Ze moeten de kapstokken voor de structuur zijn. Maar ik mis de samenhang. Dat wordt in de inhoudsopgave niet duidelijk. Het ziet eruit als capita selecta uit de aardrijkskunde. Wat dat betreft is De Wereld van duidelijker. Dat boek heeft vier hoofdthema’s. BuiteNLand doet het ook zo met vijf grote thema’s.’
En de vormgeving?
‘BuiteNLand heeft sombere foto’s vind ik, qua kleur, maar ook in onderwerp. Veel rampen en foto’s met ongelukken, kapotte gebouwen. Ik word daar niet blij van.
'De Geo geeft bij de foto’s die een hoofdstuk inleiden een wereldbol met daarop de locatie van het betreffende land/gebied. Dat is heel duidelijk: waar zijn we?
BuiteNLand heeft best lange zinnen met bijzinnen; in de Geo maken de auteurs de zinnen soms weer overdreven kort. Ik kwam in buiteNLand overigens een tekst tegen over 2015, die in de tegenwoordige tijd stond. Dat leest talig gezien wellicht makkelijker, maar schept verwarring bij de beeldvorming. Makkelijk (simpel) taalgebruik is niet altijd effectief. ‘
Heb je nog naar de leerdoelen gekeken?
‘De Wereld van geeft de leerdoelen keurig aan het begin van iedere paragraaf aan. In buiteNLand zie ik de leerdoelen aan het einde van een paragraaf staan. Dat vind ik jammer. Een leerdoel aan het begin van de tekst geeft richting aan de motivatie en schept een kader voor de leerling. De Geo vermeldt niet echt leerdoelen, maar geeft aan het begin van een paragraaf een korte samenvatting.’
Kortom?
‘Deze drie methoden zijn totaal verschillend. Dat is op zich een groot voordeel, want zo kan een school een methode kiezen die past bij haar doelstelling en beleid. Ik zou de leerkrachten die zo’n keuze moeten maken, aanbevelen een lijst van criteria op te stellen en dan na te gaan welke methode daaraan het meest voldoet. Daarmee doe je de school, maar ook de leerlingen een groot plezier.’
www.kindinbeeld.nl