Van spoortunnel tot regeringsbunker
In het februarinummer van Geografie schreven we over de watersnoodramp in het Duitse Ahrdal. In de wijnbergen bij de stad Ahrweiler bleef een druk bezochte oorlogs-erfgoedsite gespaard: de voormalige atoombunker in een spoorwegtunnel. In WOII bouwden gevangenen er aan lanceerinrichtingen voor V2’s. De aangrenzende tunnel herbergde een schuilstad.
Tijdens de Koude Oorlog zocht de Bundesregierung onder leiding van Konrad Adenauer naar een geschikte plek voor een atoombunker waar de regering in geval van nood veilig zou zijn, in ambtelijk Duits een Ausweichsitz der Verfassungsorgane des Bundes im Krisen- und Verteidigungsfall zur Wahrung von deren Funktionstüchtigkeit. Uiteindelijk viel de keuze op twee ongebruikte spoortunnels 25 kilometer ten zuiden van Bonn, bij Ahrweiler. Het waren restanten van de nooit voltooide Ruhr-Mosel Entlastungslinie van de Deutsche Reichsbahn. Die moest de bestaande spoorlijn ontlasten vanwege het toenemende transport van ijzererts uit Lotharingen (tussen 1871 en 1918 deel van het Duitse keizerrijk) naar de staalindustrie van het Ruhrgebied. En omgekeerd cokes van het Ruhrgebied naar Lotharingen brengen. Kort voor de Eerste Wereldoorlog was de aanleg gestart.
Bouw spoorlijn gestaakt
Na de Duitse nederlaag stond het Rheinland onder Frans opperbevel. De Fransen legden de bouw van de spoorlijn in 1923 om strategische redenen stil. Een voltooide verbinding kon in de toekomst gemakkelijk worden gebruikt om Duitse troepen richting Frankrijk te brengen. Toen de geallieerde bezettingsmacht in 1929 uit het Rheinland vertrok, konden de Duitsers de bouw hervatten. Maar een ontlastingslijn van 400 kilometer, deels nieuw aangelegd, deels over al aanwezig spoor, was niet meer nodig. Door technische verbeteringen was de vervoerscapaciteit van de bestaande spoorlijnen tussen de twee industriegebieden inmiddels toereikend. De lijn zou hooguit van regionale betekenis kunnen zijn, maar in 1930 werd de bouw definitief gestopt. Er bleven op het traject tussen Ahrweiler en Rech vijf tunnels over, met een gezamenlijke lengte van 3700 meter (kaart). Een ander overblijfsel zijn de 30 meter hoge pijlers voor een nooit voltooide spoorbrug; ze priemen nog steeds de lucht in bij de wijnbergen van Adenbachtor in Ahrweiler.
Ahr-Edelpilz-Zuchtgenossenschaft
De donkere, vochtige tunnels bij Ahrweiler bleken met een constante temperatuur van 12°C ideaal om champignons in te kweken. In 1935 werden twee tunnels van de Reichsbahn gehuurd voor een proefperiode van twee jaar. Het werd een succes. Het regime stimuleerde het project om de werkloosheid in het Ahrgebied te bestrijden. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog waren de activiteiten zelfs uitgebreid tot drie tunnels met een teeltoppervlakte van 25.000 m², de grootste champignonproductielocatie van Duitsland. Het werd een paradepaard van het regime, omdat zo deviezen bespaard werden. Import van hoogwaardige champignons uit het gehate Frankrijk was niet meer nodig. De Ahr Edelpilze waren in heel Duitsland populair. Er werd twee keer per jaar geoogst. Wat niet meteen vers afgezet kon worden, werd ingeblikt in een nieuw conservenbedrijf in Ahrweiler. Ondanks het succes werd de teelt in de oorlogsjaren steeds verder ingekrompen en in 1943 gestaakt. De tunnels waren voor iets anders nodig.
Kamp Rebstock
Terwijl geallieerde bombardementen een toenemende bedreiging vormden voor Duitse steden en de oorlogsindustrie, werd in Peenemünde aan de Oostzee koortsachtig geëxperimenteerd met de V1 en V2 (Vergeltungswaffen). De stationaire proefopstelling van de 14 meter hoge V2-raket met daaromheen talloze apparaten die voor een lancering nodig waren, vormde een gemakkelijk doelwit voor vijandelijke bommenwerpers. Het oorlogsministerie in Berlijn besloot daarom de werkzaamheden ondergronds voort te zetten. Zo kwam er in de tunnels in het Ahrdal een werkplaats om voertuigen te bouwen voor een mobiele lanceerinrichting voor het V2-wonderwapen. De wapenfirma Gollnow & Sohn kreeg opdracht in oktober 1943 met de werkzaamheden te beginnen. Vóór die tijd moesten de tunnels leeg gehaald worden. Vervolgens moest er een betonnen werkvloer in, en verlichting en elektrische en andere leidingen. Voor deze transformatie werden dwangarbeiders ingezet.
Van herfst 1943 tot december 1944 werden hier naast de militaire en civiele werknemers ongeveer 1500 KZ-gevangenen en dwangarbeiders tewerk gesteld, onder wie 367 uit kamp Amersfoort. Voor hun huisvesting waren dicht bij de tunnels elf barakken gebouwd, omheind met prikkeldraad en wachttorens. Voor elke twee gevangenen volstond één slaapplaats, omdat in dag- en nachtploegen werd gewerkt. De hele operatie kreeg de codenaam Lager Rebstock en functioneerde als een nevenlocatie van concentratiekamp Buchenwald. De SS stelde de firma Gollnow gevangenen beschikbaar voor 4 Reichsmark per dag, onder aftrek van 65 Pfennige als compensatie voor maaltijden die het bedrijf verschafte. Er werd dag en nacht gewerkt, in twee ploegen van twaalf uur. De arbeidsomstandigheden waren erbarmelijk. Degenen die bezweken, werden vervangen door andere gevangenen uit Buchenwald.
De firma gebruikte uiteindelijk alle vijf tunnels. Het was een hele opgave om een mobiele lanceerinrichting te bouwen waarmee een V2 van 13.000 kilo snel verplaatst kon worden. Er werden speciale zware rupsvoertuigen ontworpen en vrachtwagens omgebouwd voor ondersteuning van de lancering. Al met al ging het om een kolonne van 161 voertuigen en aanhangers voor één V2.
De werkzaamheden vonden plaats in tunnels onder een leisteenpakket van 100-150 meter, maar bleven niet verborgen voor de geallieerden. De Britten waren sinds de zomer van 1944 op de hoogte van de tunnelwerkplaatsen, uit verhoren van Duitse gevangenen. Vanaf het najaar waren er daarom steeds meer luchtaanvallen. Nadat op 11 november 1944 de slaapbarakken getroffen waren, werd in een van de tunnels een provisorische slaapgelegenheid voor de tweehonderd gevangenen ingericht. Een maand later ging kamp Rebstock dicht. Het werk voor de V2 werd overgebracht naar een veiliger locatie, bij het stadje Artern ten westen van Leipzig. De gevangenen werden daar ondergebracht in een nieuw kamp, Rebstock-neu. De spoorwegtunnels waren verlaten door de oorlogsindustrie, maar de volgende gebruikers kondigden zich al aan.
Bergtunnels als schuilkelder
De bewoners van Ahrweiler en omgeving hadden ernstig te lijden onder de bombardementen die gericht waren op de oorlogsindustrie in de tunnels. De luchtaanvallen waren altijd overdag en bij helder weer, zodat de vliegers hun doelen konden vinden. Vooral vanaf najaar 1944 zochten daarom steeds meer bewoners overdag een veilige schuilplaats in de tunnels. Bij het eerste daglicht verlieten ze hun huizen, om terug te keren als het donker werd, bijvoorbeeld om hun vee te verzorgen. In de tunnels timmerden gezinnen een hutje waar ze de dag konden doorbrengen en hun spullen konden achterlaten. Geriefelijk was het niet: er was geen licht, geen sanitair, en eten koken moest buiten voor de ingang van de tunnel. Na het bombardement op de barakken van de gevangenen moesten de bewoners de tunnel met hen delen. Ze werden zo ongewild geconfronteerd met de wijze waarop de SS-bewakers de dwangarbeiders mishandelden, voor zover de mensen daarvan nog geen weet hadden. Vooral na het zware bombardement op Ahrweiler van 29 januari 1945, waarbij 78 doden vielen (het was een grijze dag en een aanval werd niet verwacht) en een derde van de Altstadt in puin veranderde, zochten steeds meer bewoners hun toevlucht in de tunnels. Het aantal hutjes bedroeg op het laatst 250, waar naar schatting 2550 personen verbleven. De Büdchen waren genummerd en hadden een brievenbus, zodat de arts zijn patiënten kon vinden en er post bezorgd kon worden. Een aanzienlijk deel van de bevolking leefde in de berg tot het einde van de oorlog. In 1953 verscheen er een roman over, Die Stadt im Berg van Mathilde Husten, zelf tunnelbewoonster.
Na de oorlog blies het Franse militaire bestuur de tunnels op diverse plekken op, zodat deze voorgoed onbruikbaar zouden zijn. Dat weerhield de Bondsregering er niet van om twee tunnels nieuw leven in te blazen.
Geheime bouw
De twee langste, in elkaars verlengde liggende, Trotzenbergtunnel en Kuxbergtunnel vormden de basis voor de atoombunker waaraan vanaf 1960 in het grootste geheim werd gewerkt door maar liefst 20 duizend arbeiders. Het project stond bekend onder de schuilnaam Dienststelle Marienthal, genoemd naar het wijngoed Klooster Marienthal, waar de commandocentrale was ingericht. Na afloop van de Koude Oorlog bleek overigens dat Moskou er wel degelijk van had geweten, net als de geheime dienst van de DDR.
De bunker was destijds het duurste bouwwerk van Duitsland. De tunnelbuizen met een doorsnee van ongeveer 7,5 meter moesten eerst helemaal ontdaan worden van alles wat de vorige gebruikers hadden aangebracht. Dat gold ook voor de betonnen vloeren van de firma Gollnow. Deze moesten met veel dynamiet worden opgeblazen (weg geheim). De twee tunnels werden door een dieper gelegen gang met elkaar verbonden. Bij de oplevering in 1971 was door uitbreiding met dwarsgangen uiteindelijk een bunker van twee verdiepingen en 17,3 kilometer lengte ontstaan, met 936 slaapvertrekken en 897 bureau- en conferentieruimtes. Het complex had eigen elektriciteits-, drinkwater- en verse luchtvoorzieningen. En het kon hermetisch van de buitenwereld worden afgesloten met stalen deuren van 25 ton die in 10 seconden sloten. Daarachter konden drieduizend mensen het dertig dagen uithouden bij een atoomaanval, was de gedachte. In de bunker was van alles aanwezig om te zorgen dat de regering en hoge overheidsorganen ondergronds hun werk konden voortzetten. Zo was er een volledig uitgeruste drukkerij; eventuele regeringsbesluiten moesten immers volgens wettelijke voorschriften in de staatskrant afgedrukt worden om geldig te zijn. De Westdeutsche Rundfunk had er een complete zendstudio ingericht. De technische infrastructuur is ook nu nog indrukwekkend om te zien. De bunker was geheel zelfvoorzienend en had zelfs een vuilverbrandingsinstallatie. Luxe was er niet onder de grond. De slaapkamertjes waren spartaans, ook die voor de Bundespresident en de Bundeskanzler, al hadden die een eigen badkamer(tje). Ze hebben er nooit gebruik van hoeven maken.
In 1997 besloot de regering de ondergrondse regeringsschuilplaats te ontmantelen. Een stuk van 200 meter bleef gespaard en is nu in gebruik als Documentatiecentrum Regeringsbunker. Sinds 2008 kunnen bezoekers het complex bezoeken. Velen doen dat; vorig jaar werd de miljoenste bezoeker verwelkomd.
BRONNEN
We hebben voor dit artikel geen nieuw (archief)onderzoek gedaan, maar ons gebaseerd op bestaande literatuur.
- Bach, C. (2010). Der Regierungsbunker im Ahrtal und seine Geschichte. Düsseldorf: Gaasterland Verlag.
- Diester, J. (2009). Geheimakte Regierungsbunker. Tagebuch eines Staatsgeheimnisses. Düsseldorf: Verlagsanstalt Handwerk GmbH.
- Gückelhorn, W. (2007). Die Geschichte des Bonner Regierungsbunker im Ahrtal. Bau – Nutzung – Rückbau 1915-2007. Aachen: Helios Verlag.
- Gückelhorn, W. (2002). Lager Rebstock – Geheimer Rüstungsbetrieb in Eisenbahntunnels der Eifel für V2 Bodenanlagen 1943-1944. Aachen: Helios Verlag.
- regbu.de van de Dokumentationsstätte Regierungsbunker: bevat behalve achtergrondinformatie ook allerlei praktische mededelingen over openingstijden en dergelijke.
- alt-ahrweiler.de van de Heimatverein Alt-Ahrweiler; zie met name ‘Die Stadt im Berg’.