Vertel de jeugd een nieuw verhaal
Nederlanders lopen rond met een achterhaald beeld van ontwikkelingslanden. Leraren hebben de kans dat te veranderen, vindt mediaonderzoeker en sociaal geograaf Mirjam Vossen. Ze promoveerde onlangs op een onderzoek naar de mediabeeldvorming over wereldwijde armoede.
Wanneer we demografen mogen geloven, woont binnenkort een derde van de wereldbevolking in Afrika. Meer dan de helft leeft vandaag al in ontwikkelingslanden. En Nederlanders weten er vreselijk weinig van. Neemt wereldwijd extreme armoede nu toe of af sinds 1990? Hebben meer of minder mensen toegang tot schoon water? Vallen in ontwikkelingslanden nu meer of minder slachtoffers door oorlog en geweld? Stijgt of daalt de levensverwachting in sub-Sahara Afrika?
Docenten aardrijkskunde kennen de antwoorden waarschijnlijk: sinds 1990 daalde extreme armoede met meer dan de helft, van 1,85 miljard naar rond de 700 miljoen mensen in 2015. Op dit moment moet die 10% van de wereldbevolking rondkomen van minder dan 1,90 dollar per dag – de absolute armoedegrens. In 1990 was dat nog een derde van de wereld. In diezelfde periode steeg de levensverwachting in sub-Sahara Afrika van 50 naar 60 jaar. Ook werden ontwikkelingslanden de afgelopen decennia veiliger. Het grootste gewapende conflict in Afrika is dat in Somalië, waar in 2016 5700 doden vielen. Dat aantal is niet meer te vergelijken met de miljoenen slachtoffers uit Afrikaanse conflicten in de vorige eeuw. Het zijn cijfers van instituten als de Wereldbank en de Wereldgezondheidsorganisatie en naar we mogen verwachten de beste die er op dit terrein zijn.
Al kennen deskundigen de antwoorden, dat geldt niet voor de gemiddelde Nederlander. World’s Best News, waar ik als adviseur aan verbonden ben, zocht met Motivaction uit wat de Nederlander van ontwikkelingslanden weet. De antwoorden zijn even fascinerend als onthutsend: 94% van de Nederlanders denkt dat mensen in ontwikkelingslanden er niet veiliger op geworden zijn of zelfs onveiliger, 84% meent dat de armoede gelijk is gebleven of erger is geworden, en 75% denkt dat mensen in ontwikkelingslanden vandaag minder gezond zijn dan vroeger. Ergens gaat iets helemaal mis in de overdracht van kennis. Het is zaak deze kloof tussen perceptie en werkelijkheid te verkleinen. En wie anders dan aardrijkskundeleraren kunnen daar een bijdrage aan leveren?
Nederlandse media
Mijn oproep komt niet uit de lucht vallen. In januari promoveerde ik in Nijmegen op een onderzoek naar de beeldvorming van mondiale armoede in de Europese media, onder andere in Nederland. Nieuwsberichten, reportages in de krant, campagnespotjes van ontwikkelingsorganisaties: wat vertellen ze ons over armoede? Hoe wordt armoede in ontwikkelingslanden hier geframed?
Het woord framen leidt nogal eens tot opgetrokken wenkbrauwen. Het roept associaties op met manipulatie en misleiding. In de communicatiewetenschap is framen echter een neutrale term. Het gaat over het benadrukken van bepaalde aspecten van een onderwerp. Dat doe je met de keuze van woorden, beelden, metaforen en onderliggende redeneringen. Vaak gebeurt het onbewust en doorgaans zonder foute bedoelingen. Journalisten doen het in hun artikelen, politici tijdens een debat, gewone Nederlanders in een discussie in de kroeg en ja, docenten doen het in de klas. Er is niets geheimzinnigs aan en het is onvermijdelijk. Je moet uit het overweldigende aanbod van feiten, ideeën en verhalen nu eenmaal een keuze maken.
In mijn onderzoek beschreef ik negen frames over armoede die wereldwijd worden gebruikt. Sommige komen in Nederland vrijwel niet voor. Bijvoorbeeld het frame ‘Ieder voor zich’, dat je vaak in de Verenigde Staten aantreft. Het stelt dat de armen zelf verantwoordelijk zijn voor het ontstaan en het oplossen van hun problemen. Het frame ‘the chain of being’, de armen moeten hun lot eenvoudigweg accepteren, vind je eerder in India, waar het aansluit bij het hindoeïstische denken in karma en kasten.
In Nederland overheersen vier andere armoedeframes. Allereerst dat van het ‘onschuldige slachtoffer’. Mensen in ontwikkelingslanden lijden aan ziektes, honger en gebrek, ze kunnen niets aan hun omstandigheden doen. Het is bijvoorbeeld te herkennen aan woorden als uitgeput, verschrikkelijk en tragisch, en aan beelden van uitgehongerde kinderen en ontredderde mensen tussen de puinhopen van een aardbeving. De morele boodschap is dat ‘zij’ onschuldige slachtoffers zijn en ‘wij’ de morele plicht hebben hun nood te verlichten. Dit slachtofferframe zien we veel in noodhulpcampagnes van ontwikkelingsorganisaties en in nieuwsberichten in kranten na hongersnoden, rampen en vluchtelingencrises.
Gebrek aan vooruitgang
Al even gangbaar is het frame ‘gebrek aan vooruitgang’. Onderwijs, gezondheidszorg, voedselzekerheid, op al deze fronten blijven ontwikkelingslanden achter. Het woord ontwikkelingsland zelf verwijst al naar dit frame. Het is bijvoorbeeld te herkennen aan beelden van overvolle klassen en gebrekkige watervoorzieningen. Het portretteert mensen niet zozeer als zielig, maar suggereert opnieuw dat ‘wij’ een rol hebben: wij zijn immers een stap verder dan zij, we kunnen hun ontwikkeling bevorderen met geld en kennis. In krantennieuws over ontwikkelingslanden is ‘gebrek aan vooruitgang’ het belangrijkste frame. Wat je ook vaak tegenkomt is het frame van ‘slecht bestuur’: ontwikkelingslanden zijn arm, omdat corrupte leiders oorlogen voeren en zich verrijken over de rug van gewone mensen. Ontwikkelingsorganisaties gebruiken nogal eens het frame van ‘sociale rechtvaardigheid’: armoede is een kwestie van ongelijke kansen en ongelijke verdeling.
Maar vooral de frames van het onschuldige slachtoffer en gebrek aan vooruitgang domineren in de media. Ze zijn op zich niet verkeerd; er bestaat niet zoiets als goede of foute frames. Wel kun je je vragen stellen bij het effect dat de framing heeft op de ontvangers van de boodschap. Is dat wat je beoogt?
Ander verhaal
De overheersende frames belichten vrijwel alleen de ellende en problemen in ontwikkelingslanden. Dat lijkt een vreemd kritiekpunt, want extreme armoede ís problematisch. Maar er valt ook een ander verhaal over te vertellen. Armoede neemt immers af – en niet zo’n beetje ook. Dat in 25 jaar het aandeel mensen in extreme armoede meer dan halveerde, is een enorme stap vooruit. Nooit eerder in de geschiedenis gingen zo veel kinderen in Afrika naar de basisschool; inmiddels zijn het er 8 op de 10. Ziektes als malaria, tuberculose, lepra en hiv worden effectiever dan ooit bestreden, de aantallen slachtoffers dalen met de miljoenen.
Deze vooruitgang in ontwikkelingslanden is enorm, maar we horen er zelden over. In de krant wordt elk hoopvol verhaal over ontwikkelingslanden overschaduwd door drie verhalen die de problemen en ellende benadrukken. Voor veel journalisten geldt immers het motto ‘goed nieuws is geen nieuws’. Ook ontwikkelingsorganisaties vertellen ons dat er nog steeds mensen zijn zonder drinkwater, onderwijs of medicijnen. In hun campagnespotjes zien we zelden wat er intussen, nota bene mede dankzij hún inzet, al is bereikt. Geen wonder dat we denken dat het niet opschiet in Afrika.
Afhankelijkheid
En daarmee komen we op het tweede probleem met de mediaframing: deze belicht vooral de afhankelijkheid van mensen in ontwikkelingslanden. Dat doen met name advertenties en campagnes van ontwikkelingsorganisaties. Ze vertellen ons doorlopend dat wij in het rijke Westen iets aan de problemen in het arme Zuiden moeten doen. Natuurlijk horen we ons het lot van miljoenen vluchtelingen en mensen in extreme armoede aan te trekken. Ontwikkelingsorganisaties kunnen niets ondernemen zonder geld op te halen, en dat doen ze door donateurs te vertellen hoe groot de problemen nog zijn.
Aan de andere kant vinden ontwikkelingsorganisaties het cruciaal dat mensen in ontwikkelingslanden zélf aan het roer staan. Het zijn ontwikkelingswerkers, overheden, ondernemers, artsen en onderwijzers in Afrika, Azië en Latijns-Amerika die initiatief nemen en plannen maken. De verantwoordelijkheid voor armoede bestrijding ligt bij hén, niet bij ons. Nederlandse ontwikkelingsorganisaties kunnen in hun campagnespotjes laten zien dat lokale onderwijzers, gezondheidswerkers en ondernemers de handen uit de mouwen steken; laten zien wie er – met hulp van donaties – de vooruitgang voor elkaar boksen.
Dat gebeurt echter zelden. De meeste spotjes brengen een behoeftig persoon uit Azië of Afrika in beeld, vaak een kind, met een directe oproep aan de donateur om hem of haar te redden, of een betere toekomst te geven. Zulke spotjes brengen op korte termijn het meeste geld binnen. Maar tegelijkertijd leert het Nederlandse publiek ook dat mensen in ontwikkelingslanden zelf niets voor elkaar krijgen.
Generaties gevoed
Afgelopen herfst vroegen World’s Best News en Motivaction een representatieve groep Nederlanders hoeveel kinderen wereldwijd er volgens hen vandaag naar de basisschool gaan. Het juiste antwoord is 91%. Slechts 2% van de mensen kwam in de buurt van het goede antwoord.
Journalisten en ontwikkelingsorganisaties zouden er goed aan doen hun framing tegen het licht te houden en te herzien. Die verantwoordelijkheid rust ook op het onderwijs. Aan de lesboeken van mijn kinderen zie ik dat er sinds mijn middelbareschooltijd al veel is veranderd. Maar ook het verhaal van de docent doet ertoe. Die heeft de kans een draai te geven aan de beeldvorming. Docenten kunnen een jonge generatie voeden met een nieuw verhaal over Afrika, Azië en Latijns-Amerika. Een eigentijds verhaal dat spoort met de feitelijke trends en ontwikkelingen. En dat meer recht doet aan de inwoners, door te belichten hoe overheden, organisaties en mensen in deze landen zélf een rol spelen in de vooruitgang. Een verhaal dat benadrukt dat er niet alleen grote problemen op de wereld zijn, maar dat we ook bezig zijn die problemen op te lossen. En dat we daar wat betreft extreme armoede steeds beter in slagen.
Mirjam Vossen is sociaal geograaf, journalist en mediaonderzoeker. Ze promoveerde op 9 januari aan de Radboud Universiteit op het proefschrift Framing Global Poverty.