Wen er maar aan! Migratie en ontwikkeling: een ongemakkelijke boodschap
Afrika is een mobiel continent: mensen zijn on the move. Daarnaast groeit Afrika sinds het begin van dit millennium economisch en sociaal snel. Welk verband is er met de internationale migratie? We nemen een duik in de migratiedynamiek toen het nog niet zo goed ging, vóór 2000, en in de booming jaren 2000-2015.
De politieke boodschap tijdens de kabinetten-Rutte I & II (en nu ook III) over migratie lijkt zo voor de hand liggend. Zorg dat er banen komen voor al die werkzoekende jongeren in ontwikkelingslanden, dan neemt de migratiebereidheid naar Europa vanzelf af. Met de komst van vele vluchtelingen uit Syrië, Irak en Eritrea, en met de harde realiteit van mensensmokkel en bootvluchtelingen figureert dit thema de laatste jaren steeds prominenter in het politieke debat, zowel in de Tweede Kamer als in de media.
Naast vluchtelingen kloppen er ook veel potentiële arbeidsmigranten aan en die ‘labels’ zijn vaak nogal fluïde. De gure wind van nationalistische politieke stromingen doet het politieke centrum steeds verder opschuiven naar een migratievijandig verhaal. Vanuit rechtse hoek wordt de oplossing voor dit vraagstuk vooral in strengere grenscontroles gezocht. Vanuit linkse hoek klinkt vaak dat strengere controles niet werken – en mensensmokkel alleen maar in de hand werken – en dat de echte oplossing voor dit vraagstuk in de ontwikkeling van herkomstlanden moet wordt gezocht.
Zo werd in sociaaldemocratische kring dit anti-migratieverhaal recentelijk verpakt in een ontwikkelingsboodschap: zorg ervoor dat migratie wordt afgeremd door ter plekke (in Afrika, in het Midden-Oosten) arbeidsplaatsen te creëren en kansen voor jeugdige werklozen te vergroten. De laatste paar jaar werd vanuit het budget voor ontwikkelingssamenwerking dan ook geprobeerd om de daad bij het woord te voegen. Dit sluit aan bij een meer algemene overtuiging dat ‘Zuid-Noord’-migratie voornamelijk het gevolg is van armoede, internationale ongelijkheid en geweld.
Jammer dat er geen enkele wetenschappelijke onderbouwing voor deze boodschap is. De inzichten van recent wetenschappelijk onderzoek staan namelijk haaks op de populaire veronderstelling dat sociaaleconomische ontwikkeling in herkomstlanden migratie zal afremmen. Integendeel: de paradox is dat ontwikkeling in arme landen eerder leidt tot een sterke toename van binnenlandse en internationale migratie. Pas wanneer landen hogere ontwikkelingsniveaus bereiken, neigen emigratieniveaus af te nemen, maar blijven ze nog steeds hoger dan in de armste landen. Figuur 1 illustreert dit treffend.
Deze inzichten staan ook haaks op de in het onderwijs nog altijd populaire, maar achterhaalde, push-pullmodellen. En dat alles maakte de gesprekken tussen wetenschappers die zich met ontwikkeling en migratie bezighouden, en ‘de politiek’ erg lastig.
In dit artikel willen we deze nieuwe inzichten over de grondoorzaken van migratie verder toelichten aan de hand van ontwikkelings- en migratietrends in Afrika. Die keuze is bewust, omdat het vertoog rond ontwikkeling in plaats van migratie zich vooral richt op het Afrikaanse continent, gekoppeld aan de misvatting dat armoede en geweld de voornaamste oorzaken van Afrikaanse migratie zijn.
Migratiecijfers betrekken we van de afdeling Economische en Sociale Zaken van de Verenigde Naties (UN-DESA), een organisatie die sinds een aantal jaren voor elke vijf jaar vanaf 1990 een matrix publiceert over migratieniveaus tussen alle landen van de wereld. Deze matrixen bevatten schattingen van het aantal emigranten en immigranten in elk land van de wereld, gespecificeerd naar bestemmings- en herkomstland. Hoewel het op volkstellingen gebaseerde schattingen betreft, geven ze een goed beeld van algemene immigratie- en emigratieniveaus, en zijn ze dus geschikt om trends in kaart te brengen. Voor onze analyse zullen we de matrixen voor 2000 en 2015 bekijken.
Ontwikkeling leidt niet tot minder migratie
Voor het meten van ontwikkeling gebruiken we de scores van de Human Development Index (HDI), die de UNDP (VNOntwikkelingsprogramma) jaarlijks publiceert. Ook daar kijken we naar 2000 en 2015. Voor Afrika is dit een interessante periode, omdat de Human Development Index voor heel veel landen sterk is verbeterd. De index kijkt naar het bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking, maar ook naar gezondheids- en onderwijsindicatoren. Voor Afrika als geheel en voor 51 van de 54 landen op het continent is de index verbeterd en voor 15 daarvan zelfs met meer dan 25%. De 3 landen waar de situatie verslechterde zijn Libië, de Comoren en Eritrea.
Afrikaanse emigratie
Als we de ontwikkeling van de migratie bekijken, blijkt dat er in 2000 21,6 miljoen Afrikanen buiten hun geboorteland woonden en in 2015 32,6 miljoen. In aantallen is dat een grote sprong, maar relatief gezien veel minder. Immers: ook de Afrikaanse bevolking groeide in die vijftien jaar flink, van 878 miljoen inwoners tot 1.164 miljoen. Elk van die cijfers is overigens met een korreltje zout te nemen, want niet alle volkstellingen en migratiestatistieken zijn even betrouwbaar. Maar uitgaand van deze cijfers zou het betekenen dat er in 2000 van elke duizend Afrikanen 25 buiten hun geboorteland woonden en in 2015 28. Daar staan immigranten tegenover, maar die waren er in beide jaren aanzienlijk minder: hun aantal steeg van 14,7 miljoen naar 19,8 miljoen.
Op mondiaal niveau liggen gemiddelde migratieniveaus hoger. In 2015 woonden er van elke duizend wereldburgers ongeveer 33 buiten hun geboorteland. Dit is een eerste indicatie dat Afrikaanse internationale migratie op dit moment niet buitengewoon hoog is. Net als in de rest van de wereld vindt verreweg de meeste Afrikaanse migratie binnen landen plaats, vooral door de trek van het platteland naar de stad.
Van de Afrikaanse internationale mobiliteit is op dit moment ongeveer de helft intra-Afrikaans en dan meestal van en naar buurlanden. Dat komt deels omdat veel etnische groepen in meer dan één land te vinden zijn, met grensoverschrijdingen van het ene land naar het andere en vaak weer terug, maar wel binnen hetzelfde etnische territorium. Een kleiner maar substantieel deel van de internationale migratie binnen Afrika is het gevolg van rampspoed. Vanwege de oorlogen in Somalië verblijven veel vluchtelingen in buurlanden als Kenia en Ethiopië, deels in vluchtelingenkampen. Ook de droogtes in de Sahel versterkten de al bestaande migratiebewegingen, zoals van Burkina Faso naar Ivoorkust. Daarnaast is er veel migratie van Afrikaanse arbeiders en studenten van en naar andere Afrikaanse landen. Grensoverschrijdende arbeidsmigratie binnen Afrika bestaat al heel lang. Zo was en is Zuid-Afrika een migratiemagneet, en ook Libië, Gabon, Nigeria en Ivoorkust hebben traditioneel veel migranten aangetrokken. In recentere jaren oefenen ook andere landen zoals Ghana, Senegal, Botswana en Kenia steeds meer aantrekkingskracht uit op migranten uit de rest van Afrika.
Voor de huidige politieke discussie is het vooral interessant te kijken naar de intercontinentale migratie van Afrikanen. Die is tussen 2000 en 2015 sterk gegroeid: van bijna 9 miljoen naar meer dan 16 miljoen. In 2000 woonde 61% in Europa (in 2015: 57%), 24% in Azië en 12% in Noord-Amerika. In 2015 had Europa inmiddels 60% meer Afrikanen binnen haar grenzen dan in 2000, maar Azië 91%, de Verenigde Staten en Canada 108%, Oceanië 126% en Zuid- en Midden-Amerika zelfs 156% meer. Het gaat dan nog wel om relatief kleine aantallen, maar de stijging van 18.000 naar 46.000 Afrikanen in Latijns-Amerika en vooral naar Brazilië is opmerkelijk (figuur 2).
Koloniale erfenis
Hoewel het relatieve belang van Europa voor Afrikaanse migranten afneemt, is het nog steeds de belangrijkste bestemming en dat geldt voor de meeste Afrikaanse herkomstlanden. Hoeveel emigranten zijn vertrokken naar de voormalige kolonisator? Hoe belangrijk is dat relatief gezien? En hoe heeft zich dat ontwikkeld? Figuur 3 geeft de resultaten. Daarbij tellen sommige Afrikaanse landen dubbel, zoals Somalië dat een kolonie was van Italië en van GrootBrittannië en bij beide is meegeteld, of driedubbel, zoals Kameroen dat een kolonie is geweest van Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland. Om de cijfers in de tabel goed te interpreteren, nemen we België als voorbeeld. Dit land had in Afrika twee kolonies: Belgisch Congo en Roeanda-Oeroendi. Dat werden in 1960 drie zelfstandige staten: de Democratische Republiek Congo (ook een tijd Zaïre geheten), Rwanda en Boeroendi. Van de in die landen geboren mensen leefden er in 2000 ongeveer 124.000 in bestemmingen buiten Afrika, van wie ongeveer 12.000 (10%) in België. In België waren op dat moment 853.000 mensen geregistreerd die elders waren geboren. Van alle immigranten in België kwam in 2000 dus 1,4% uit de voormalige Afrikaanse kolonies van België.
Figuur 3 (onder): Afrikaanse emigratie naar de voormalige kolonisatoren (2000 en 2015).
De cijfers over de oud-kolonisatoren vertellen een interessant verhaal. Voor Portugal en Frankrijk is de koloniale geschiedenis in twee opzichten nog steeds bepalend voor de migratiebewegingen. Een groot deel van de intercontinentale migranten uit hun voormalige koloniën is naar Portugal en Frankrijk gekomen. Op het totaal van alle internationale migranten naar Portugal en Frankrijk is het aandeel migranten uit de voormalige Afrikaanse koloniën aanzienlijk. En dat geldt voor 2000 én 2015. Voor GrootBrittannië, België, Italië en Duitsland is dat veel minder het geval. Spanje zit er tussenin en daar gaat het eigenlijk vooral over de migratierelatie van Marokko met Spanje, dat ooit kolonisator was van het noorden van Marokko en van de Westelijke Sahara en Ifni, nu geannexeerd door Marokko.
De meest ontwikkelde landen in Afrika hadden gemiddeld de hoogste intercontinentale emigratie en de minst ontwikkelde landen de laagste
Hoe zit dat met Nederland? Na de Britse overname van de Kaapkolonie in 1806 had Nederland geen kolonie meer in Afrika. In 2000 waren in Nederland 253.000 mensen geregistreerd die geboren waren in Afrika, van wie meer dan de helft (152.000) uit Marokko. Voor alle duidelijkheid: het gaat hier om mensen die niet in Nederland geboren zijn. De kinderen en kleinkinderen van migranten (de zogeheten tweede en derde generatie) tellen we hierbij niet mee. In 2015 was het aantal Afrikaanse migranten in Nederland gestegen naar 320.000. Er kwamen 172.000 mensen uit Marokko, 27.000 uit Somalië, 13.000 uit Egypte, 12.000 uit Kaapverdië en nog geen 30.000 uit Afrikaanse landen waarmee Nederland in het (verre) verleden een speciale band had. Van hen kwam 14.000 uit Zuid-Afrika en 14.000 uit Ghana. Op het totaal van bijna 2 miljoen migranten in Nederland is het Afrikaanse aandeel in 2015 ongeveer 16%, maar dat komt vooral door de stroom Marokkaanse ‘gastarbeiders’ naar Nederland als gevolg van de arbeidswervingsakkoorden in de jaren 60 en 70.
Ontwikkeling en migratie
Als we de ontwikkeling van de Human Development Index bekijken, valt op dat die tussen 2000 en 2015 bijna over de hele linie is verbeterd voor Afrika, van 0,448 tot 0,526. Als we de HDI-scores voor Afrika in 3 groepen indelen met als grenswaardes 0,4 en 0,6, zien we dat 19 Afrikaanse landen in 15 jaar een sprong hebben gemaakt van de laagste naar de middelste categorie, en 2 landen van de middelste naar de hoogste. Figuur 4 geeft de ontwikkeling weer.
Deze figuur laat ook zien dat de meest ontwikkelde landen in Afrika gemiddeld de hoogste intercontinentale migratie hadden en de minst ontwikkelde landen gemiddeld de laagste.
In 2015 hadden de paar landen met de hoogste HDI-score gemiddeld 46/1000 migranten buiten het continent, en de landen met een lage score gemiddeld maar 7/1000. De tussencategorie zat op 30/1000. Er zijn echter heel grote verschillen tussen de landen in dezelfde HDI-categorie. Onder degene met de hoogste HDIscore zitten Mauritius en de Seychellen met respectievelijk 116/1000 en 111/1000, en in de midden-categorie Kaapverdië, São Tomé & Principe en Marokko met respectievelijk 275/1000, 100/1000 en 85/1000 migranten. Ook onder de minst ontwikkelde landen zitten hoge uitschieters, zoals Somalië met 66/1000, wat vooral te maken heeft met het geweld dat dit land al decennia teistert.
Bij de laagste HDI-landen zijn er overigens diverse met een relatieve intercontinentale emigratie van nog geen 1/1000, zoals Lesotho. Dat wil niet zeggen dat iedereen die in deze landen is geboren, daar nog steeds woont. Zeker een aantal landen in Zuidelijk Afrika kent een relatief grote migratiestroom naar ZuidAfrika, maar bijna niet naar Europa of elders in de wereld.
Intercontinentale migratie is in de regel alleen weggelegd voor mensen met voldoende geld, kennis, sociale contacten en/of diploma’s die hen in staat stellen een visum te bemachtigen en de kosten en risico’s te dragen van het reizen en zich vestigen in verre landen. Als we de cijfers voor HDI en intercontinentale emigratie/bevolking voor alle Afrikaanse landen vergelijken, blijkt er een positief verband te zijn, zowel in 2000 als in 2015, maar met grote verschillen. Dit komt overeen met de hierboven aangehaalde wetenschappelijke studies die aantonen dat het verband tussen ontwikkeling en migratie niet-rechtlijnig en aanvankelijk positief is.
Figuur 6 (onder): Samenhang tussen de intercontinentale migratie vanuit Afrikaanse landen en het HDI-niveau daar (2015).
2000 en 2015
We weten dus dat gemiddeld een hogere score op de ontwikkelingsvariabele gepaard gaat met een hogere score op de relatieve intercontinentale migratiecijfers – dat wil zeggen afgezet tegen de bevolkingsaantallen, want in Afrika lopen die uiteen van 189 miljoen in Nigeria tot 90 duizend in de Seychellen in 2015. Maar we hebben ook gezien dat er grote verschillen zijn binnen de HDI-categorieën. Wat gebeurt er als we de gegevens tussen 2000 en 2015 vergelijken? We hebben gezien dat de intercontinentale migratie per 1000 inwoners is toegenomen en dat geldt ook voor het gemiddelde ontwikkelingsniveau. De vraag is nu of er een direct verband is. Anders geformuleerd: stijgt de migratie per capita in lijn met het ontwikkelingsniveau? In figuur 4 hebben we de HDI-categorieën eenvoudig gehouden, met afbreekpunten bij 0,4 en 0,6. Voor de HDI-groei tussen 2000 en 2015 gebruikten we 1,25, 1,15 en 1,00 als grenswaarden.
Dat doen we ook in figuur 7. Elk cijfer geeft het aandeel intercontinentale emigranten van alle landen in die categorie in 2000 en 2015.
Figuur 7 bevestigt dat de hoogste HDI-categorie ook de hoogste migratiescores heeft en dat dit verband in de tijd sterker wordt. En hoe hoger de HDI-groei voor deze categorie, des te meer migratie. De paar landen die van de middelste naar de hoogste HDI-categorie sprongen, kennen een sterkere migratiegroei dan de landen die al in de hoogste HDI-categorie zaten. Maar in de lagere HDI-categorieën is het beeld minder eenduidig. En bij de landen die zijn blijven steken in de laagste HDI-groep (categorie I) en die hun scores ook nauwelijks hebben verbeterd, is er zelfs sprake van relatief hoge emigratie en een sterke migratiegroei in de tijd.
Figuur 7 bevat de absolute cijfers; kijken we naar de groeipercentages van de migratie/bevolking per HDI- en HDI-groeicategorie (geen figuur), dan valt daarin eigenlijk helemaal geen patroon te ontdekken. We vermoeden dat dit komt doordat er twee migratiebewegingen door elkaar lopen, die overigens niet altijd los van elkaar staan. De ene heeft te maken met mensen die via scholing en werk hopen buiten Afrika hun positie te verbeteren of die zich via gezinshereniging voegen bij eerdere arbeidsmigranten. Dat is vooral aan de orde bij de Afrikaanse landen aan de bovenkant van de ontwikkelingsscores, zoals Mauritius en Algerije, en bij landen die daarnaar op weg zijn (of waren) zoals Marokko en Egypte.
De andere migratiebeweging is het gevolg van calamiteiten. Naar schatting 15 tot 20% van de Afrikaanse internationale migratie vloeit voort uit oorlog, geweld, onderdrukking of natuurrampen. Verreweg de meeste van die vluchtelingen blijven in Afrika, maar een deel is naar elders ontkomen en dat verklaart waarom er relatief veel mensen uit landen met de laagste HDI-score buiten het continent zijn terechtgekomen. Somaliërs zijn de meest zichtbare groep (met al veel intercontinentale migranten in 2000, en een groei van x 2,09 tussen 2000 en 2015), en ook vluchtelingen uit Eritrea horen daarbij (een migratiegroei van x 1,66). De wereldomspannende netwerken die deze vluchtelingengemeenschappen hebben gevormd, stellen mensen in herkomstlanden in staat zich bij geëmigreerde familieleden te voegen via gezinsmigratie.
De hoogste HDI-categorie heeft gemiddeld ook de hoogste migratie en dit verband neemt door de tijd toe
Zeer hoge groeicijfers voor intercontinentale emigratie vinden we ook in Libië (x 1,84), Egypte (x 1,63) en Gabon (x 1,85); alle drie in de hoogste HDI-categorie. In de midden-categorie van de HDI-scores vinden we een relatief forse migratiegroei in Kenia (x 3,12), eSwatini (x 2,82), Zimbabwe (x 2,76), Madagaskar (x 2,12), Gambia (x 1,89), de Comoren (x 1,85), Namibië (x 1,77) en Kameroen (x 1,76). Bij de landen die de sprong hebben gemaakt van de laagste HDI-categorie naar de middelste groep, vinden we uitschieters in de migratiegroei bij Guinee (x 2,92), Djibouti (x 2,49), Boeroendi (x 2,13), Ivoorkust (x 1,84), Senegal (x 1,68), Tanzania (x 1,68) en Ethiopië (x 1,60). Afgezien van de vluchtelingenmigratie uit een beperkt aantal landen gaat het hier vooral om een toename van intercontinentale arbeids- en scholingsmigratie.
Aspiratie en capaciteit
Veel geografen zijn opgeleid met de vanzelfsprekendheid van de push-and-pullverklaringen voor migratiebewegingen. Die zijn ook in alle schoolboeken beland. Inmiddels achten migratiespecialisten deze benadering sterk verouderd, omdat die tot een verkeerde analyse van de aard en oorzaken van migratie voert. Zo komt het populaire maar misleidende denkbeeld dat ontwikkeling tot minder migratie leidt, uit push-pullredeneringen voort. Het push-pullmodel is te simplistisch om tot een werkelijk begrip van migratie te komen en mondt uit in misleidende voorspellingen. Het is daarom hoog tijd op zoek te gaan naar betere theoretische modellen die recht doen aan de complexiteit van migratieprocessen en aan een reeks paradoxen die recent migratieonderzoek heeft blootgelegd. De belangrijkste uitdaging is een verklaring te vinden voor de bevinding dat sociaaleconomische ontwikkeling in arme landen meestal tot hogere in plaats van tot lagere migratieniveaus leidt.
Zo’n ontwikkelingsgestuurde toename van migratie is beter te begrijpen als we migratie zien als een afgeleide van aspiraties en capaciteiten om te migreren. Dit aspirations-capabilitiesmodel stelt ons beter in staat het complexe en niet-lineaire verband tussen ontwikkelingsprocessen en migratiepatronen te verklaren. Het aspirations-capabilitiesmodel is te gebruiken ter verklaring van zowel individueel migratiegedrag als het gedrag van groepen mensen, bijvoorbeeld op het niveau van samenlevingen. Aspiratie slaat op de wens om de eigen situatie te verbeteren. Dat kan in economisch opzicht zijn (de wens om beter werk te vinden, een betere opleiding die tot meer arbeidskansen leidt, de wens om meer te verdienen of meer vrijheid te hebben om ergens als ondernemer te werken). Het kan ook in sociaal of cultureel opzicht zijn (de wens om te leven in omstandigheden die minder onderdrukkend zijn, of te midden van meer cultureel of politiek gelijkgezinden en/of minder onverdraagzamen, bijvoorbeeld ten opzichte van homoseksualiteit of religie). Of het gaat om de wens te ontsnappen uit gevaarlijke of uitzichtloze omstandigheden.
De laatste decennia zijn de aspiraties van velen in de wereld gevoed door informatie over mogelijkheden elders: eerst door radio, film en televisie, en in recenter tijden door de opkomst van internet en mobiele telefonie. Een centrale rol bij toenemende materiële en immateriële aspiratieniveaus spelen de sterk toegenomen alfabetisering en onderwijsniveaus in de wereld – ook in Afrika. Veel meer kinderen dan vroeger hebben basisonderwijs gehad en ook vaak aardrijkskunde en (wereld)geschiedenis. Daarbij hebben heel veel mensen langer onderwijs genoten: van geen of maar een paar jaar basisschool tot nu ook voortgezet onderwijs en hbo- of universitair onderwijs. Dat voedt op zich al de aspiratie om onderwijs elders te gaan volgen (waar men denkt dat het beter is of meer kansen geeft) én het leidt tot een bredere blik op de wereld. En hoe hoger de opleiding van mensen, des te groter de kans dat zij moeten verhuizen of migreren om een baan te vinden die aansluit op hun opleidings- en aspiratieniveaus. Het is nu eenmaal een economisch-geografische wet dat de geografische reikwijdte van arbeidsmarkten toeneemt met het stijgen van onderwijs- en specialisatieniveaus.
De vele migranten die al in het buitenland werken, sturen niet alleen vaak geld en goederen naar de achterblijvers, maar geven ook beelden en verhalen door die vaak mooier zijn dan de werkelijkheid in hun bestemmingsregio’s.
Natuurlijk heeft ook de economische mondialisering sterk bijgedragen aan de migratiebewegingen door de vaak mondiale carrières van expatriates. Hun voorbeeld leidt tot navolgingsaspiraties, zoals dat vroeger gebeurde bij koloniale ambtenaren, soldaten, missionarissen en zendelingen, en later bij ontwikkelingswerkers en internationaal ingezette militairen bij vredesoperaties. Toch is migratie als percentage van de wereldbevolking de afgelopen decennia opmerkelijk stabiel gebleven op niveaus rond de 3%. Dit komt gedeeltelijk omdat transport en technologie ook de noodzaak tot migreren kunnen remmen door een sterke toename van niet-migratoire mobiliteit (zoals pendelen) en de outsourcing van productie naar goedkope-lonenlanden.
Het tweede verklarend begrip is capaciteit. Lang niet iedereen met aspiraties om elders opnieuw te beginnen of (tijdelijk) naar elders te verhuizen, heeft de middelen om dat daadwerkelijk te doen. Vaak blijft het bij dromen. De grootste slachtoffers van armoede, geweld en natuurrampen zijn degenen die niet kunnen wegtrekken, zeker niet over langere afstanden. Dit ondermijnt tevens het idee dat armoede en klimaatverandering tot massamigratie naar Europa zou leiden. Juist als mensen wat welvarender worden, kunnen zij investeren in langeafstandsmigratie, soms als individu, maar vaker nog als collectieve investering van families en gemeenschappen. Het toegenomen gemak van geldovermakingen (denk aan Western Union), de groei van migrantennetwerken (vaak rondom kerken en moskeeën, waardoor nieuwkomers opvang krijgen en wegwijs worden gemaakt) en het relatief goedkoper worden van lange reizen kunnen allemaal leiden tot het dichten van de kloof tussen migratieaspiraties en -gedrag.
Als samenlevingen een laag ontwikkelingsniveau hebben, zijn migratie-aspiraties vaak beperkt vanwege een lager scholingsniveau en een lager bewustzijn van alternatieve levensstijlen. Stijgt het ontwikkelingsniveau, dan stijgen de aspiraties vaak nog sneller, maar zijn er weinig capaciteiten om de aspiraties om te zetten in migratiegedrag. Dit kan leiden tot situaties van involuntary immobilty. Naarmate economische ontwikkelingsniveaus nog verder stijgen, zullen steeds meer mensen in staat zijn hun migratieaspiraties in daden om te zetten doordat zij nu de middelen (capabilities) hebben om de kosten en risico’s van migratie te dragen.
En als de situatie in de herkomstlanden dan verder verbetert, komt er ook meer circulariteit tot stand: migranten investeren meer in hun thuissituatie, komen ook vaak weer ‘thuis’, of leven transnationale dubbele levens. Voorbij een bepaald welvaartsniveau kunnen groeiende mogelijkheden in het herkomstland uiteindelijk leiden tot een afname van emigratie, maar ook tot meer immigratie vanuit vaak armere landen. Als een van de rijkste landen van Afrika trekt Mauritius momenteel veel nieuwe migranten aan uit Bangladesh en Sri Lanka. Noord-Afrikaanse landen als Marokko en Algerije (en tot voor kort Libië) trekken studenten en arbeidsmigranten uit West-Afrika aan. Eigenlijk is het model dat bij dit verhaal hoort heel simpel (figuur 8).
Lastige boodschap
Het is geen gemakkelijke boodschap. Maar Afrikaanse landen bevinden zich linksonder of in het midden van figuur 8. Stijgende ontwikkelingsniveaus in Afrika zullen de komende decennia leiden tot een verdere stijging van zowel aspiratieniveaus als capaciteiten om te migreren naar Europa en (in toenemende mate) naar Azië, Amerika en Oceanië. En voorlopig zullen de emigratiecijfers bij de meeste Afrikaanse landen hoger blijven dan de immigratiecijfers. Van alle wereldregio’s heeft sub-Sahara Afrika nu de laagste migratieniveaus, met name wanneer we kijken naar langeafstandsmigratie – en de verklaring hiervoor zijn juist de relatief lage ontwikkelingsniveaus van veel landen in deze regio. Ontwikkelingsprocessen zullen het migratiepotentieel van Afrikaanse landen doen toenemen, terwijl het migratiepotentieel van belangrijke emigratielanden in andere regio’s zoals Marokko, Mexico, Turkije en Oost-Europa kan afnemen door verdergaande ontwikkeling aldaar. Het is daarom waarschijnlijk dat sub-Saharaanse Afrikanen een steeds prominentere rol zullen spelen in de arbeidsen studentenmigratie naar andere wereldregio’s.
Ontwikkelingsprocessen in Afrika zullen onherroepelijk tot toenemende migratie naar andere werelddelen leiden. Net als in het recente verleden zal het hierbij voornamelijk gaan om mensen die om reden van werk, studie of familie migreren. Het selectieve immigratiebeleid van westerse en andere bestemmingslanden stelt met name de relatief beter gesitueerde Afrikanen in staat te migreren. Het is bijvoorbeeld geen toeval dat Afrikanen tot de best opgeleide migranten in de Verenigde Staten behoren. Ook Afrikaanse internationale studenten behoren in de regel tot de midden- en hogere klassen van de herkomstsamenleving. Armoede verklaart waarom intercontinentale migratie voor veel Afrikanen geen optie is.
Een significante minderheid zal vanwege onderdrukking, geweld of natuurrampen proberen te migreren, maar de meesten van hen zullen vanwege hun beperkte middelen geen kans zien te migreren, laat staan Afrika te verlaten. Een deel van de intercontinentale migratie zal gevoed blijven worden met calamiteitsmigranten. Velen onder hen hadden voorheen wel de aspiratie, maar nog niet de capaciteiten om hun heil elders te zoeken. Dat ‘elders’ zal heel vaak beperkt blijven tot vaak ellendige en soms uitzichtloze omstandigheden in opvangkampen in buurlanden. Maar voor degenen met de meeste capaciteiten (waaronder durf en een dosis geluk) zal de sprong mogelijk zijn naar bestemmingen buiten Afrika. Ook hier geldt: wen er maar aan!
BRONNEN
- Carlng, J.R. 2002. Migration in the age of involuntary immobility: theoretical reflections and Cape Verdean experiences. Journal of ethnic and migration studies, 28(1), 5-42.
- Haas, H. de 2007. Turning the Tide? Why Development Will Not Stop Migration. Development and Change, 38(5): 821-44.
- Haas, H. de 2010. Migration transitions. A theoretical and empirical inquiry into the developmental drivers of international migration. IMI working paper 24. International Migration Institute, University of Oxford.
- Haas, H. de 2010. Migration and development: A theoretical perspective. International migration review 44(1): 227-264.
- Dietz, T, M. Kaag & N. De Vink 2017. Africa: International migration, emigration 2015. Afrika-Studiecentrum Leiden
- UN-DESA: www.un.org.en/development/desa/population/migration/data/ estimates2/estimates1
- UNDP: http://hdr.undp.org/en/content/human-development-index-hdi
- ASC Leiden: www.ascleiden.nl/publications/africa-21st-century
- ASC Leiden: www.ascleiden.nl/publications/africa-international-migrationemigration-2015