150 jaar Suezkanaal

25 november 2019
Auteurs:
Reinder Storm
broeikaseffect
conservator cartografie UvA
Dit artikel is verschenen in: geografie november/december 2019
KNAG-collectie
Opinie
BRON: ALLARD PIERSON UVA, HB-KZL 24.14.20; BRUIKLEEN KNAG

In Den Haag liggen de Suezkade en Conradkade tegenover elkaar – daartussen voert het Afvoerkanaal. Den Haag en Suez hebben niet veel met elkaar te maken. Den Haag en Conrad iets meer.

 

Frederik Willem Conrad (1800-1870) was een waterbouwkundig ingenieur, die al op jonge leeftijd betrokken was bij de aanleg van enkele belangrijke infrastructurele projecten in ons land. In zijn latere leven was hij lid en vaak voorzitter van talrijke commissies en betrokken bij de aanleg van spoorwegen, het ontwerp van gebouwen en bruggen, de droogmaking van polders en de aanleg van waterwegen. Conrad dankte alle kansen die hij kreeg ongetwijfeld aan zijn kwaliteiten én aan zijn goede contacten in Den Haag, waar hij sinds 1835 werkzaam was bij de Provinciale Dienst. Hij bracht het uiteindelijk tot hoofdinspecteur bij Waterstaat. 

Ontwerpcommissie 

In 1855 werd Conrad door de onderkoning van Egypte aangezocht als lid van een commissie die een eerste ontwerp moest maken voor de aanleg van het Suezkanaal. De commissie bestond uit vier Engelsen, vier Fransen, een Duitser, een Italiaan, een Oostenrijker en een Spanjaard. Conrad werd de voorzitter, niet alleen vanwege zijn deskundigheid, maar ook om zijn talenkennis. Hij bezocht Egypte meermaals en publiceerde er ook over. Nog altijd de moeite waard is zijn Reizen naar de landengte van Suez, Egypte, het Heilige Land (1859). Met vaardige hand schrijft hij: ‘De Osiris, eene stoomboot van 220 paardekrachten, waarmede wij den overtogt van Marseille naar Alexandrië deden, schijnt even als de meeste booten van de messageries impériales, tot welke administratie deze stoomboot behoort, ingerigt om het vraagstuk op te lossen, hoe men het grootst mogelijke aantal reizigers in de minst mogelijke ruimte kan vervoeren.’ 

Wat Conrad zoal naar voren brengt over Egypte en de aanleg van het Suezkanaal is goed te lezen. Bovendien verstrekt hij achtergrondinformatie waaruit bijvoorbeeld op te maken is dat de eerste plannen voor een verbinding van de Rode Zee en de Middellandse Zee al dateren van ver voor onze jaartelling. Toen wilde men een kanaal aanleggen van de Rode Zee naar de Nijl, vanwaar het scheepvaartverkeer zich dan verder noordwaarts kon verplaatsen over deze rivier. 

Aanleg 

In de 19e eeuw ging men echter voor een nieuw te graven, rechtstreekse verbinding tussen de Rode Zee en de Middellandse Zee. Deze werd van groot belang geacht voor de wereldeconomie. Natuurlijk vooral omdat de vaart vanuit Europa naar Azië er fors mee werd bekort; men hoefde dan immers niet langer de Afrikaanse Kaap te ronden. Voor de financiering werd een investeringsmaatschappij opgericht: de Compagnie Universelle du Canal Maritime de Suez. 

Tussen 1859 en 1869 werkten honderdduizenden lokale arbeiders aan het kanaal. De omstandigheden waren erbarmelijk en duizenden van hen kwamen om, veelal als gevolg van besmettelijke ziekten. Desondanks mag de realisering een prestatie van formaat heten. Het Suezkanaal is 193 kilometer lang en was direct een groot succes. En dat is tot op de dag van vandaag zo gebleven. In 2018 passeerden er ruim 18.000 schepen. Voor de internationale transportsector is het Suezkanaal van niet te overschatten waarde. 

De tabel onder in de kaart vergelijkt de scheepvaartroutes rond Kaap de Goede Hoop met die via het nieuwe Suezkanaal in lieue marine (meeteenheid, 1 L = 5,556 km).
Het kanaal levert een enorme tijdsbesparing op.

Mondiaal effect 

De door A. Airiau vervaardigde kaart benadrukt het effect van de geplande respectievelijk mogelijke aanleg van het Suezkanaal en het Panamakanaal. De vaarroutes op de kaart maken in één oogopslag duidelijk dat daarmee een enorme tijdwinst te behalen viel. De kaart dateert uit 1860, zo’n tien jaar vóór de opening van het Suezkanaal. Het zou daarna nog meer dan vijftig jaar duren (1914) voordat het eerste schip door het tweede kanaal, in Panama, voer. In november 1869, nu precies 150 jaar geleden, ging het Suezkanaal open met een lange kolonne van schepen, aangevoerd door Maria Eugenia Ignacia Agustina Palafox de Guzmán Portocarrero y Kirkpatrick, de 19e gravin van Teba. Zij was door haar huwelijk met Napoleon III op dat moment de Franse keizerin. Het zal niemand verbazen dat er ook tegengeluiden te horen waren. Zo stond in de Nederlandsche Staatscourant van 20 november 1869 onder andere: ‘Thans nu het Suezkanaal geopend en voor groote zeeschepen bruikbaar bevonden is, brengen de Times, het Daily News en andere Londensche dagbladen lofspraken en gelukwenschen […]. Doch zij laten nog eenig vooroordeel tegen de doorgraving doorstralen in twijfelingen aan de duurzaamheid van het werk; het kanaal, zeggen zij, zal welligt eerlang door het inzakken der oevers en door het instuiven van zand gesloten worden of althans de vereischte diepte verliezen.’ Het Suezkanaal bekortte de vaarroutes vanuit Europa naar Azië aanzienlijk, waardoor ook de kolonisatie van oostelijk Afrika in een stroomversnelling kwam. Frederik Willem Conrad schreef daar in 1859 nog heel onbevangen over: ‘Niet alleen de stoffelijke belangen worden er door bevorderd, maar de weldaden der westersche beschaving zullen over een tal van volken worden uitgestort, die er nu nog van verstoken zijn.’ Anno 2019 kijken wij hier heel anders tegenaan. 

Conrad zelf was trouwens ook bij de feestelijke opening aanwezig. Onderweg naar huis overleed hij, onverwacht, in München. De kranten stonden uitvoerig stil bij zijn grote verdiensten in binnenen buitenland. Die aandacht is inmiddels voltooid verleden tijd. Maar wie in Den Haag over de Conradkade fietst, kan nog eens aan hem denken.  

Door het Suezkanaal kwam de kolonisatie van oostelijk Afrika vanuit Europa in een stroomversnelling