Amsterdam 1940-1945

1 mei 2020
Auteurs:
Herman van der Wusten
Geografie, Planologie & Internationale Ontwikkelingsstudies, Universiteit van Amsterdam
Dit artikel is verschenen in: geografie mei 2020
recensie
atlas
Amsterdam
Opinie
Als omslag van de atlas dient een ‘plattegrond’ van Amsterdam die is samengesteld uit 47 over elkaar gelegde kaarten uit de oorlog. Kunstenaar Gert Jan Kocken wilde hiermee de collectieve officiële herinnering aan WOII ter discussie stellen.

Atlas van een bezette stad

De jaren 1940-1945 hebben in Amsterdam vooral sporen nagelaten van deportaties, repressie en verzet, en van de hongerwinter. Minder van luchtbombardementen en grootschalige gevechtshandelingen op de grond, zoals in Rotterdam en in en rond Arnhem. De Atlas van een bezette stad. Amsterdam 1940-1945 koppelt gebeurtenissen en organisaties aan precieze plaatsen van handeling en adressen. Het past bij andere manieren van herinneren die nu in zwang zijn.

 

Bianca Stigter opent haar 560 pagina’s dikke, 3 kilo zware boek over de Amsterdamse bezetting met een foto waarop Duitse troepen op 15 mei 1940 over de Berlagebrug de stad inrijden. NSB’ers begroeten hen enthousiast en met de arm geheven. Daarnaast staat een kort stukje tekst uit Het leven een gebruiksaanwijzing van Georges Perec uit 1978. Hij schrijft over het dagelijks leven in een Parijs’ appartementengebouw, van verdieping tot verdieping, kamer tot kamer. De tekst geeft aan dat ons broze bestaan zich veelal scherp aftekent tegen de onkwetsbaarheid van de stenen omgeving. In de Atlas van een bezette stad worden het wie, wat en wanneer van menselijke gebeurtenissen in de bezettingsjaren verankerd in hun directe omgeving, de plaatsen van handeling, de adressen.

De Berlagebrug was in 1940 de nieuwe passage over de Amstel tussen Plan Zuid aan de ene kant en de uitbreidingen van de stad aan de oostkant van de rivier. Vijf jaar later, op 8 mei 1945, werd de brug opnieuw gefotografeerd, maar dan met een grotere en nog enthousiastere menigte, die het Canadese leger verwelkomde. Het jaar ervoor waren vele NSB’ers, Duitse onderdelen en collaborateurs de Berlagebrug in alle haast en veelal ongezien overgegaan richting Amstelstation om zich in veiligheid te brengen. Dat was op Dolle Dinsdag, 5 september 1944. De verwachte aankomst van de geallieerden bleef echter nog vele maanden uit.

    BEELD: COLLECTIE BIANCA STIGTER
    Flak wordt uitgeladen in het Oostelijk Havengebied. Foto gemaakt door Duitse militair.

    De brug speelt steeds weer een rol in de verhalen, met zijn stevige toren en karakteristieke kleuren robuust intact. Maar voor andere delen van de stenen omgeving lag dat in de bezettingsjaren vaak  anders: deze werd gestript, ontruimd, deels opgeblazen, van nieuwe schuilplaatsen voorzien, kreeg een andere functie  toebedeeld, werd gemaltraiteerd en slecht onderhouden.

    Lemma’s

    De atlas bevat een korte historische inleiding over de bezetting, aanpassing en collaboratie, de Jodenvervolging, het verzet, de hongerwinter, bevrijding en het eerste gedenken in de stad. Daarna volgen naar schatting ruim 3000 lemma’s, van enkele  regels tot ruim een bladzij, geordend naar stadsdelen (Centrum, Noord, West, Zuid, Oost) en wijken, met straten en betekenisvolle adressen. Voor elk stadsdeel is er een overzichtskaart, voor een aantal wijken ook een kaart met de huisnummers waarop de lemma’s betrekking hebben. Al die kaarten zijn gemaakt op een hedendaagse plattegrond met de huidige straatnamen. Dit om de beschreven plekken toegankelijker te maken voor de hedendaagse lezer. Waar destijds andere straatnamen golden, is dat in de tekst aangegeven. Namen die naar Joden verwezen, zoals de Sarphatistraat, waren tijdens de bezetting vervangen, maar in de atlas dus niet. In de toenmalige Euterpestraat zat de Zentralstelle fur jüdische Auswanderung, voor het gedwongen vertrek van Joden richting de vernietiging in Duitsland en Polen. Direct na de oorlog werd deze straat hernoemd naar Gerrit van der Veen, een van de hoofdfiguren in het verzet. En zo staat hij dus in het boek.

    Behalve ‘verwijskaarten’ bevat de atlas ook foto’s van officiële instanties, van NSB’ers en uit kringen van het verzet, affiches en aanplakbiljetten. En een aantal originele kaarten van onder  andere de dienst Publieke Werken van de gemeente Amsterdam. Verder zijn er drie beeldstatistieken en pictogrammen  opgenomen die Gerd Arntz direct na de bevrijding in opdracht van de Rijksvoorlichtingsdienst maakte, over het dagelijks leven tijdens de bezetting. De atlas besluit met een register van persoonsnamen en instellingen, en een straatnamenregister.

    Dragende beelden

    Stigter plaatst haar atlas tegenover twee kaartbeelden van de stad die op verschillende manier verwijzen naar dezelfde periode. Aan de ene kant: een officiële foto. We zien hoe een grote kaart (schaal 1:10.000), opgeplakt op een karton met twee lussen eraan, door een gemeentelijk ambtenaar wordt aangeboden aan de zojuist aangekomen Duitse bevelhebber. De kaart heeft zo te zien nog niet veel weet van de oorlog, al lijken daarop wel al plekken aangegeven die mogelijk geschikt zijn om troepen onder te brengen, zoals scholen. Aan de andere kant: een recente voor stelling van Amsterdam, van 280 bij 380 cm, die veelvuldig ge-exposeerd werd in musea en kunstgalerieën. De stad is erop  afgebeeld in 47 over elkaar heen gelegde kaarten uit de oorlog, die samen een voorstelling van de bezetting opleveren. Hij dient in klein formaat als omslag van de atlas. Het gaat om kaarten van of ten dienste van de bezetter, andere kaarten van de gemeente, en kaarten afkomstig van het ondergrondse verzet. Het geheel is een kluwen van data die bij nadere bestudering allerlei indrukken oproepen. Beeldend kunstenaar Gert Jan Kocken wilde hiermee de collectieve officiële herinnering aan de periode ter discussie stellen. Bianca Stigter noemde het werk bij eerdere  gelegenheid een ‘mijmerkaart’, meer een schilderij dan een schematische weergave van de werkelijkheid.

    Virtuele tour

    In de kaart op de foto genomen voor het stadhuis, is Amsterdam nog vrijwel onaangetast door de oorlog. In de kaart als kunstwerk wordt het beeld van de stad als het ware overspoeld door de oorlogsgebeurtenissen. De atlas zelf is een andere manier om een scherper totaalbeeld te scheppen via de geografisch  geordende presentatie van harde feiten.

    Je kunt deze imponerende collectie doorbladeren of specifieke plekken opzoeken. Het is ook mogelijk als het ware door straten te lopen en door buurten te zwerven. Het helpt om Google Street View erbij te pakken. Van tijd tot tijd is het beschreven pand  intussen al of niet door de bezetting afgebroken; dat staat dan vermeld in de tekst. Maar heel vaak kom je de panden nu nog tegen  zoals ze er destijds bij stonden, maar wel fraai opgeknapt. Het rondstruinen draagt bij aan de geografische beleving van de bezetting. De atlas is geen doorsnee naslagwerk van geografische kaarten. De uitgestalde  collectie adressen nodigt je uit routes op zelfbedachte kaarten te maken en je een moment te wanen in de huizen, straten en pleinen van toen. De illustraties in het boek helpen daar nog bij.

      BEELD: STADSARCHIEF AMSTERDAM
      Maak op Google Earth een tour langs de locaties uit de atlas en zie dat het Wehrmachtheim op de Dam nu Hotel Krasnapolsky is.

      Boven op elkaar

      Deze atlas is met geen mogelijkheid in een enkel patroon te  typeren of kort samen te vatten. Elke manier van doornemen  levert andere schokken op en tenslotte een besef van een bijna niet te bevatten tragedie in een schuldig – ditmaal stedelijk – landschap. Naar het voorbeeld van Armando’s blik op de vroegere plek van het concentratiekamp Amersfoort.

      Wel valt een aantal dingen op. Een ervan is dat de mensen destijds boven op elkaar zaten in een betrekkelijk kleine stad – met 800.000 inwoners net zo veel als in 2013, maar in de jaren 1940-1945 op een oppervlak dat nog niet eens tot de ring bebouwd was. NSB-families en families met onderduikers woonden in  elkaars buurt, soms naast en boven elkaar. De hoofdkwartieren van de bezetters werden omringd door vergaderlocaties van de vele verzetsgroepen. Gerard van het Reve woonde nog bij zijn communistische ouders thuis met zijn broer en twee onderduikers. In De Avonden beschrijft hij de thuissituatie net na de bevrijding. Bij hem om de hoek kwamen drie leden van een  gezin om in de vernietigingskampen en pleegde het gezinshoofd zelfmoord aan het kanaal verderop. Die familie stond  model voor een vroeg verhaal, ook van net na de oorlog. In het museum van het toenmalige Koloniaal Instituut (tegenwoordig: Tropeninstituut) waren wapens van het verzet en radio’s verborgen. Er zaten soms onder duikers en er vergaderde een  verzetsgroep. Tegelijkertijd waren in het hoofdgebouw Duitse officieren en politie-eenheden gelegerd.

        NSB-families en families met onderduikers woonden in elkaars buurt, soms naast en boven elkaar

        In het huis van bewaring aan de Weteringsschans, waar verzetslieden vastzaten en Joodse burgers die zich niet aan de eisen van de bezetters hadden gehouden, hoorde een gevangene het uitgaanspubliek bij het verlaten van het City Theater in 1942 nog nalachen om de grappen van twee bekende komieken. In de stenen omgeving van de stad heerste een grote bewegelijkheid. Organisaties van de bezetter veranderden van plek. In 1944 kocht Mussert nog een voornaam huis naast de burelen van de NSB op het plein aan de zijkant van het Concertgebouw, vlak bij het lokale hoofdkwartier van de Wehrmacht. Even verderop lag het IJsclubterrein (nu: Museumplein) waar ook in de oorlog massabijeenkomsten werden gehouden. Erlangs bevonden zich chique villa’s van renteniers en bankdirecteuren met kunstzin, schilderijenverzamelingen en wijnkelders. Ze bleven nog lang bewoond,  onder andere door Joodse Duitsers die vóór 1940 hierheen waren gevlucht. Zulke enclaves waren er ook verderop langs het Vondelpark, en rond de Beethovenstraat in het duurste deel van Plan Zuid. Ook in andere delen van de stad voltrokken zich heel wat bezettingsgebeurtenissen waarin recente Duitse immigranten een rol speelden. Met de bezetters, veelal militairen en politiebeambten, nam het aantal Duitssprekenden nog verder toe.

        ‘Getto’

        Al heel vroeg werden maatregelen tegen de Joden manifest. Zij werden uit de openbare ruimte verwijderd en afgezonderd. Ze waren verplicht gele sterren op te halen en zichtbaar op hun kleding te bevestigen. Er werden nieuwe persoonsbewijzen uitgegeven, al dan niet met een J erop, op basis van een al langer secuur bijgehouden Bevolkingsregister, af te halen in de Apollohal. De sterren en persoonsbewijzen leidden tot vele verzetsacties.

          Verspreiding van de Joden over de gemeente (1941) van het Amsterdamse bureau voor de statistiek

          De Duitser die in Amsterdam namens de Duitse ’landvoogd’ in Den Haag optrad, wilde al na enkele maanden een Joods getto inrichten. Hij koos daarvoor de oude ‘Jodenhoek’ tussen de Prins Hendrikkade vanaf het Central Station tot aan het Waterlooplein, en verder naar het begin van de Weesperstraat (destijds een smalle straat, nu de brede Wibautstraat) en omgeving. Er werden borden geplaatst met Judenstrasse en Joodschestraat, en barrières opgeworpen. Even werden ook de bruggen eromheen opgehaald. Na de eerste onlusten en een razzia in de buurt volgde de Februari staking met dodelijke slachtoffers in West en Noord. De gemeentelijke overheid gaf intussen aan dat er ook veel niet- Joodse bedrijvigheid en door niet-Joden bewoonde huizen in het bedoelde gettogebied stonden. Het was wel erg belastend voor het niet-Joodse deel van de bevolking dat die zou moeten vertrekken. Daarop vroegen de Duitsers de gemeente om gedetailleerde informatie over de Joodse aanwezigheid. Het gemeentelijk bureau voor de statistiek leverde de beruchte kaart van de Verspreiding van de Joden over de gemeente (mei 1941), waarbij per buurt voor elke tien Joden een stip op de kaart kwam en in rode getallen de totaalcijfers van niet-Joden stonden. Later bracht Publieke Werken nog een kaart uit, Voorstellen voor een Joodse stadswijk (1942), met verschillende varianten. Die was gebaseerd op ambtelijke studies over de aanwezigheid van bedrijven en woningen van niet-Joden en Joden in de overwogen wijken. De studies toonden ook aan of bedrijvigheid van belang was voor andere delen van de stad met het oog op interacties over de grenzen van het ‘getto’ heen. Een van die kaarten betreft het gebied van de Roeterseilandcampus van de Universiteit van  Amsterdam e.o., waar nu de  opleiding sociale geografie zit. Ook de oude universitaire  laboratoria die destijds in de buurt lagen, staan op de kaart.

          Op het laatst werden officieel drie Joodse wijken ingesteld in plaats van één getto: de Jodenhoek in het Centrum, de Transvaalbuurt in Oost, en de Rivierenbuurt in Zuid. Grote aantallen Joden van binnen en ook van buiten Amsterdam zouden daarheen moeten verhuizen. Later in 1942 werden alle nog niet gedeporteerde Joden naar de Transvaalbuurt gestuurd. Op een kaart ergens uit 1942 van Publieke Werken (linksonder), nog steeds ten behoeve van de Duitse bezetter, is het aantal Joden en niet-Joden met stroken aangegeven (50 personen = 1 cm; Joodse bewoners zijn geel, niet- Joodse zwart). Vanwege de onzekerheid over de schaal op deze reproductie is niet makkelijk na te gaan om hoeveel mensen het ging. Aan het begin van de oorlog telde de Transvaalbuurt zo’n 20.000 inwoners, het lijkt erop dat er in 1942 grote gaten in de bewoning waren gevallen. De kaart suggereert verder dat er nog heel wat niet- Joodse bewoners in de Transvaalbuurt verbleven.

            Voorstellen voor een Joodse stadswijk uit 1942, gepubliceerd door Publieke Werken van Amsterdam.
            Een van de twee kaarten die Publieke Werken in 1942 over de Transvaalbuurt maakte (schaal 1:1000). Per straat staat aangegeven hoeveel Joden en niet-Joden er wonen.

            Deportatie en hongerwinter

            Deze en andere bureaupolitieke activiteiten vormden de voorbereiding en een zij toneel van de wrede chaos die tegelijkertijd en vooral daarna ontstond. Op 14 juli 1942 begonnen de massadeportaties met allereerst de Duitse  Joden, aanvankelijk met medewerking van het gros van de  Amsterdamse politie. Al snel ontaardde de eenduidig georganiseerde bureaucratische operatie in een ondoorzichtige serie acties door verschillende soorten eenheden met drijfveren als ideologie, geld, afpersing, dwang, rancune, verraad en overleving onder Duitse regie. In september 1943 vonden de laatste grote razzia’s plaats en werden ook de mensen die bij de Joodse Raad betrokken waren, afgevoerd. De Joodse bevolking was inmiddels gedecimeerd. Er was verzet, in veel vormen en vanuit de verschillende segmenten van de Nederlandse samenleving, ook uit Joodse kring. Maar het was te weinig. Veel Amsterdammers  zagen de deportaties, maar zagen ze ook niet. Alsof het hen niet aanging. Ook de Gemeentelijke Woningdienst werkte stug door alsof de mobiliteit van Joodse medeburgers tot de dagelijkse beslommeringen behoorde. De dienst hield vast aan haar oorspronkelijke taak, namelijk de toewijzing van lege woningen. Dit ging tot het eind van de oorlog zo door.

            Na Dolle Dinsdag in september 1944 eindigde de bezetting in een volgende catastrofe, de hongerwinter, waaraan bijna niemand zich nog kon onttrekken. Voedsel en verwarming werden algemeen grote problemen. De gemeentelijke overheid reageerde onder andere met gaarkeukens, in aanvulling op de hongertochten die burgers zelf ondernamen in de wijde omgeving. Het verzet en de Duitse repressie werden steeds gewelddadiger. Tot op de dagen rond de bevrijding. De atlas doet hiervan verslag tot en met de schietpartij op de Dam van 7 mei met 32 doden en de voorafgaande bewegingen van verzet en Duitsers in de achterliggende straten.

            Persoonlijke paadjes

            Aan alle stenen plekken en adressen in de atlas hangen beelden van de bezetting. Ze zijn er al of worden opnieuw opgeroepen bij het lezen en doorbladeren. In Stigters verzameling is zijzelf niet geheel afwezig. Zo is er veel aandacht voor de kunsthandel en het lot van schilderijenverzamelingen waaraan zij eerder als kunstredacteur veel aandacht heeft besteed, en aan de literaire kringen waaruit zij zelf stamt. Haar grootvader, de dichter Ed Hoornik, kwam door een samenloop van omstandigheden in zijn huis in de Stadionbuurt uiteindelijk in Dachau terecht en overleefde. Haar andere oma leverde als extraatje aan het boek nog een speciaal recept om tulpenbollen te bereiden (7 à 10  minuten gaar, zeer kruimig), rechtstreeks uit de hongerwinter. Voor iedereen zullen de opgeroepen beelden anders uitvallen. Ik stond als 4-jarige bij de Berlagebrug in 1945. Het is mijn vroegste herinnering. In de atlas staat een gedichtje over een jongetje van 13 jaar, dat tegen het eind van de oorlog werd dood geschoten toen hij naar kooltjes zocht in het oostelijk haven gebied. Buurtbewoners plaatsten op die plek direct na de oorlog een monumentje met een gedicht. Dat was – aldus een lemma in de atlas – geschreven door Jan Schagen, bakker uit de Java straat. Hij werd in die tijd onze benedenbuurman in de Watergraafsmeer. De atlas fungeert voor mij zo als een krachtige tijdmachine van  papier. Of zoals Bianca Stigter het zelf ook aanduidt: ‘als een op dit  moment reëel beleefde illusie op basis van harde feiten’. De  eigen herinnering maakt die extra krachtig. Vanaf mijn 6e ging ik naar de lagere school in de Herschelstraat (5e Montessori school). Uit het betreffende lemma leer ik dat daar Duitse sol daten waren gevestigd en dat het gebouw aan het eind van de bezetting als gaarkeuken dienst deed. In 1947 was dat voltooid verleden tijd: voor mij was het een schoolgebouw zonder ander verleden.  Later studeerde ik sociale geografie aan de UvA in een schoolgebouw op het Waterlooplein. Het stond op een stukje van de huidige kavel van de Stopera. In de atlas staat het gebouw benoemd als de Joodse lagere school (nummer 3), als  zodanig in gebruik van september 1941 tot mei 1943. Na de  grote razzia van 26 mei ging de school dicht, in de eindfase van het massale vervoer naar Westerbork. Wij wisten begin jaren 1960 wel hoe het zat met die school. De hele buurt was doortrokken van wat zich er zo’n twintig jaar eerder had afgespeeld. De oorlog stond weer in het brandpunt van de nationale belangstelling. In het geval van de Joodse lagere school is de stedelijke omgeving  uiteindelijk totaal van gezicht veranderd. Maar even verderop staan nog de synagogen op het Jonas Daniel Meijerplein.

            Geografisch geordend geheel

            De grote stapel harde feiten geordend in een vaak nog navoelbare geografische omgeving zorgt voor een meeslepende reisgids terug naar de Amsterdamse bezetting. De afzonderlijke beelden die een moment oplichten in een groter veld van data, doen me denken aan de ‘struikelstenen’ die de Duitse kunstenaar Gunter Demnig nu al vele jaren aanbrengt in de trottoirs voor de deuren van Joodse families die nooit terugkeerden. De Stolpersteine met namen, jaartallen en plaats van overlijden vormen een nieuwe manier van herinneringen ophalen. Zij richten als terloops de individuele aandacht op individuele slachtoffers. De afzonderlijke stenen, verspreid over de stad, maken tegelijkertijd deel uit van een totaler beeld. Iets dergelijks gebeurt ook in  gesprekken die kinderen uit een buurt  houden met een bewoner die de bezetting nog heeft gemaakt. Door de verzameling van de gesprekken op een web site per buurt (oorloginmijnbuurt.nl) worden individuele ervaringen opnieuw onderdeel van een groter, geografisch geordend geheel. Individuen worden er op eigen initiatief of bij toeval mee geconfronteerd. Bianca Stigter roept deze persoonlijke en geïndividualiseerde initiatieven in herinnering als verwante  manieren om aan de oorlog terug te denken.