Boeken Geografie juni 2020

15 juni 2020
Auteurs:
Ben de Pater
Departement Sociale Geografie & Planologie Universiteit Utrecht
Dit artikel is verschenen in: geografie juni 2020
recensie
Opinie

Signalementen

Ontwikkelaars verdienen geen goud

  • Smid, R. Speculanten en revolutie bouwers. Projectontwikkeling in  Amsterdam 1877-1940. Vantilt, 212 p., € 29,50.

Na bijna twee eeuwen van stilstand kwam Amsterdam in de laatste decennia van de 19e eeuw weer in beweging. De gemeenteraad stemde in met het uitbreidingsplan van Jan Kalff, directeur van de dienst Publieke Werken. Dat werd vanaf 1877 de basis voor de expansie van de hoofdstad. Het was een pragmatisch plan, zonder de allure van de 17e- eeuwse grachtengordels, maar gemeenteambtenaren en projectontwikkelaars konden er tenminste mee aan de slag. En gebouwd  werd er: tussen 1877 en 1940 zo’n 134 duizend woningen. Driekwart daarvan werd gerealiseerd door commerciële projectontwikkelaars. Tot aan het begin van de 20e eeuw zelfs honderd procent. De eerste woning van een woningcorporatie, opgericht in het kader van de Woningwet van 1901, werd pas in 1909 opgeleverd. Het Gemeentelijk Bouwbedrijf zag in 1915 het licht. Maar ook tussen 1909 en 1940 overtrof de productie van ontwikkelaars veelal die van corporaties en gemeente. Rens Smid analyseert in Speculanten en revolutiebouwers (een handelsuitgave van zijn aan de Universiteit van Amsterdam verdedigde proefschrift) de rol van de projectontwikkelaars. Er waren er vele tientallen, misschien wel meer dan honderd, actief tussen 1880 en 1940. Het aantal is lastig exact te bepalen: van hun archieven is vrijwel niets bewaard gebleven. Maar van zes ontwikkelaars is wel een en ander aan documentatie te vinden. Smid schetst een beeld van hun activiteiten en doet dat onmiskenbaar met sympathie. Dat hij zelf projectontwikkelaar is, zal daar niet helemaal vreemd aan zijn. Maar hij verzamelde uit de archieven genoeg feiten om zijn conclusies empirisch te kunnen onderbouwen. Zo blijken ontwikkelaars helemaal niet ‘schatten’ te hebben verdiend met speculatie en prijsopdrijving. Het was en is een gangbaar beeld, maar Smid laat zien dat de doelgroep van de nieuwbouw – geschoolde arbeiders en kleine middenstand – een te smalle beurs had om hoge huren te kunnen betalen. Veel meer dan een goed belegde boterham zat er voor ontwikkelaars niet in. Evenmin waren zij revolutiebouwers: zo slecht waren hun woningen helemaal niet. Ook hypotheekbanken blijken niet de geldwolven te zijn geweest waarvoor ze vaak werden aangezien. De hoofdtitel van het boek verwijst dus eerder naar een beeld dan naar de werkelijkheid. Uit gegeven met veel mooie gedetailleerde kaarten en andere afbeeldingen.

Amazonegebied in ontwikkeling

  • Dijck, P. van. Naar het eind van de Amazone. LM Publishers, 211 p., € 24,50.
  • Brandão, F. Oil palm expansion in the Brazilian Amazon. The challenge of reconciling conservation and development. Dissertatie Universiteit Utrecht, 230 p.

Begin 2020 verschenen twee contrasterende boeken over de recente ontwikkelingen in het Amazonegebied: een proefschrift en een reisverhaal. De Portugese geograaf Frederico Brandão deed veldonderzoek in Pará, een deelstaat in het Amazonegebied met 88 procent van de oliepalmplantages in heel Brazilië. Ondanks goede bedoelingen zoals het Sustainable Palm Oil Production Program is uitbreiding van de oliepalmteelt ‘verre van een wondermiddel voor de lokale ontwikkeling’, aldus Brandão. Uitbreiding is echter ook niet ‘synoniem met sociale en ecologische vernietiging in het Amazonegebied’, zoals tegenstanders van de oliepalmteelt beweren. De expansie van oliepalmplantages vindt niet plaats op plekken waar nog het oorspronkelijke oerbos overeind staat, zoals in Indonesië, maar op plekken die al in gebruik zijn voor extensieve landbouw. Veehouderijen zijn meer verantwoordelijk voor ontbossing dan oliepalmplantages. Anders dan veeteelt zijn oliepalmplantages geen ‘logische’ vorm van grondgebruik in frontier areas van het Amazonegebied.
Geen bundeling van artikelen, maar een doorlopend reisverhaal schreef Pitou van Dijck, jarenlang als ruimtelijk econoom verbonden aan Cedla, het Latijns-Amerika- instituut in Amsterdam. Daar maakte hij modellen om te calculeren wat de sociale, economische en ecologische effecten zijn van de aanleg van nieuwe wegen en het asfalteren van onverharde routes in het Amazonegebied. Steeds meer verlangt Van Dijck ernaar het gebied zelf te ervaren. Het blijft niet bij dromen. Hij vertrekt en reist rond in een oude Toyota- Landcruiser, in gammele bussen en op rivierschepen, spreekt experts en ontmoet locals. Zijn modellen blijken in het Amazonegebied toch vooral wereldvreemd. Wegen blijken vaak prestigeprojecten,  gebaseerd op wensdenken en  grote gebaren van politici en internationale financiers. Ze vergemakkelijken (illegale) houtkap, brengen kolonisten, vernietigen natuur. Dat zal geografen niet verbazen. Niettemin aanbevolen. Van Dijck schrijft onderhoudend en met een zekere wetenschappelijke distantie, minder activistisch dan bijvoorbeeld George Monbiot in zijn Amazone. De ondergang van het regenwoud (1991). De kaartjes in het boek zijn teleurstellend slecht.

Schiphol: eerst zegen, later ook vloek

  • Steinmetz, S. Schiphol, biografie van een luchthaven. Atlas Contact, 253 p., € 22.

Tegenwoordig is Schiphol een geldmachine, maar in de eerste helft van zijn bestaan leed de luchthaven stelselmatig verlies. Er moest geld bij, want het aantal passagiers was en bleef bescheiden. Vliegtuigen vertrokken regelmatig half leeg. Schiphol was eerder het domein voor dagjesmensen die voor een kwartje (in de jaren 1950) het vliegveld mochten bezoeken. Er waren tien keer meer bezoekers dan passagiers, en daarmee was de luchthaven populairder dan bijvoorbeeld Artis.
Schiphol begon als een militair vliegveld, niet als een commercieel bedrijf. Vliegveld Soesterberg lag te onveilig, buiten de Nieuwe Hollandse Waterlinie, en officier Walaardt Sacré kreeg de opdracht binnen de Stelling van Amsterdam een nieuwe locatie te vinden. Hij stapte in zijn Spyker en al rondrijdend vond hij die in de noordoosthoek van de Haarlemmermeer. Dat was 1916. In 1920 landde daar het eerste burgervliegtuig, KLM-oprichter Plesman hielp de twee passagiers uitstappen. De toekomst van Schiphol was vóór 1940 niet zeker; ook op Waalhaven in Rotterdam-Zuid landden KLM-toestellen. Tot chagrijn van Plesman overigens, die eigenlijk maar één vliegveld wilde, centraal gelegen in de Randstad. Even leek het erop dat hij zijn zin kreeg toen de regering in 1938 besloot dat vliegveld aan te leggen in Leiderdorp, nabij Den Haag. Felle protesten van Amsterdammers, die zich hun luchthaven niet lieten ontnemen, leidden tot een intrekking van het besluit (zie ook Geografie januari 2019).
De grote groei van Schiphol begint pas in de jaren 1960, met de introductie van het straalvliegtuig en de verplaatsing van het vliegveld naar de huidige locatie. Maar dan klinken er voor het eerst ook protesten, want straalmotoren maken veel meer lawaai dan propellers. Burgers worden weerbaar; er ontstaan actiegroepen zoals de Lastige Zwanenburger. Omliggende gemeenten moeten nog wennen. Ondanks waarschuwingen van de Schipholdirectie blijven ze nieuwe woonwijken bouwen, ook in het verlengde van startbanen. Van de rijksoverheid mag, nee moet Schiphol blijven groeien. Het gegoochel met cijfers begint: meer vluchten, minder geluidshinder, is dat mogelijk? Oud-minister Winsemius munt het werkwoord ‘schiphollen’ voor ‘structureel liegen en bedriegen’.
Stephan Steinmetz is sociaalhistorisch onderzoeker maar met een loopbaan in de journalistiek. Dat laatste is te merken: Schiphol is een soepel en met vaart geschreven boek. Luchtvaarthistorici zullen niet veel nieuws tegenkomen; er is al zo veel geschreven over de geschiedenis van Schiphol. Het standaardwerk is Op de drempel van de lucht: tachtig jaar Schiphol (1996) van A. Bouwens en M. Dierikx. Toch weet Steinmetz wel wat toe te voegen, dankzij interviews met betrokkenen. Veel uitgebreider dan Bouwens en Dierikx vertelt hij bijvoorbeeld over de sloop van polderdorp Rijk. Dat lag op de plek waar de Kaagbaan moest komen. Emoties werden gesmoord in geld. Een beetje overbodig is het hoofdstuk ‘Betovering’, over de drang van de mens om te vliegen. Maar over het geheel genomen een geslaagd boek.

Pas verschenen

  • Winder, S. Danubia. Een persoonlijke geschiedenis van het Habsburgse Europa. Rainbow Pockets, 518 p., € 10.

Simon Winder schreef drie boeken over de geschiedenis van macroregio’s in Europa: Germania (2010), Danubia (2013) en Lotharingia (2019). Ze verschenen alle in tamelijk prijzige Nederlandse vertalingen. Nu is Danubia ook als goedkope pocket verschenen. Het gaat over de landen in het stroomgebied van de Donau, maar heeft als focus het Huis Habsburg dat vanaf de middeleeuwen tot het einde van de Eerste Wereldoorlog regeerde over deze landen. Winder schrijft met kennis van zaken en (soms wat geforceerde) Britse humor, kent het gebied uit eerste hand, maar heeft weinig aandacht voor geografie en economie. Het blijft vooral een geschiedenis van Habsburgse heersers, hun veldslagen en dommigheden, met af en toe een uitstapje naar cultuur, zoals muziek. Toch een mooi boek voor wie deze zomer de regio bezoekt en voor wie Donau (1988) van Claudio Magris te intellectualistisch is.

  • Rindrasih, E. Travelling in the Ring of Fire: Tourism development in Indonesia’s disaster-prone environment. Dissertatie Universiteit Utrecht, 223 p.;
  • Saputra, E. Land subsidence as a sleeping disaster. Case studies from Indonesia. Dissertatie Universiteit Utrecht, 197 p.

Steeds meer studenten uit Azië komen met een beurs van de overheid of een fonds naar Nederland om daar een proefschrift te schrijven. Zo ook twee sociaal geografen uit Indonesië. Erda Rindrasih deed onderzoek naar de mate waarin toerisme in haar land wordt beïnvloed door (natuur)rampen. Daalt het toerisme (langdurig) na een tsunami of een terroristische aanslag? Profiteren niet-getroffen gebieden juist, omdat toeristen wel blijven komen, maar uitwijken naar andere plekken in het land? (Ja, er treedt inderdaad een overloopeffect op.) Hoe denken toeristen te handelen als ze in een gevaarlijke situatie verzeild raken? Hoe reage ren overheden, lokale gemeenschappen en bedrijven die afhankelijk zijn van toerisme op een ramp? Hoe groot is hun veerkracht? Rindrasih zocht het uit in Atjeh (tsunami in 2004) en in Yogyakarta (aardbeving in 2006 en uitbarsting van de Merapi in 2010). Erlis Saputra bestudeerde een sluipende ramp met zowel natuurlijke als antropogene oorzaken: bodemdaling. Deze verloopt zo traag dat de inwoners zich er soms niet of nauwelijks van bewust zijn. Leeft bodemdaling wél bij autoriteiten? En met welke oplossingen komen ze? Zijn die adequaat? Saputra onderzocht het in Jakarta (geen wereldstad zakt zo snel weg als deze), in Semarang op Midden-Java, waar de kustgebieden dalen, en in Riau, een provincie van Sumatra waar veengebieden oxideren door de uitbreiding van onder meer oliepalmplantages. Bodemdaling blijkt een veelkoppig monster dat niet gemakkelijk te bestrijden is. Een ‘slapende ramp’, maar ook een ‘tikkende tijdbom’, aldus Saputra.