Columbus' voetafdruk

15 juni 2019
Dit artikel is verschenen in: geografie juni 2019
paleogeografie
ecologie
onderzoek
Kennis
Eerste kaart van Amerika (1500) vervaardigd door een Europeaan, de cartograaf Juan de la Cosa, die met Columbus meevoer op zijn eerste reis naar de 'Nieuwe Wereld. Links (groen) de beide Amerika's, middenboven Europa en eronder Afrika, rechts Azië.

Verandering in landgebruik de Europese kolonisatie van de Nieuwe Wereld

De landing in 1492 van Columbus op de noordkust van het Caribische eiland dat hij later Hispaniola doopte, heeft de wereldgeschiedenis diepgaand beïnvloed. Maar over de lokale impact van de Europese overheersing is nauwelijks iets geschreven. Het bodemarchief biedt uitkomst. 

 

Toen Christoffel Columbus onder Spaanse vlag de Atlantische Oceaan overstak, op zoek naar Indië, belandde hij in 1492 in het Caribisch gebied. Hij ontdekte een ‘Nieuwe Wereld’, alsof daar nog niemand woonde... Er volgden ruim vierhonderd jaar van koloniale exploitatie. Pas in 1804 werd in het westelijke deel van La isla de Española (Hispaniola) de onafhankelijke staat Haïti uitgeroepen. Het oostelijke deel volgde in 1844 als Dominicaanse Republiek. 

De Europese koloniale overheersing heeft verstrekkende gevolgen gehad voor mens en landschap. In de geschiedschrijving overheersen echter verhalen over veroveringen en hegemonie. Het perspectief van de inheemse bevolking is onderbelicht gebleven. Archeologische en paleo-ecologische archieven zijn uitstekend geschikt om meer inzicht te krijgen in de verandering in landgebruik door de eeuwen heen. In 2015 boorde een internationaal en multidisciplinair team die archieven aan in de bodem van de Cibao-vallei in de Dominicaanse Republiek (zie kader Onderzoek). 

Veranderend landgebruik 

In de boorkernen uit de meander van Biajaca zijn drie perioden te herkennen: (1) een pre-koloniale tijd van vóór 1400 met een geringe invloed van de inheemse bevolking op het landschap; (2) een periode van 1400 tot 1650 met toenemende invloed op het landschap; in deze periode vallen de komst van Columbus in 1492 en de onmiddellijke introductie van gedomesticeerd vee uit Spanje; en (3) de periode van ontbossing om grootschalige landbouw mogelijk te maken waarin de slavenhandel een hoogtepunt bereikte. 

Vóór 1400 

Het pollendiagram (figuur 2, pag. 40, voor een grote, leesbare versie, zie www.geografie.nl) laat zien dat de vallei nog grotendeels bedekt was met riviermoeras en nat rivierbegeleidend bos met Croton, boomvarens, palmen en andere hoge bomen uit de families van de Euphorbiaceae, Malpighiaceae, Meliaceae en Rubiaceae

Koolstof-14-datering van de boorkernen wijst uit dat de afzetting van sediment ongeveer 1100 jaar geleden begon. Verschillen in korrelgrootte en het percentage organisch materiaal duiden op periodes met verschillende stroomintensiteit van de Yaque-rivier. De meander raakte meermalen geïsoleerd en werd tussendoor weer tijdelijk gereactiveerd. In de vallei zijn archeologische aanwijzingen voor toenemende bewoning. De aanwezigheid van houtskoolresten suggereert dat er regelmatig nieuwe akkers werden aangelegd door middel van branden. Aangestuurd door overstromingen van de Yaque-rivier creëerde de inheemse bevolking waarschijnlijk op wisselende plaatsen langs de Yaque-rivier open plekken in het bos voor nederzettingen en akkertjes. 

FOTO: PETER SIEGEL
Werkzaamheden in de op gevulde meander van Biajac
Onderzoek

In de zomer van 2015 verrichtten onderzoekers uit Amsterdam, Leiden en Utrecht boringen in oude rivier lopen van de Yaque-rivier in de Cibao- vallei en vooral de meander bij Biajaca. Dit stadje ligt in het centrum van de Cibao- vallei aan de oude weg die de noord- en zuidkust van Hispaniola verbindt, de Rúta de Colón (figuur 1). Columbus gebruikte die om de binnenlanden te verkennen op zoek naar goud, en later om producten uit het binnenland naar de kust te vervoeren. Juist hier zouden sedimentboringen dus iets kunnen vertellen over de koloniale invloed op het landgebruik. De analyse van de boorkernen spitst zich toe op de volgende elementen:

  • Korrelgrootte: zand heeft veel energie nodig om getransporteerd te worden, klei duidt op (bijna) stilstaand water. 
  • Klastisch vs. organisch materiaal: organisch materiaal wordt geproduceerd door water- en moerasplanten en zegt iets over de mate waarin de meander aan het dichtgroeien is.
  • Houtskoolfragmenten getuigen van branden in de omgeving, vooral toegepast bij ontbossing.
  • Pollen is fossiel stuifmeel van bomen en kruiden, en zegt iets over de openheid van het landschap; stuifmeel van waterplanten en sporen van watervarens geven een indicatie voor de waterdiepte; het stuifmeel van cultuurplanten vertelt wanneer landbouw begon en welke gewassen geteeld werden
  • Fytolieten zijn siliciumstructuren in bladeren die achterblijven nadat de bladeren verteerd zijn. Ze kunnen naar specifieke planten of groepen (bijvoorbeeld grassen) verwijzen. Zo kon de start van bananenplantages alleen met fytolieten aangetoond worden; pollen van de bananenpalm fossiliseert namelijk niet. 
  • Niet-pollen-palynomorfen zijn microfossielen, waarneembaar onder de microscoop bij 400x vergroting, zoals schimmelsporen en algen. Een speciale groep zijn mestschimmels. Als vee wordt geïntroduceerd, neemt de hoeveelheid mest in het landschap toe en daarmee ook de hoeveelheid mestschimmels in het sediment.
  • Fossiele zaden zijn afkomstig van planten die in de meander hebben gegroeid, of van de bomen langs het water.

De gevonden veranderingen in landgebruik zijn vervolgens in een archeologische context geplaatst en de resultaten in 2018 gepubliceerd in The Anthopocene.

1400-1650 

Een afnemend percentage boompollen duidt erop dat het landschap opener werd. Dat gaat samen met een begin van urbanisatie. Columbus arriveerde in een tijd waarin de bevolking op het eiland groeide. De kolonisatoren brachten Europese ziektes mee waartegen de inheemse bewoners niet bestand waren: slechts zo’n 5% van hen overleefde. Dorpen en akkers kwamen er verlaten bij te liggen. De Spaanse kolonisten waren veehouders: de snelle toename van mestschimmels na 1492 laat zien dat de introductie van Europees gedomesticeerd vee al heel snel na de ontdekking van de Nieuwe Wereld plaatsvond. De afwezigheid van veeziektes – op de Caribische eilanden kwamen geen grote zoogdieren voor – zal hebben bijgedragen aan de succesvolle opbouw van een veestapel. De ingevoerde runderen, paarden, schapen en varkens aten de jonge boompjes op, waardoor het landschap opener werd met bosweides. Het pollendiagram laat een toename zien van kruiden ten opzichte van bomen, en een verarming aan houtige soorten. Voor de verbouw van granen zijn in deze periode nauwelijks aanwijzingen gevonden. In de 16e eeuw kreeg Hispaniola een belangrijke rol als springplank in de verovering van meer Caribische eilanden en het vasteland van Midden- en Zuid-Amerika. Het landgebruik intensiveerde, de bodemerosie nam toe en pieken in organisch materiaal in de meandersedimenten duiden op fasen waarin de rivierloop geblokkeerd raakte en lokaal de watervegetatie snel kon toenemen. De eerste honderd jaar van kolonisatie was de invloed op het landschap relatief klein. Volgens Spaanse kroniekschrijvers waren er in deze periode in de Cibao-vallei veel conflicten tussen de inheemse bevolking en Spaanse kolonisten. De meeste kennis van de inheemse bevolking komt uit Columbus’ dagboeken en uit 19e-eeuws etnohistorisch onderzoek. De kolonisatie vernietigde bestaande sociaal-politieke structuren, en de gedecimeerde inheemse bevolking en een groeiende groep slaven afkomstig uit Afrika stonden onder een brute Spaanse heerschappij. De menselijke invloed op het landschap nam toe, zo blijkt uit de groei van diverse planten, zoals weegbree (groeit langs zandwegen), kruiden van de ruwbladigenfamilie (Boraginaceae) op drogere plaatsen, kruiden van de vleugeltjesbloemfamilie (Polygalaceae) op rivieroevers, en ingevoerde planten van de kruisbloemenfamilie (Brassicaceae), waaronder landbouwgewassen. In het koloniale tijd nam de ontbossing sterk toe. Nat bos werd omgezet in natte veeweiden, en de drogere delen werden akkers. Vanwege de goudwinning en de grootschalige productie van landbouwgewassen en andere goederen voor de overzeese markten werd het landgebruik begin 17e eeuw naar Europees voorbeeld vormgegeven. De Cibao-vallei raakte grotendeels ontbost: het percentage boompollen in de boorkernen neemt af, dat van houtskool en alsum (Artemisia) toe. Het openleggen van het landschap versterkte ook de bodemerosie; de hoge sedimentlast van de Yaque-rivier veroorzaakte verstoppingen in het riviersysteem. De meander raakte geïsoleerd van de hoofdrivier. In het stilstaande water konden sediment en organisch materiaal van water- en moerasplanten accumuleren, waardoor de meander langzaam dichtgroeide. 

Figuur 1: Noordelijk Hispaniola en de route van Columbus
Figuur 2: Pollendiagram
Curves van diverse informatiedragers (proxies) laten veranderingen in vegetatie en landgebruik zien. De interpretatie van de curves en histogrammen is in blokjes tekst in de figuur aangegeven.

1650-heden 

Het natte bos werd soortenarm: droog groeiende bomen van de vlinderbloemigenfamilie en grote bomen van de tropische Sapotaceae-familie verdwenen. Naaldbomen (Pinus) groeiden in de bergen ten zuiden van de Cibao-vallei. In Biajaca nam het percentage naaldbomen af, waarschijnlijk voor de bouw van dorpen. Alternanthera is een plant van natte oevers en duidt op verlanding van de meander. Ook stuifmeel van de uit Europa ingevoerde braam (Rubus) verschijnt voor het eerst in het pollendiagram. Het sediment verandert in fijnkorrelige klei, het gehalte aan organisch materiaal neemt toe, en de aanwezigheid van lisdodden, duizendknoop en cypergrassen wijst op een moerasfase. Suiker, granen uit de families van de PoaceaeAmaranthaceae en waarschijnlijk ook tabak waren belangrijke exportproducten naar Europa. Wellicht versneld door watervervuiling door vee en mens groeide de meander snel dicht en ontwikkelde zich tot een natte veeweide. De houtskoolcurve laat zien dat na de sterke ontbossing in de 17e eeuw nauwelijks nog bomen werden verbrand. 

Het paleo-ecologisch onderzoek op de Caribische eilanden heeft interessante informatie opgeleverd over het landgebruik en de manier waarop de Europese kolonisator dit diepgaand beïnvloedde. De meest opvallende uitkomst is dat de kolonisatie meteen gepaard ging met de introductie van gedomesticeerd vee. De plantagelandbouw kwam pas honderd jaar later, begin 17e eeuw, goed tot ontwikkeling als reactie op de toegenomen vraag in Europa naar suiker. Het bos in de Cibao-vallei werd afgebrand om landbouw naar Europees voorbeeld mogelijk te maken. De landing van Columbus in 1492 en de komst van Europeanen in diens voetspoor hebben het landschap van Hispaniola dus ingrijpend veranderd. 

 

BRONNEN

  • Edmonds, J. (Ed.) 1996. Atlas of Exploration. London: Philip’s, Reed Books.
  • Vidal-Naquet, P, (Ed.) 1987. The Harper Atlas of World History. New York.
  • Tang, D.J. 2013. Slavernij. Een geschiedenis. Zutphen: Walburg Pers.
  • Castilla-Beltrán, A., H. Hooghiemstra et al. 2018. Columbus’ footprint in Hispaniola. The Anthropocene 22: 66-80.  https:/doi.org/10.1016/j.ancene.2018.05.003.
  • Hooghiemstra, H, T. Olijhoek et al. 2018. Columbus’ environmental impact in the New World. Land use change in the Yaque River valley, Dominican Republic. The Holocene, August 18.  doi:10.1177/0959683618788732.
  • Hofman, C. et al. 2018. Indigenious Caribbean perspectives. Antiquity 92 : 200-216.

 

AUTEURS

Henry Hooghiemstra, Alvaro Castilla-Beltrán, Menno Hoogland, Jaime Pagán-Jiménez, Bas van Geel, Michael Field, Maarten Prins, Timme Donders, Eduardo Herrera Malatesta, Jorge Ulloa Hung, Crystal McMichael, William Gosling & Corinne Hofman