'Echte duurzaamheid doet ook pijn'

25 november 2019
Auteurs:
Henk Donkers
Geograaf, aardrijkskundeleraar, wetenschappelijk medewerker, docent geografie/planologie/milieu en wetenschapsjournalistiek, wetenschapsjournalist
Dit artikel is verschenen in: geografie november/december 2019
duurzaamheid
Kennis
FOTO: BERT BEELEN

Scheidend hoogleraar milieubeleid Pieter Leroy

Ruim 40 jaar heeft Pieter Leroy, hoogleraar Milieu en Beleid in Nijmegen, zich beziggehouden met milieuvraagstukken. Hij heeft de milieuproblemen, onze kijk erop en het beleid zien veranderen. In juni hield hij zijn afscheidscollege. Thema: bescheidenheid. 

 

Klimaatverandering en verlies aan biodiversiteit zijn – naast de wereldwijde vervuiling en de grondstoffenschaarste –milieuproblemen waar we nog geen grip op hebben. Leroy noemt deze problemen ‘systemisch’. Ze komen voort uit onze manier, ons systeem van produceren en consumeren. Ze zijn ‘een gevolg van eeuwenoude, structurele trends als verstedelijking, kolonisering, slavernij, staatsvorming, overbevolking en globalisering’ en worden ‘gestuurd door onze voortdurende zoektocht naar goedkoop land, goedkoop voedsel, goedkope grondstoffen, goedkope arbeid, goedkope energie’, zei Leroy in zijn afscheidscollege op 21 juni. 

Hij is een fan van de Franse historicus Fernand Braudel. ‘Hij maakt een onderscheid tussen de geschiedenis van de feiten, de conjuncturen en de structuren. De laatste, l’histoire structurelle, vind ik het interessantst. Ze kijkt naar de geschiedenis die als een soort geologische laag gestold is in harde instituties. Het is de trage geschiedenis van la longue durée die is vastgelegd in persistente, lastig veranderbare structuren.’ 

Zo kijkt Leroy ook naar milieuproblemen. De Verenigde Naties, de Europese Unie en Nederland houden zich daarmee sinds de jaren 1970 bezig. Het milieubeleid kwam op in de jaren 70 en 80, en beleefde zijn hoogtepunt eind jaren 80, begin jaren 90. Vanaf eind jaren 90 daalde de prioriteit, behalve voor het klimaatprobleem. Bij de hoogtepunten horen het Brundtland-rapport Our Common Future (1987) en de VN-conferentie over Milieu en Ontwikkeling in Rio (1992). Een hoogtepunt in Nederland was het Eerste Nationale Milieubeleidsplan (1989) met als ambitie het milieuprobleem in één generatie op te lossen. Tekenend voor het afnemend belang is het verdwijnen van een echt milieuministerie. Toen VROM werd opgeheven en milieu ondergebracht werd bij Infrastructuur noemde Leroy het ministerie van I&M al ‘het ministerie van In Memoriam’. Hij kreeg gelijk, want Rutte-3 heeft geen echte milieuminister meer. 

Op de voet gevolgd 

Leroy (Deinze, 1954) heeft het in zijn academische carrière allemaal op de voet gevolgd. Zijn loopbaan en die van het milieubeleid lopen in de tijd gelijk op. Kijkend door Braudels bril van de histoire structurelle constateert hij dat ‘het milieubeleid zoals we dat nu kennen, niet diep genoeg graaft en niet structureel genoeg is. Het IPCC en IPBES, de VN-panels voor klimaatverandering en verlies van biodiversiteit & ecosysteemdiensten, tonen in hun laatste rapporten dat beide problemen veroorzaakt worden door systemische trends, en roepen op tot system change en transformative change. Hoe die moeten plaatsvinden laten ze aan politici over. Ik vraag me af of die fundamentele sociale verandering gerealiseerd kan worden binnen de termijn die natuurwetenschappelijk gesproken nodig is. Kunnen we de noodzakelijke systeemverandering de komende decennia bewerkstelligen? Heeft onze parlementaire democratie daartoe voldoende veranderingspotentieel en sturingsmacht?’ 

Tuin en klimaatverandering

Op een hete namiddag in juli spreek ik Leroy in zijn huis in Nijmegen. Hij laat me de tuin zien waarin hij en zijn vrouw graag werken. Hij is zichtbaar trots op de biodiversiteit. Zijn tuin telt om en nabij tweehonderd plantensoorten. Veel planten noemt hij bij hun Latijnse naam en geeft aan waarom welke plant waar staat. Van veel soorten heeft hij meerdere rassen. Hij kent de beperkingen van de grond, want zijn tuin ligt op de spoelzandvlakte van de Nijmeegse stuwwal: ‘Grof zand. Ik werk er wel eens gedroogde koemest doorheen, maar die spoelt in een mum van tijd uit.’ In de tuin ondervindt hij de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit aan den lijve. Veel planten lijden zichtbaar aan hittestress, blad krult op, de glans is eraf en het gras vergeelt. ‘Vorige zomer hebben er wat het loodje gelegd’, zegt Leroy. ‘Misschien gebeurt dat deze zomer weer. Sproeien doen we zo min mogelijk. Min of meer uit principe.’

Later in zijn koele huiskamer (geen airco maar luifels) vraag ik of hij voor de oplossing van de wereldwijde milieuproblemen voorstander is van meer rekening houden met de ecologische grenzen en beperkingen die de aarde en haar ecosystemen stelt, of dat hij meer verwacht van allerlei technologische innovaties. Hij kiest resoluut voor het eerste. In termen van De tovenaar en de profeet, het boek waarin wetenschapsjournalist Charles Mann twee concurrerende visies over een leefbare toekomst op onze planeet onderzoekt, is Leroy meer profeet (‘Minder, minder! Anders gaan we er allemaal aan’) dan tovenaar (‘Innovatie, innovatie! Daar wordt iedereen beter van’). 

Aan ecomodernisten die een grenzeloos vertrouwen hebben in technologie, heeft Leroy een broertje dood. Hij is niet principieel tegen nieuwe technologieën maar denkt niet dat we daarmee de milieuproblemen kunnen oplossen. Ecomodernisten zijn volgens hem te veel gefixeerd op technologische vooruitgang: ‘We kunnen onze milieuproblemen niet oplossen met technologie zonder de onderliggende sociale structuren aan te pakken. We kunnen en moeten overstappen van fossiele energiebronnen op hernieuwbare energie uit zon en wind, maar gezien de bevolkingsgroei, de toename van de welvaart, de ongelijkheid in de wereld en de planetaire grenzen zullen we ook minder energie, grondstoffen en land moeten gaan gebruiken. We zullen daarnaast ons gedrag moeten aanpassen. We zijn er niet als iedereen die nu in een benzine- of dieselauto rijdt, elektrisch gaat rijden. We moeten ook minder gaan rijden en ons verkeers- en vervoerssysteem op een andere leest schoeien.’ 

Je bent van huis uit socioloog. Hoe ben je bij milieuvraagstukken terechtgekomen? 
‘Puur toeval. Ik kende het rapport van de Club van Rome uit 1972 wel, maar was zeker geen “groene jongen”. In 1976 studeerde ik in Leuven af in de beleidssociologie en kreeg ik een onderzoeksaanstelling bij godsdienstsocioloog Jan Lauwers in Antwerpen. Hij was een specialist in secularisatieprocessen en deed onderzoek naar ideologieën van milieubewegingen. Er waren in die tijd allerlei hoogoplopende milieuconflicten over nieuwe autowegen, vervuilende industrieën en kerncentrales. Daar ging ik onderzoek naar doen. In 1983 ben ik daarop gepromoveerd. Mijn proefschrift had als titel Herrie om de Heimat: milieuproblemen, ruimtelijke organisatie en milieubeleid.’ 

Tien dilemma's

Ik leg Pieter Leroy tien dilemma’s voor. Zijn keuzes zijn vet gedrukt. 

  1. De mens als hoeder van de schepping of diersoort die aan haar eigen succes ten onder dreigt te gaan 
  2. Ecologie of technologie 
  3. Optimist of pessimist (als het erom gaat of we op tijd the great turn naar een duurzame samenleving kunnen maken) 
  4. ‘Innovatie, innovatie! Daar wordt iedereen beter van’ (Tovenaar) of ‘Minder, Minder! Anders gaan we er allemaal aan’ (Profeet). 
  5. Scheiding mens-natuur (René Descartes) of mens als onderdeel van de natuur (Alexander von Humboldt) 
  6. Sterke staat of vrije markt 
  7. Individuele gedragsverandering of structuurverandering 
  8. Academische distantie of geëngageerd activisme 
  9. Belg of Vlaming 
  10. Belg of Nederlander 

Tot wat voor inzichten kwam je? 
‘Dat milieubelastende activiteiten meestal terechtkomen op plekken met weinig weerstand, veelal perifere, achtergestelde gebieden waar mensen dringend om werk verlegen zitten. Zij hebben geen alternatieven. Rijke gebieden hebben die wel, bieden meer weerstand of kunnen gevolgen beter opvangen. Milieuvraagstukken zijn vaak ongelijkheidsvraagstukken. Veel milieuconflicten hangen samen met verzet tegen modernisering en nieuwe technologieën, en met gebrek aan inspraak en democratie. Het gaat vaak om lokale gemeenschappen die iets pre-moderns willen behouden, zich ruimtelijk sterk identificeren met een plaats, het lokale herwaarderen, hun eigen sociale ruimte willen behouden. Modernisering leidt altijd tot verlies van zeggenschap, invloed en macht van lokale aan nationale of internationale actoren.’ 

Waarom ben je van België naar Nederland gegaan? 
‘In België was ik bij mijn promotie in 1983 een eenling als milieusocioloog. Toentertijd waren milieuvraagstukken in België een zaak van ingenieurs, natuurwetenschappers en een enkele jurist. In Nederland was dat al anders. Daar bestond een actieve, interdisciplinaire club van zo’n twintig sociaalwetenschappers die zich met milieuvraagstukken bezighield. Met hen had ik veel contact; ze werden mijn peer group. Ik ben toen in Nederland gaan solliciteren, kwam eerst terecht bij de Rijkshogeschool IJsselland in Deventer en snel daarna op de KU Nijmegen bij de vakgroep van milieugeograaf Klaas Bouwer. In het vooruitzicht van diens emeritaat ben ik in 1994 hoogleraar geworden.’ 

Wat is de meerwaarde van een sociaalwetenschappelijke benadering van milieuvraagstukken naast een natuurwetenschappelijke? 
Natuurwetenschappers kunnen vertellen waarom de aarde opwarmt door broeikasgassen. Maar niet waarom mensen klimaatverandering een minder ernstig milieuprobleem vinden dan hondenpoep, stank of lawaai. Voor inzichten in de achterliggende oorzaken van milieuproblemen (waarom stoten we meer broeikasgassen uit?) en de aanpak daarvan (hoe bereik je een reductie van de uitstoot?) heb je sociaalwetenschappers nodig. Natuurwetenschappers hebben ook de neiging te denken dat kennis vanzelf leidt tot oplossingen; dat de natuurwetenschappelijke probleemdefinitie de enig relevante is. Ze kunnen ons prima vertellen dát de CO2-uitstoot drastisch naar beneden moet of dat boeren minder stikstof, fosfaat en bestrijdingsmiddelen moeten gebruiken, maar niet hoe je dat maatschappelijk kunt organiseren en weerstanden kunt overwinnen. Daarvoor heb je sociaalwetenschappelijke (machts)analyses nodig.’ 

'Milieubelastende activiteiten komen vaak terecht in perifere, achtergestelde gebieden waar mensen dringend om werk verlegen zitten'

Je bent als onderzoeker en adviseur nauw betrokken geweest bij het milieubeleid in Nederland, België en Frankrijk. Wat heeft 40 jaar milieubeleid opgeleverd? 
‘Het beeld is wisselend. Positief is dat de vervuiling van water, bodem en lucht is teruggedrongen tot ruim beneden de waarden die bedreigend zijn voor de volksgezondheid. Voor fijnstof en geluid is dat echter niet zo. Na roken is vervuiling nog steeds de belangrijkste oorzaak van de ziektelast in Nederland. Daarnaast zijn veel milieudoelen (reductie CO2, stikstof) niet gehaald, zwakken gunstige trends af en boeken we weinig vooruitgang op terreinen waar een echte probleemeigenaar ontbreekt (geluid, lucht) of een sterke tegenspeler optreedt (vliegverkeer, mobiliteit, landbouw). Bovendien hebben we een deel van onze voetafdruk geëxporteerd naar andere landen. Zij dragen de milieulasten van onze consumptie. Ten slotte hebben we geen grip gekregen op systemische milieuvraagstukken zoals klimaatverandering, verlies van biodiversiteit, de wereldwijde vervuiling en de grondstoffenschaarste.’ 

Waarom was het milieubeleid zo weinig effectief? 
‘Het milieubeleid is gedepolitiseerd, vertechnocratiseerd en gefragmenteerd. We hebben geen milieuministerie meer, de bevoegdheden voor omgevingsbeleid zijn verdeeld over vijf, zes ministeries. Dat staat een samenhangend beleid in de weg. Milieu wordt ook niet meer gezien als een politiek vraagstuk waarover fundamentele politieke keuzes gemaakt worden. Milieu is een kwestie van technische uitvoering geworden die vaak wordt overgelaten aan lagere overheden. In de jaren 80 was het milieubeleid gebaseerd op een strenge overheid die met regels en wetten het gedrag van burgers en bedrijven wilde reguleren. Naast wetten en regels van bovenaf verwachtte men veel van financiële prikkels zoals subsidies en boetes, en van voorlichting en communicatie. Het beleid ging uit van optimistische sturingsstrategieën. Het eerste Nationaal Milieubeleidsplan uit 1989 ging er nog vanuit dat we het milieuvraagstuk binnen 25 jaar konden oplossen. Wat een sturingsoptimisme! Allengs werd het milieubeleid op een andere leest geschoeid door een paradoxale combinatie van neoliberale en participatieve verlangens. De ene groep wilde meer (keuze)vrijheid, eigen verantwoordelijkheid en minder betutteling voor bedrijven en burgers, de andere meer participatie en een stevige inbreng van de milieubeweging. Hiërarchische sturing maakte plaats voor netwerksturing en zelfsturing. Onder het motto: laat stakeholders met tegengestelde belangen met elkaar praten, laat ze elkaars ambities temperen en elkaars milieuonvriendelijke gedrag corrigeren, ga op zoek naar win-winsituaties. Er ontstonden partnerschappen, convenanten, stakeholderdialogen, klimaat- en energietafels. Er is wat afgepolderd.’ 

FOTO: BENNIE91/WIKIMEDIA COMMONS
Minister Van Nieuwenhuizen (Infrastructuur en Waterstaat) over het stikstofbesluit:
'Misschien kunnen we nog een list verzinnen' voor Lelystad Airport.'

Het gepolder leverde toch ook resultaten op? 
‘Er is zeker heel wat bereikt, maar er zitten ook nadelen en beperkingen aan. Het milieubeleid werd gereduceerd tot discussies over vermindering van geluidsoverlast, nitraat, CO2 enzovoorts. Het ging niet over dieperliggende oorzaken en maatschappelijke verandering. Neem Schiphol. Er wordt niet gesproken over minder vliegen, minder mobiliteit, andere vervoersystemen en verdienmodellen, maar over minder vluchten in de randen van de nacht, andere manieren om geluidsoverlast te meten, geluidsarmere vliegtuigen, verplaatsing van vakantievluchten naar Lelystad. De groei van de luchtvaart staat niet ter discussie. Men zoekt oplossingen in de marge; men is gericht op een reproductie van de status quo. Wat voor de luchtvaart geldt, gaat ook op voor sectoren als landbouw en mobiliteit. Het gepolder levert alleen resultaat op als een partij een bestaand businessmodel overeind kan houden of er een nieuw model mee kan ontwikkelen. Met het recyclen van water, papier, glas en afval is dat goed gelukt. Bedrijven kunnen er geld mee verdienen. Maar een nieuw businessmodel voor de luchtvaart of de KLM is er nog niet. In veel polderoverleggen komen heikele kwesties niet op de agenda. Unilever en het WWF konden alleen praten over duurzame soja als het niet zou gaan over genetisch gemanipuleerde soja, een te grote twistappel. In het Deltaplan Biodiversiteit staat de intensieve landbouw niet ter discussie. Zo ging het ook bij het Energieakkoord, het Programma Luchtkwaliteit en het Programma Aanpak Stikstof dat de Raad van State onlangs naar de prullenmand heeft verwezen, waardoor allerlei projecten ineens niet kunnen doorgaan.1 En wat zegt minister Van Nieuwenhuizen dan? “Misschien kunnen we nog een list verzinnen”, want het systeem moet overeind blijven. Het belangrijkste nadeel is misschien nog wel dat de partijen die de meeste schade ondervinden niet aan tafel zitten. Dat geldt voor de niet-menselijke natuur, de minder-geprivilegieerde groepen en de toekomstige generaties. Dat maakt dat milieubeleid als onrechtvaardig ervaren wordt.’ 

De wereld kan niet duurzamer worden als ze niet ook gelijker wordt? 
‘Het milieubeleid moet inderdaad socialer. Maatregelen zoals rekeningrijden, alle diesels eruit en de vliegtaks zijn als een vlaktaks: ze lijken iedereen even hard te treffen, maar ze komen bij minder-geprivilegieerde groepen veel harder aan. Neem de gele hesjes in Frankrijk die in opstand kwamen tegen de forse verhoging van de dieselprijs door president Macron. In een stedelijke omgeving kun je alternatieven organiseren, maar een wijkverpleegkundige in de provincie die in een tweedehands diesel 2000 kilometer per maand rijdt en 1200 euro netto verdient, heeft geen andere keuze. Is het dan gek dat ze in opstand komen? Dat zie je ook op mondiaal niveau. De groeiende bevolkingen in de veel armere zuidelijke landen willen misschien ook wel duurzaamheid, maar gewoon een beter leven, met werk, een huis met elektriciteit en stromend water, onderwijs en gezondheidszorg. Achter het milieuvraagstuk gaat een gigantisch herverdelingsvraagstuk schuil.’ 

Je bent een democraat in hart en nieren. Kunnen we milieuen klimaatproblemen op democratische wijze oplossen? 
‘Ik vraag me af of ons huidige democratische bestel voldoende veranderingspotentieel heeft. Hoeveel democratie kan de klimaatverandering aan en hoeveel klimaatverandering kan de democratie aan? Ik ken geen land met een democratische meerderheid voor een stevig klimaatbeleid. Hooguit 15 à 20% is daar voorstander van. Veel mensen erkennen het klimaatprobleem wel, maar laten zich in hun stemgedrag leiden door meer zichtbare en urgente problemen zoals economische onzekerheid en migratie. Onze parlementaire democratieën zijn gericht op de korte termijn, op partijbelangen en op nationale belangen. Die politieke systemen zijn niet compatibel met de wereldwijde lange- termijnaanpak die nodig is. Moeten we wachten op meer draagvlak? Ik vrees dat dat er pas komt als we de klimaatverandering echt aan den lijve ondervinden. Maar dan is het te laat; we moeten nu handelen.’ 

Wat voor politiek systeem hebben we dan nodig? 
‘Eentje met meer sturingskracht en voldoende legitimiteit. Hoe dat er precies uitziet, weet ik niet. Ik ben absoluut geen fan van het Chinese systeem, maar het heeft wel sturingskracht. Misschien moeten we bij urgente dossiers minder democratisch te werk gaan. Nederland heeft dat bijvoorbeeld gedaan bij de waterveiligheid, waar een Deltacommissaris los van het parlement beleid maakt, en Rijkswaterstaat en de waterschappen het beleid uitvoeren. Er vinden meer ingrijpende ontwikkelingen plaats zonder democratische besluitvorming en controle. Kijk naar Amazon dat een paar duizend satellieten wil lanceren om de hele wereld van 5G te voorzien. Kijk naar Coca Cola dat de wereld elk jaar overstelpt met tientallen miljarden plastic flesjes. Wie staat hen dat toe? Wie controleert hen? Wie biedt tegenspel? Ik zie geen tegenkrachten, niet in de markt, niet bij de overheid, niet in de samenleving.’ 

FOTO: NICOLAS LANNUZEL/WIKIMEDIA COMMONS
Al behoort Vietnam tot de armste landen ter wereld, de fiets heeft er als populair vervoermiddel allang plaats gemaakt voor bromfiets, scooter en auto.

We staan voor een overgang naar een meer duurzame samenleving. Transitiemanagement is daar het toverwoord, vooral als het gaat om energie en grondstoffen (circulaire economie). 
‘De term transitiemanagement roept intellectuele wrevel bij me op. Hij wekt de indruk dat het gaat om makkelijk oplosbare proproblemen. Transitie-experts nemen altijd technologie-geïnduceerde veranderingen als voorbeeld, zoals de overgang van het zeilschip naar het stoomschip, van kolen en olie in Nederland naar aardgas, de introductie van de smartphone, internet enzovoorts. Maar het klimaatprobleem is niet technologisch op te lossen. Voor een duurzame samenleving hebben we een fundamentele maatschappelijke verandering nodig. Dat is ingrijpender dan het geaccepteerd krijgen van een nieuwe technologie. Fundamentele maatschappelijke veranderingen vragen veel meer tijd; ze kunnen wel 100 tot 250 jaar duren. Kijk naar de parlementaire democratie, het algemeen kiesrecht, de afschaffing van de slavernij, de vrouwenemancipatie. Daar zit mijn wrevel bij het gebruik van de makkelijke term transitie. Bij de toevoeging management krijg ik ook de kriebels. Alsof dergelijke processen vrij eenvoudig technocratisch of bureaucratisch te sturen zijn.’ 

Hoe verlopen niet-technologie-geïnduceerde maatschappelijke veranderingen dan? 
‘Het WBGU, een onafhankelijk orgaan dat na de milieuconferentie van Rio in 1992 is opgericht om de Duitse regering te adviseren over mondiale milieuproblemen, heeft er onderzoek naar gedaan. Cruciale factoren zijn crises en krachtige visies. Een voorbeeld van het laatste is de Franse politicus en minister Robert Schumann. Zijn visie leidde tot de Duits-Franse verzoening en Europese eenwording. Luther en de reformatie zijn een ander voorbeeld. Een visie moet aanspreken en moet uitgedragen worden door mensen met leiderschapskwaliteiten en gezag. Die missen we in de discussie over duurzaamheid en klimaatverandering. Ook echte crises kunnen tot fundamentele veranderingen leiden. Helaas gaan ze vaak gepaard met conflicten, oorlog, geweld en bloedvergieten. Zie de Franse en de Russische revolutie. Die begonnen democratisch, maar werden al snel autocratisch. Het klinkt cynisch, dat bedoel ik niet, maar de vraag is reëel: hoeveel erger moet het klimaatprobleem worden om van een echte klimaatcrisis te spreken?’ 

Het milieubewustzijn neemt toe. Steeds meer mensen en bedrijven gaan zich duurzamer gedragen. Wat verwacht je daarvan? 
‘Individuele gedragsverandering is zeker noodzakelijk maar niet genoeg. Met het verleiden van mensen tot milieuvriendelijke alternatieven, ze een duwtje in de goede richting geven – gedragspsychologen noemen dat nudging – komen we er niet. Hoe mensen en bedrijven zich gedragen wordt immers ook bepaald door structuren. Daarom moet het milieu- en klimaatvraagstuk gepolitiseerd worden in plaats van vertechnocratiseerd. Zolang er goedkope vluchten naar allerlei steden in Europa gaan omdat er geen belasting geheven wordt op kerosine, blijven mensen stedentrips maken. Zolang allerlei externe kosten van de gangbare landbouw niet worden doorberekend, blijven die producten goedkoper in de schappen van de supermarkt. We moeten politieke keuzes maken. Wat voor landbouw willen we in Nederland overeind houden? Wat willen we met de luchtvaart en de mobiliteit? 

BRON: WAT DOEN DIE MENSEN TOCH DUURZAAM, P. LEROY & N. KURSTJENS
Wetenschappers die onze planeet als ‘systeem aarde’ bestuderen, zoals de Zweed Johan Rockström, stellen dat die alleen veilig is voor mensen als negen variabelen binnen bepaalde grenzen blijven. Samen geven ze het ‘ecologisch plafond’ aan. Wetenschappers die de samenleving bestuderen, de Britse econome Kate Raworth in het bijzonder, stellen dat er ook maatschappelijke waarden zijn die een samenleving moet respecteren als zij behalve een fysiek veilige, ook een rechtvaardige plaats voor mensen wil zijn. Die twaalf waarden geven samen het sociale fundament aan.

Afgelopen jaar was Nijmegen door de Europese Commissie aangewezen als de Groene Hoofdstad van Europa. Met Nanda Kurstjens heb je er onderzoek naar gedaan en er een boek over geschreven. Wat waren jullie bevindingen? 
‘Nijmegen was een jaar lang een bruisend theater van activiteiten, een living lab op twee fronten. Enerzijds innovatief vorm geven aan duurzaamheid. Restaurants werden bijvoorbeeld uitgedaagd meer vegetarische en veganistische gerechten op hun menu te zetten, wat er tientallen ook gedaan hebben. Er is een Modelwoning Circulaire Economie gebouwd die voor 100 procent bestond uit gerecyclede materialen. Nu is het afwachten wat daarvan beklijft en stolt in nieuwe structuren; welke eenmalige activiteiten mainstream worden. Het andere spoor was mensen mobiliseren rond duurzaamheid. Er zijn ongelooflijk veel activiteiten georganiseerd, van ongeveer 200 congressen voor professionals, lezingen en festivals tot publieksevenementen zoals een duurzaamheidslunch op de Waalbrug en Operatie Steenbreek, “stenen eruit, planten erin”. Een jaar lang kwam er heel veel “groene energie” vrij. Er zijn bijna 200.000 stenen verwijderd en 10.000 bomen en struiken geplant. Het duurzaamheidspaviljoen registreerde 16.000 bezoekers; 14.000 professionals bezochten de congressen en manifestaties, tienduizenden mensen de evenementen. Wat ons opviel was de nadruk op individuele gedragsverandering en de fun-kant van duurzaamheid. Maar duurzaamheid kan ook pijn doen en vereist collectieve politieke beslissingen. Qua bereik was het beslist geen exclusief feestje voor bobo’s, maar er was wel sprake van cumulatieve participatie: op veel activiteiten kwamen vooral mensen af die al veel aan duurzaamheid doen, de usual suspects. Unusual suspects zoals gekleurde mensen en bewoners van minder-geprivilegieerde wijken zijn niet bereikt. Initiatieven om ook hen erbij te betrekken, bijvoorbeeld via NEC, zijn niet van de grond gekomen. In wielertermen: de groene kopgroep is wat groter en breder geworden, maar in de afstand tot het peloton is nog veel winst te behalen. Mobilisatie rond duurzaamheid betekent dat je de samenleving in verhoogde staat van paraatheid brengt. Maar dat hou je niet eeuwig vol. De gemeente ontkomt er niet aan duurzaamheid te politiseren. Dat betekent lastige en bindende keuzes maken tussen tegenstrijdige waarden, met winnaars en verliezers, met individueel gedrag dat zich moet aanpassen aan collectieve afspraken en aan wat de technologie aan scripts voorschrijft. Dat is bepaald geen voortzetting van de depolitiserende, maatschappelijke mobilisatie in 2018 met de nadruk op feitelijke informatie, individuele keuzevrijheid, eensgezindheid (‘We doen het samen, toch?’) en plezier.’ 

Je afscheidscollege had bescheidenheid als thema. Waarom?
 ‘Bescheidenheid is een klassiek ethisch beginsel, een kardinale deugd zelfs. Die bescheidenheid gold ook ten opzichte van de natuur. Kloosterordes als de cisterciënzers maakten daar een punt van, en dat zie je aan hun abdijen en hun manier van leven. Door verstedelijking en modernisering lijkt die deugd van bescheidenheid vanaf de 14e eeuw verdwenen. In plaats daarvan kwam het discours over de menselijke grip op de natuur: moderniteit is het beheersen van de capriolen van de natuur. De mens wilde zich van de natuur onderscheiden en deze ordenen en temmen. Francis Bacon meende eind 16e eeuw dat de natuur er (alleen) was voor de mens, René Descartes vond in de 17e eeuw dat de mens over de natuur moest heersen. Alexis de Tocqueville stelde in de 19e eeuw zelfs dat het Amerikaanse landschap zo mooi was dankzij menselijk ingrijpen. Onze cultuur en ons denken zijn ervan doortrokken. Alexander von Humboldt gaf in de 19e eeuw wat tegengas met zijn web of nature waarvan de mens slechts een onderdeel was. In plaats van een scheiding tussen mens en natuur zag hij slechts graduele verschillen. De menselijke en niet-menselijke natuur vormen een gevoelig en broos geheel. Elk ingrijpen heeft gevolgen. Diep ingrijpen blijft niet onbestraft. Von Humboldt sprak met de groten der aarde, maar had weinig politieke invloed. Het Cartesiaans-antropocentrische denken – wij mensen staan centraal, wij zijn een uitzondering in de natuur, wij staan boven de natuur – leidt er ten diepste toe dat het milieubeleid zo weinig doeltreffend is. We moeten toe naar een meer symmetrische verhouding tot de natuur. We staan niet boven de natuur, dat is onbescheiden, we zijn er onderdeel van. Ons past bescheidenheid. 

 

BRONNEN 

  • Kurstjens, N. & P. Leroy 2019. Wat doen die mensen toch duurzaam? Observaties over Nijmegen als Europese Groene Hoofdstad. Radboud Universiteit Nijmegen. 
  • Leroy, P. 2019. Il lui manque un peu de modestie. Afscheidsrede Radboud Universiteit Nijmegen.