Een nieuw perspectief voor groeikernen
Na decennia van vestigingsoverschotten en bevolkingsgroei lijken de voormalige groeikernen in een nieuwe fase beland. De in- en uitstroom zijn nu even groot, er is vergrijzing en er lijkt sprake van een sociaaleconomische uitsortering van huishoudens. Daarmee is de verhouding tussen de groeikernen en de centrale steden fundamenteel veranderd. Wat is het perspectief?
Vanuit het principe van gebundelde deconcentratie werd in de Tweede (1966) en Derde (1974-1976) Nota over de Ruimtelijke Ordening het groeikernenbeleid uitgerold. Het rijk wilde de enorme toename van de vraag naar woningen als gevolg van de naoorlogse babyboom, en de daarmee voorziene verstedelijking, in banen leiden. Dat deed ze door in bepaalde bevolkingskernen een sterke groei toe te staan, en andere kernen daarin te beperken.
In de jaren '70 was er een omvangrijke suburbanisatie van huishoudens die meer leefruimte, groen en wooncomfort zochten. Ze konden daarvoor terecht in een van de zestien aangewezen groeikernen. Veertig jaar later zijn de groeikernen in een nieuwe fase beland. Dit lijkt vooral het gevolg van een fundamentele wijziging van het nationale ruimtelijke beleid met het verschijnen van de Vierde Nota (1988) en de Vierde Nota Extra (Vinex, 1990): de gebundelde deconcentratie werd ingeruild voor een meer compacte verstedelijking. De compacte suburbanisatie die daarvan het gevolg was, betekende het einde van de uitbreiding van de meeste groeikernen.
We werpen een blik op de ontwikkelingen in Almere (stadsgewest Amsterdam), Spijkenisse (stadsgewest Rotterdam), Zoetermeer (stadsgewest Den Haag) en Nieuwegein (stadsgewest Utrecht).
Geleidelijke vergrijzing
Het perspectief van deze voormalige groeikernen loopt enigszins uiteen. Zo zet Almere in op een verdere groei (‘schaalsprong’) met nog eens zestigduizend woningen en honderdduizend arbeidsplaatsen. De stad telt op dit moment meer dan tweehonderdduizend inwoners. De geboortegolf van de jaren '80 en '90 is gestabiliseerd en het sterftecijfer neemt inmiddels toe. Hoewel Almere nog een relatief jonge bevolking kent, is het percentage jongeren de laatste jaren afgenomen en dat van ouderen iets toegenomen (tabel 1). Het aandeel inwoners van 65 jaar of ouder is (nog) laag en bedraagt 9 procent (in Nederland 17 procent).
Spijkenisse (72 duizend inwoners) kende vooral aan het eind van de jaren '70 een sterke bevolkingsgroei en is al langere tijd aan het vergrijzen. Dit weerspiegelt zich in een afname van het aandeel gezinnen en een relatieve toename van alleenstaanden. De bevolkingsgroei heeft zich inmiddels gestabiliseerd en in 2003-2009 nam het aantal inwoners zelfs iets af.
Als stadje met twintigduizend inwoners ontwikkelde Zoetermeer zich met horten en stoten tot een middelgrote stad van ruim 120 duizend inwoners. Ook Zoetermeer ondergaat inmiddels een geleidelijke ‘ontgroening’ en vergrijzing en het aandeel gezinnen neemt af. Dit in tegenstelling tot Den Haag, de centrale stad in het stadsgewest, waar het aandeel gezinnen tussen 1995 en 2013 4 procent steeg. Het aantal gezinnen in Den Haag nam zelfs 25 procent toe.
Nieuwegein groeide sinds het begin van de jaren '70 van vijftienduizend inwoners in de dorpen Jutphaas en Vreeswijk naar een stad van zestigduizend inwoners. Inmiddels is ook hier sprake van een geleidelijke ontgroening, vergrijzing en slinkend aandeel gezinnen. In de stad Utrecht daarentegen is het aandeel gezinnen sinds 1995 licht toegenomen (van 24 procent naar 26 procent), en het aantal gezinnen steeg maar liefst 32 procent.
Verhuisstromen
Aanvankelijk fungeerden de groeikernen als bestemming van de grootstedelijke bevolkingsoverloop en als motoren van de suburbanisatie. Maar de verhuisstromen zijn al enige tijd aan het veranderen. Ten eerste lijken jonge gezinnen en hoogopgeleide paren steeds vaker voor een woning en een toekomst in de grote steden te kiezen. De grote steden houden jongere paren en gezinnen niet alleen langer vast, ze trekken ook ‘spijtoptanten’ aan die in het verleden voor een groeikern kozen. Tegelijkertijd trekt een groene golf van jongvolwassenen weg uit de groeikernen waar ze in de jaren '80 en '90 opgroeiden, waardoor deze op korte termijn sterk vergrijzen. De bevolkingsstromen naar en vanuit de groeikernen zijn fundamenteel veranderd: het aantal vertrekkers is inmiddels even groot als het aantal vestigers. Als er al sprake was van bevolkingsgroei, kwam dat de laatste jaren vooral door natuurlijke groei. Het aantal geboorten overtreft het aantal sterfgevallen, zeker in Almere.
In Almere is 29 procent van de bevolking niet-westers allochtoon; landelijk is dat 12 procent
Daarbij zijn de groeikernen geleidelijk ‘verkleurd’. Het aandeel niet-westerse allochtonen is de laatste vijftien jaar sterk gegroeid; in Almere van 12 procent (1996) tot 29 procent (2013), in Spijkenisse van 9 procent tot 14 procent, in Zoetermeer van 11 procent tot 18 procent, in Nieuwegein van 8 procent tot 14 procent. Ter vergelijking: in Nederland als geheel groeide het aandeel niet-westerse allochtonen in die periode van 8 procent naar 12 procent.
Ten slotte lijkt er sprake van een geleidelijke uitsortering van de huishoudens in groeikernen naar inkomen. In bijna alle groeikernen neemt het percentage huishoudens met een laag inkomen (laagste kwartiel) langzaam toe. In de grote steden en vooral Amsterdam en Utrecht is het precies andersom: hier neemt het aandeel huishoudens met een hoog inkomen (hoogste kwartiel) juist toe. Een analyse op gegevens uit twee woningbehoefteonderzoeken (WBO en WoON) van 1981-2012 suggereert dat dit vooral komt door selectieve verhuisbewegingen. Waar in de jaren '80 en '90 de instroom vanuit de G4 naar de bijbehorende groeigemeenten grotendeels bestond uit huishoudens met een hoog inkomen (44 procent), is hun aandeel geslonken tot 29 procent. Na de eeuw wisseling nam het aandeel huishoudens met een laag inkomen in de verhuisstroom juist toe.
Nieuw perspectief
Met Almere als een van de uitzonderingen lijkt de groei van de meeste groeikernen voorbij. De vooruitzichten zijn gericht op stabilisatie van het aantal inwoners of hooguit een lichte toename. Het aandeel gezinnen neemt af ten gunste van één- en tweepersoonshuishoudens. In de nabije toekomst zal de vergrijzing versneld doorzetten. De natuurlijke bevolkingsgroei (geboorte minus sterfte) zal de komende jaren steeds kleiner worden, mede omdat jonge paren gezinsvorming uitstellen. Het meest opvallend is echter het snel slinkende vestigingsoverschot. Vestiging en vertrek houden elkaar in de groeikernen steeds meer in balans. In Spijkenisse, Zoetermeer en Nieuwegein is dit al langer het geval.
De oorzaak ligt voor de hand: jonge gezinnen konden in de stadsgewesten van Rotterdam, Den Haag en Utrecht hun suburbane woonvoorkeur in toenemende mate aan de randen van (en zelfs in) de centrale stad realiseren. Nieuwe stadsdelen zoals Leidschenveen en Leidsche Rijn, die onder het regime van de Vinex werden gerealiseerd, vormden voor veel mobiele, drukke, stedelijk georiënteerde huishoudens de perfecte combinatie van bereikbaarheid van stedelijke werkgelegenheid en voorzieningen enerzijds en het wonen in een grondgebonden woning in een rustige, veilige en overzichtelijke buurt anderzijds. In die zin is de realisering van de compacte-stadfilosofie uit de Vierde Nota en Vierde Nota Extra zeker geslaagd.
De (voormalige) groeikernen worden echter nu en in de nabije toekomst geconfronteerd met de keerzijde van het succes van de Vinex-aanpak. Immers, met hun onevenwichtige leeftijdsopbouw zullen de groeikernen in rap tempo vergrijzen. Mogelijk worden ze ook geconfronteerd met een geleidelijke uitsortering van huishoudens naar inkomen. Maar misschien loopt het allemaal zo’n vaart niet. In de steden, vooral die in de Randstad, zal de komende decennia nog een aanbiedersmarkt bestaan: waar gebouwd wordt, vestigen zich nieuwe huishoudens. De vroegere groeikernen kunnen daarvan profiteren; ze zijn steeds meer opgenomen in het weefsel van de uitgedijde ‘compacte’ stedelijke metropool.
Kwaliteit versus kwantiteit
De voormalige groeikernen staan voor de uitdaging aantrekkelijk te blijven voor huishoudens met een suburbane woonvoorkeur. Aangezien het aantal huishoudens in de Randstad de komende dertig jaar nog met zo’n half miljoen zal toenemen, wat voorlopig een blijvend grote vraag naar (nieuwe) woningen impliceert, zullen de voormalige groeigemeenten een strategie moeten ontwikkelen waarbij enerzijds aantrekkelijke nieuwe suburbane woonmilieus (in de grootstedelijke metropool) worden gerealiseerd en anderzijds bestaande en inmiddels verouderde woonmilieus – de wijken die in de jaren '70 en '80 zijn gebouwd – grondig worden geherstructureerd. Bouwen in lagere dichtheden, met grotere woningen en ruimere kavels dan in de Vinex-wijken, tegen een veel gunstiger prijs per vierkante meter, zou de aantrekkelijkheid van het wonen in de voormalige groeikernen sterk kunnen vergroten. Dat veronderstelt wel uitstekende, snelle, multimodale verbindingen met de stedelijke centra van werkgelegenheid, consumptie en vermaak.
Spijkenisse, Nieuwegein en Zoetermeer lijken zich in hun stadsvisies inderdaad te herbezinnen op hun functie, positie en identiteit binnen het grotere stadsgewest. Hun groeiambities hebben plaatsgemaakt voor kwaliteitsdoelstellingen. Almere kiest voor een andere aanpak: met een ‘schaalsprong’ koerst ze naar een groei tot ruim driehonderdduizend inwoners. Ze lijkt daarmee de concurrentie met Amsterdam te willen aangaan. Of dat een realistische strategie is, zal de toekomst moeten uitwijzen.
Dit artikel was een voorpublicatie van een uitgebreider hoofdstuk over de groeikernen in een rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving over de veranderde demografie van stad en ommeland. Dit rapport verscheen in mei 2015.