Embedded bij de gouverneur in Jemen

11 november 2022
Auteurs:
Anthon Keuchenius
Abu Melle – journalistieke producties
Dit artikel is verschenen in: geografie november/december 2022
Opinie
FOTO'S: ANTON KEUCHENIUS
Zwaarbewapende strijders in Land Cruisers begeleiden ons gezelschap van journalisten.

In NRC Handelsblad en het Belgische MO* (Mondiaal Nieuws) schrijft Anthon Keuchenius van tijd tot tijd over Saudi-Arabië en Jemen. Met geld van de krant en crowdfunding maakt hij journalistieke reizen over het Arabisch schiereiland, waarbij hij meer interessants tegenkomt dan zijn opdrachtgevers kunnen publiceren. Als geograaf verhaalt hij daar graag over in ons tijdschrift.

 

Het is november 2020, de wereld zit op slot maar ik mag toch op reis, eerst naar Caïro en van daaruit door naar de bestemming die omwille van de veiligheid nog even geheim moet blijven. Via Whatsapp rolt daags tevoren een geruststellend risk assessment binnen: Airstrikes: very low. US-dronestrikes: low. Projectiles and missiles: low. Friendly fire: low. Houthi threat: very low. Road accidents: low to medium. Covid-19: low to medium. Uit voorzorg, zegt de security, zullen we niet ’s nachts reizen over de weg, omdat US-drones hun weg naar nachtelijke colonnes zo goed weten te vinden.

Caïro

De vliegtuigen en luchthavens erheen zijn vanwege de pandemie uitgestorven, maar in Caïro schijnt de zon en is het al best gezellig, meent een opgetogen Hollandse elektrotechnicus op weg naar zijn werk in de Nijldelta: ’O, wat heb ik zin in Egypte. Lekker met zijn dertigen bij elkaar in het theehuis!

Bij het verlaten van Terminal 3 kom ik terecht tussen verveelde taxichauffeurs; er zijn geen toeristen, er is geen werk. De prijs van een ritje is gehalveerd naar 5 dollar, vertellen ze, om mij alsnog 10 dollar te vragen voor de 2 kilometers naar mijn hotel. ‘9 dollar dan? Kom, ik heb een familie te voeden.

De volgende ochtend verzamelen we in Terminal 1 rond M.: hij is expeditieleider, wij, journalisten uit diverse landen, hebben met succes gesolliciteerd naar een plaatsje in deze expeditie naar een geheime bestemming. M. praat onophoudelijk in zijn telefoon met mensen wier toestemming nodig is om ons in het vliegtuig en op de bestemming te krijgen. Het lukt niet, wel, toch weer niet. Plan B wordt alvast gesmeed. ‘He is amazing’, zegt de Zweedse collega, over M.

Kort voordat het vliegtuig moet opstijgen, leidt een beambte ons langs lange wachtrijen de donkere krochten van Terminal 1 in. We slingeren langs treintjes vol koffers en staan ineens buiten, waar de zon schijnt en we opnieuw mogen beginnen. Reisperikelen, het is een soort pokerspel dat je altijd succesvol kunt afsluiten mits je met een afgewogen mengeling van vasthoudendheid en gedienstigheid de jou toegewezen beambten volgt. Vier uur te laat belanden we uiteindelijk gewoon in het vliegtuig. Yemenia, staat erop.

Ik plof neer naast de verslaggever van The Guardian. We blijken een gemeenschappelijke kennis te hebben, over wie de verslaggever zich negatief uit. Als ik doorvraag, volgt een Brits ‘I am not sure if we are close enough yet’ (zo goed kennen wij elkaar nog niet). Achter de afscheiding vlak vóór ons begint iemand onbedaarlijk te hoesten en te rochelen. De Spaanse collega die zonet triomfantelijk neerzeeg in de brede stoelen van de businessclass, kijkt nu bedenkelijk.

Reizen is als een pokerspel dat een mengeling van vasthoudendheid en gedienstigheid tegenover beambten vergt
BEELD: BAREND KÖBBEN/GEOGRAFIE

Geheime bestemming

Yemenia landt rond middernacht in het land van herkomst. Daar wachten vriendelijke mannen met in zilverpapier verpakte maaltijden, die we volgens lokaal gebruik in kleermakerszit op de vloer nuttigen. De vriendelijke mannen laden ons vervolgens in gepantserde Land Cruisers. Vooraan, ertussen en erachter komen escorterende jeeps en pantserwagens met zwaarbewapende strijders in de laadbak. We rijden in vijf uur door het pikkedonker naar de geheime bestemming. Door het gepantserde raam zie ik de contouren van de middeleeuwse lemen wolkenkrabbers van Hadramaut aan me voorbijtrekken.

Middeleeuwse lemen wolkenkrabbers in Hadramaut.

Omdat de expeditie exclusief maar verre van gratis is, heb ik vijftig vrienden en trouwe volgers gemobiliseerd in een Whatsapp-groepje. Tegen een donatie –je moet creatief zijn als freelancer – houd ik hen dagelijks op de hoogte, met beeld en uitgebreid bijschrift. De aflevering die ik nu veilig kan versturen, is een quizvraag naar de geheime bestemming: 2370 km zzo van Caïro per vliegtuig en daarna nog vijf uur per auto zzw. Sjaak, de appelboer bij wie ik soms wat bijverdien, wint: Ataq, waarvan je de q – qaf in het Arabisch – uitspreekt met een klikje van je strotklepje.

Ataq is de hoofdplaats van Shabwa, een centrale provincie van Jemen, ooit Arabia felix genaamd, het gelukkige Arabië. Shabwa is net zo groot als Nederland en heeft een miljoen inwoners. De regio beleefde glorieuze tijden dankzij de eeuwenlange doorvoer van goud, specerijen, wierook en mirre naar het noorden, om daar gebruikt te worden bij erediensten. Totdat zeelui de moessonwinden begrepen en de handel verdween naar zee. Nu levert Shabwa olie en gas. Mohammed Bin Adiyu is hier sinds kort de gouverneur en om dat aan de wereld kenbaar te maken, heeft hij ons uitgenodigd. Met ‘Het is beter het eenmaal zelf te zien dan er duizend keer over te horen, zal de gouverneur ons verwelkomen.

We arriveren nog voor het ochtendgloren in Ataq, dat me op een vreemde manier doet denken aan Assen. We krijgen de bovenverdieping van een splinternieuw hotel toegewezen. Zoals gebruikelijk in deze contreien is de afwerking nog niet voltooid, maar het verval al ingetreden. We leren dat we het hotel niet op eigen houtje mogen verlaten, en doen een te kort dutje. Ik vind een alcoholvrij biertje in de minibar.

’s Ochtends staat de vloer van de gemeenschappelijke kamer vol zwarte koekenpannetjes met foel, de Arabische ontbijtbonenpuree die je met lapjes onovertroffen Jemenitisch malawah (brood) in de mond schuift. Eromheen thermoskannen thee en twaalf journalisten, van wie de meesten worstelen met stijve benen. Als ik een luchtje schep op het dak van het hotel, tref ik mannen die er de was doen, vluchtelingen uit Taiz, Jemens derde stad en al zes jaar op de frontlijn tussen Noord- en Zuid-Jemen. Een veiligheidsman onderbreekt ons gesprek en maant me naar beneden. ‘Did you ask permission to go on roof? 

In gesprek met vluchtelingen op het dak van het hotel grijpt een veiligheidsman in: no permission

Provinciehuis

We stappen opnieuw de gepantserde Land Cruisers in. Ik kom te weten dat de huur 1000 dollar per dag bedraagt, net als het hotel betaald door de gouverneur. Ik leer dat de groene strijders in onze colonne van de shaaria zijn, de verjaagde, maar wettige regering van Jemen, en de blauwe van de chaassia, de speciale troepen uit Shabwa. In de ruime bovenzaal van het provinciehuis ontvangt gouverneur Bin Adiyu ons in het lichtblauwe pak dat zo typisch is voor Zuid-Jemenieten. Een serie beambten steekt de loftrompet over Shabwa, waar sinds het aantreden van de nieuwe gouverneur eindelijk sprake is van vooruitgang, ondanks voortdurende aanslagen op zijn leven. ‘Ze sturen ook mensen naar me toe om te vragen: hoeveel wil je hebben. Maar ik wil niks, ik wil alleen mijn land terug’, besluit de gouverneur met zachte stem.

Een collectief fotomoment maakt een einde aan de geheimzinnigheid rond de bestemming: de foto’s gaan de socials op en daar gaat het direct los, in Jemen woedt de oorlog op alle fronten. Als ik de staatsiefoto verspreid in het Whatsapp-groepje, herkent een vriend expeditieleider M. als voormalig en enigszins losgeslagen student in vooroorlogs Aleppo. Je hebt hem zelf ontmoet in 2004.’ Maar die herinnering is vervaagd.

Na opnieuw een overvloedige maaltijd op een volgende vloer dalen we af naar de koele benedenruimtes van het zwaarbewaakte provinciehuis, voor het informele, verdiepende gesprek. De gouverneur blijkt getransformeerd in een tribale sjeik en nestelt zich naar goed Jemenitisch gebruik in de kussens, omgeven door thee, water en bosjes qat, de Jemenitische narcotica waarop we de komende uren zullen kauwen.

In andere kussens hangen andere sjeiks, mannen in maatpak, wijzelf, wat tolken en een reeks geüniformeerde generaals. We worden ingeleid in het krachtenveld van Shabwa en het duizelt me. Dat wordt er niet beter op wanneer ik jaloerse blikken werp op de blocnotes van twee oudere collega’s, die alles netjes en schematisch in zwierig steno noteren. Er raast een man langs die met emmertjes rook de zaal in een zoete mist hult. Alleen de jonge blaadjes kauwen, niet de takken’, doceert mijn overbuurman, over een groeiende berg kale takjes aan zijn voeten. Mijn wang vult zich met groene sappen.

Abd Rabbo Laakab, de jonge generaal schuin tegenover, wordt ons opgediend als held van bevrijd Shabwa. Hij verjoeg eigenhandig alle bezetters. De Houthi’s terug naar het noorden en de Emirati’s en hun trawanten terug naar het zuiden. Dat ging wel ten koste van een arm en een been, plus drie broers. Als we hem niet tegenhouden, gaat-ie in zijn eentje hele legers te lijf’, lacht een collega-generaal. Nu bestiert deze held de militaire politie, zonder veel restricties of commissies van toezicht. Regels zijn er niet meer in Jemen, donkere kerkers en bedenkelijke procedures des te meer.

In kussens hangen geüniformeerde generaals met in het midden de ‘held van bevrijd Shabwa’, Abd Rabbo Laakab.

De held was ons vooraf aangedragen als ‘het verhaal van Shabwa’ en de collega’s maken driftig notities. De gazelles buiten interesseren me eigenlijk meer. Die schuifelen schichtig rond onze etensresten, pal naast de plek waar bezoekende Land Cruisers draaien en keren. Eerder, in Nederland, kreeg ik elektronische post uit Jemen, met de vraag of ik een vrijgeleide kon regelen voor bronnen met bewijs van handel in zeldzame soorten, door hooggeplaatste personen. Vrijgeleides zitten niet in mijn freelancepakket, dus ik zat al met vraagtekens en zet er nu een nieuwe bij: waarom moet het schamele wild dat Jemen nog rest, rondscharrelen in dit armoedige perkje? Rondvragen levert weinig op: ‘A gift from Southern sjeichs.’ 

Met de olielekkages kom ik ook al niet verder. Shabwa is een provincie vol jaknikkers, de olie stroomt er in lange pijpleidingen van de productievelden in het noorden naar de terminals aan de kust. Door gebrek aan onderhoud en brandstofroof lekken veel van die buizen, waarna olie mengt met grondwater. Nog thuis kreeg ik ook elektronische post over dorpen waar niets meer wil groeien. De coördinaten staan op mijn telefoon en ik heb herhaaldelijk een verzoek ingediend hier even te mogen stoppen. Maar een journalistiek kijkje is mij niet vergund als onze colonne de volgende dag op een excursie langs precies zo’n dorp rijdt. ‘Here we pass oil leaks’, lispelt A. doodleuk op de krakende intercom, maar we rijden keihard door.

Te gevaarlijk’, zegt A. later, maar ik geloof hem niet. Hij is behalve onze reisbegeleider ook zoon van de in Shabwa dominante Awlaqi-stam, onderminister van de provincie en chairman van de Jemenitische milieubescherming EPA. Later zie ik hoezeer A. met de natuur begaan is, als hij zijn plastic flesjes op het smetteloze strand achterlaat. Olielekken passen evenmin in het verhaal waarvoor we hierheen zijn gehaald. We zijn hier embedded bij de gouverneur en dienen diens agenda: de olie- en gasexport hervatten. Miljarden zijn er te verdienen en de zakken zijn diep. ‘Tomorrow we go to Balhaf’, luidt ’s avonds de aankondiging.

We zijn hier embedded bij de gouverneur en dienen diens agenda: de olie- en gasexport hervatten
Een groepje jonge Ethiopische vluchtelingen wordt bevraagd door collega’s.

Habban

Langs de kaarsrechte weg lopen groepjes Afrikanen in ganzenpas in tegengestelde richting, de schamele spullen in een plastic tasje, in de andere hand een flesje water. We passeren een kruispunt waar in 2015 de opmars van de Houthi’s stokte. Ze heten vaak rebellen maar dat is ten onrechte. Houthi is een tak van de Hashemieten, een bovenklasse in de hevig gestratificeerde Jemenitische samenleving. In 2015 heroverden de Houthi’s de macht in Noord-Jemen, die ze in 1962 na een duizendjarig rijk verloren. Dat vinden de stammen van Shabwa best, zolang de Houthi’s maar in dat noorden blijven, aldus de gouverneur. Hij wenst zich niet voor karretjes te laten spannen, maar behoort wel tot de Jemenitische versie van de Moslimbroeders, de aartsvijand van de Verenigde Arabische Emiraten. De Emirati’s zeggen dat ze tegen de Iraniërs vechten, terwijl ze zelf allemaal in Dubai wonen. Wij hebben geen kogel van ze gehad om tegen de Houthi’s te vechten’, aldus de gouverneur.

We slaan linksaf en het land vergroent. Zwarte wouwen draaien met hun gevorkte staart rond hoge lemen huizen die wegvallen tegen de beige rotsen. In het stadje Habban, op zichzelf al een openluchtmuseum, bezoeken we het museum. Het ligt vol spulletjes uit beter tijden. Ambachtelijke voorwerpen van leer en hout, buizenradio’s, Britse geweren met uitzonderlijk lange loop. We vinden er ook veel heimwee, zoals naar de 450 Joden die in 1950 met operatie Vliegend Tapijt naar Israël werden gevlogen. Dat was een derde van de bevolking. Iedereen huilde toen ze weg moesten van de Britten’, diept de museumgids de overlevering op. Naar de tijd dat de Britten het hier voor het zeggen hadden, bestaat ook heimwee. Die hadden Zuid-Jemen opgedeeld in sultanaten, zoals hier het Al Wahidi-sultanaat, dat de eigen boontjes dopte. Bij het verlaten van Habban zie ik de vlag van onafhankelijk Zuid-Jemen op de muren geschilderd.

Op een distributiepunt van gasflessen staat tweemaal de vlag van onafhankelijk Zuid-Jemen. Er is graffiti overheen gespoten met een onbeduidende tekst over een Arabisch sterretje.

Qana

We rijden verder langs de kust. Rechts de Indische Oceaan, links mimosastruiken met zwierende zwaluwen en bijeneters druk cirkelend erboven. Bij een enorme zwarte bult draait onze colonne het strand op voor een baantje zwemmen. Langs de branding trippelen steltlopers, verderop een eilandje met opstijgende wolkjes broedvogels. De zwarte bult blijkt een oud Himyarisch kasteel. We zijn hier in Qana, de mythische havenplaats van waaruit wierook en goud naar het noorden werden verscheept. Bouwvakkers werken er aan een foeilelijk vakantieparadijs, boven op wat een natuurgebied of archeologische hotspot zou moeten zijn. ‘Dat zou best beschermd mogen worden,’ zegt de bouwingenieur met een fronsje berouw, ‘maar ja.’

Bouwvakkers werken aan eenvakantieparadijs, dat boven op een natuurgebied of archeologische site zou liggen

Balhaf

Op de terugweg rijden we door Azzan, waar AQAP (Al Qaeda on the Arabian Peninsula) vier jaar eerder een kortstondig kalifaat vestigde en we wederom niet mogen uitstappen. Ook de poging om gasexporthaven Balhaf te betreden, mislukt. Ze laten ons er niet in. Balhaf is het enige stukje Shabwa dat nog in handen is van de tegenstanders van Bin Adiyo, die de Emiraatse heersers als machtige beschermheer hebben. Met Balhaf verdiende Jemen vóór de oorlog een miljard US dollar per jaar. Balhaf is voor de helft van het Franse Total en daarom krijgt onze Franse collega deze week een speciale behandeling. Er rolt een dik stuk in Le Monde uit, maar tot op de dag van vandaag is Balhaf gesloten en wordt er niks met gas verdiend.

Tribal gathering in het zand.

We bezoeken ziekenhuizen, covid-klinieken en imkers, ze leveren verhalen op voor de krant. We wonen een tribal gathering bij in het zand. De sjeiks neuzen elkaar ter begroeting en drinken thee rond kampvuren, waar grijze mannen wijze dingen zeggen. ‘Kijk naar de Verenigde Staten, andere landen. Uiteindelijk zijn er maar twee partijen die de boel polariseren. Wij stammen zijn met veel meer, geen van ons heeft het voor het zeggen en iedereen moet het ermee eens zijn. Werkt veel beter!’

We spreken journalisten en ook daar rolt een verhaal uit, maar zelf op stap mogen we niet. In plaats daarvan worden de mensen naar ons toegebracht, zoals de mensensmokkelaar met vijf iPhones in zijn gordel die zelf meent humanitair werk te verrichten.

Mensensmokkelaar met telefoons.

Dan zijn de dagen op en blijkt onze retourvlucht uitverkocht. Plan B wordt alsnog van stal gehaald en langs einders vol zwarte rook – ook daar ligt een verhaal – en langs opnieuw Shibam rijden we door de groene wadi Hadramaut. Daar wil ik al decennia heen, maar nu ik er ben, mag ik niet uitstappen. Ik kauw verder op de qat en bij ondergaande zon klimmen we de wadi uit een hoogvlakte op, zo overweldigend dat je vanzelf Allahu Akbar denkt. We zijn in de provincie Mahra en de maan ligt hier opzij.

Bij Thumud geraken we nog maar net voorbij een Emiraats legioen dat het plaatselijke vliegveld al jaren bezet houdt en onze Shabwaanse begeleiders doet rillen. Rond middernacht passeren we de Omaanse grens en keert de colonne zonder ons maar met verse qat terug naar Shabwa. De Omani’s fêteren ons in een luxe hotel in Salalah en via Muscat keer ik ten slotte terug naar Nederland om nog weken te werken aan het afronden van vijf verhalen voor mijn donoren.

 

Naschrift: Mohammed Bin Adiyu werd eind 2021 vervangen door een Emiraat-gezinde gouverneur. De jonge, heldhaftige generaal Laakab hield nog even stand als hoofd van de militaire politie, totdat het afgelopen augustus in Ataq tot een gewelddadig treffen kwam tussen Moslimbroeders en Emiraat-gezinden, waarbij dertig strijders het leven lieten. Laakab wist de dans te ontspringen en te ontkomen naar onbekende bestemming

Anthon Keuchenius

Eerdere publiceerde Keuchenius in Geografie de verhalen ‘Turkije-Syrië: een harde grens’ (Geografie januari 2013), ‘Met de cementboot naar Socotra’ (Geografie september 2020) en het tweeluik ‘Dwars door de Sahara deel 1 en deel 2’ (Geografie april/mei 2021). Meer lezen: zie zijn website