Met de cementboot onderweg naar Socotra

1 september 2020
Auteurs:
Anthon Keuchenius
Abu Melle – journalistieke producties
Dit artikel is verschenen in: geografie september 2020
reisverslag
Jemen
Opinie
FOTO: ANTHON KEUCHENIUS

In 2019 keert Anthon Keuchenius, politiek geograaf, journalist en Jemen-kenner, terug naar het eiland Socotra in de Indische Oceaan. Moederland Jemen is dan al vier jaar in een oorlog verwikkeld. Hij doet onder andere verslag in NRC Handelsblad. En beschrijft hier, in Geografie, zijn overtocht naar het eiland.

 

Ik wil naar Socotra, het grootste eiland van een archipel in de Indische Oceaan, bungelend aan een denkbeeldig touwtje, ver onder moederland Jemen. Een journalist behoort zich te specialiseren en ik koos tegen het einde van een studie politieke geografie voor Jemen, vanwege de bergen en architectuur, de oer-Arabische oorsprong en het avontuur, want wie kwam daar ooit. Vandaar.

Proloog
Met tussenpozen reisde ik naar Jemen. Eerst als student, kort als reisbegeleider, ten slotte als journalist. Kwam in 2010 voor het eerst terecht op Socotra en keek er mijn ogen uit op een buitenaards landschap. Liet me rijden van oost naar west. Ging te voet van noord naar zuid, dwars door middelgebergte Haghier. Hees me omhoog aan gigantische rotsen, tijgerde onder bergmangroven door. Overnachtte in de stal van een verontwaardigde geit, op een zanderig tapijt dat rook naar geitenpis. Het werd steenkoud, midden in de tropische Indische Oceaan. De vroege ochtend verder, met open mond langs paraplubomen die binnendrijvende mist dronken, omlaag over bergpaden van gestold gesteente en hoogvlaktes van natuurijzer, met verticaal erop obese flessenbomen. Dronk thee bij Socotri die hun hele leven slijten in dit filmdecor. Bij kraakhelder maanlicht bereikte ik de wuivende palmen aan de zuidkust, wereldwijd beroemd bij surfers vanwege de sublieme branding.
Daarna verloor ik Socotra uit het oog. Slechts van grote afstand bleef ik de ontwikkelingen in Jemen en op het eiland volgen. Eerst ging het bergop met Socotra, las ik, daarna des te harder bergaf, in het kielzog van noodlottig Jemen zelf. De cyclonen Chapala, Megh en Mekunu dreven hun boze ogen precies over het eiland, hun stormen en regens vernielden bomen, huizen, wegen, alle vissersbootjes en zelfs de koraalriffen in zee.
Later druppelden vluchtelingen binnen, vanuit het verre vaste land in oorlog, waarvandaan ook de strijdende partijen zich kwamen roeren op het vredige eilandje.

Dag 0
In 2016 keer ik terug in de buitenlandjournalistiek en constateer: als je de overzichtelijke puinhoop op Socotra extrapoleert naar het vasteland, kun je de catastrofale chaos in Jemen uitleggen. Met die pitch haal ik de chef buitenland van de krant over tot een intentieovereenkomst voor een artikel, waarmee ik weer een bescheiden fonds binnen hengel, want goedkoop gaat het niet worden, deze reis. Heel gemakkelijk ook niet, vertellen de Socotri me op een conferentie over hun eiland, op weer een ander eiland, Bahrein. Daar confereren de Friends of Socotra, een bont mengsel natuurwetenschappers met één ding gemeen: een fascinatie voor Socotra; hun Galapagos van de Indische Oceaan. De Friends leveren me invalshoeken voor artikelen, en belangrijker: geven hints over hoe ik er kan komen.
Socotra is afgegrendeld voor pottenkijkers sinds de Jemenitische regering het eiland vanaf 2015 noodgedwongen aan de Verenigde Arabische Emiraten least. Dit in ruil voor hun militaire hulp in de strijd tegen de Houthi’s op het vasteland, die de oude Jemenitische regering verjoegen.
Er gaat soms een vliegtuig naar het eiland, maar de Socotri raden dat af. ‘Ze zitten daar’, zegt Ismail over de Emiraatse veiligheidsmensen op het vliegveld van Hadibu op Socotra. ‘En ze laten je waarschijnlijk niet binnen. Je gaat beter met een schip.’ Eigenlijk doe ik dat ook liever. Omdat de lange tocht inzicht geeft in het isolement van Socotra.
Van een Tsjechische botanist krijg ik het whatsapp-adres van een Socotri die de papieren regelt en van een Omani die de overtocht regelt. Ik moet eerst naar Salalah, hoofdstad van Dhofar in zuidelijk Oman. Daar moet ik wachten op een scheepje dat zakken cement naar Socotra brengt. ‘Twee dagen, twee nachten’, voorspelt Petr, ervaringsdeskundige. ‘Geen cruise. Je zit tussen de ratten en de kakkerlakken. Maar je krijgt wel lekker eten.’ ‘Stuur me een kopie van je paspoort, dan regel ik een visum’, zegt Mohammed, het Socotraanse oliemannetje in een spraakbericht. De prijs van een visum blijkt sinds Petrs overtocht driemaal over de kop te zijn gegaan. Een troost – en meteen een garantie – is dat ik de honderdvijftig dollar pas op Socotra hoef te overhandigen.
Lange tijd hoor ik niks. En de tijd begint te dringen, whatsappt Faisel, de Omani die het schip regelt. Over een dag of vijf vlieg ik al naar Oman, nog steeds geen visum. ‘Maar je hebt geluk’, zegt Faisel, ook in een spraakbericht. ‘Er varen momenteel veel scheepjes heen en weer. Dus dat gaat wel lukken.’

BEELD: ©2020 GEOGRAFIE & B.J. KÖBBEN
Socotra

Dag 1
Op de valreep arriveert via whatsapp mijn visum en op mijn verjaardag vlieg ik naar Muscat in Oman. De Britse stewardess verschijnt met een fles champagne aan de vliegtuigstoel, maar ik wijs haar aanbod resoluut af, want ingesteld op een maand zonder drank, koffie en andere luxe. Rijst met vis, veel thee, blikjesvoer. Soms helemaal niks, genoeg reserves. De landschappen zullen de maag tevreden stellen.
Over Muscat gloort de ochtend, ik vlieg direct door naar Salalah, anderhalf uur zuidzuidwest over het uitgestrekte Omaanse landschap, dat ik twee jaar eerder doorkruiste met een Britse kameraad, een fourwheeldrive en een tentje en de verhalen over de verraderlijke, verslavende Arabian Sands, van ontdekkingsreiziger Wilfred Thesiger.
Via een sleutelcode struikel ik de Airbnb in van een Egyptische fysiotherapeut in Dahariz, voordorpje van Salalah. Als Ahmed ’s middags terugkeert van werk slenteren we wat rond, drinken thee, kopen een sandwich en zien het door Pim Verbeek getrainde Oman met 1-0 verliezen van Japan, op een groot scherm in een openlucht-’ahwa, Arabisch voor koffiehuis.
Ahmed mist levendig Egypte. Helemaal tijdens de Khareef, de moesson die over Dhofar scheert voordat ’ie in India aan land komt. Duurt maanden en is donker als een Hollandse winter. We spreken over de Banghladeshi die Oman voeden en schoonhouden, de Pakistani die alle taxi’s en grote vrachtwagens chaufferen en de Indiërs die Oman feitelijk runnen. ‘Indiërs zijn goed in gehoorzamen. Daarom’, duidt Ahmed.

Dag 2
’s Ochtends loop ik langs de branding naar Salalah-stad en koop een fiets, want dat is het plan: zo kan ik me vrijer verplaatsen op Socotra. In Salalah komt de fiets alvast goed van pas. Fluitend peddel ik rond tussen lommerrijke bananenplantages en feeërieke groentetuintjes, wachtend op het schip. Keuvel met relaxte Dhofari, bewonder de kanaaltjes en sluisjes waardoor de opgepompte moessonregens naar agrarische veldjes kabbelen. Fiets langs de ornithologische rijkdom van de lagune, als een passerende taxichauffeur vaart mindert en vraagt of ik seks wil. Pardon me?
’s Middags bel ik rond over Mahra, de oostelijkste provincie van Jemen op slechts twee uur rijden, want ik zit hier toch maar te wachten. Duizend woorden krijg ik van de chef, over hoe de Saoedi’s zich daar nestelen, met een omstreden oliepijpleiding dwars door woestijn Rub al Khali en een eigen nieuwe haven, in roerig Mahra. Maar dan whatsappt Feisal dat ik mijn koffers weer moet pakken, morgen vertrekt het schip. ‘Kun je twee flessen wodka voor me meenemen’, appt Mohammed, die me daar zal opvangen. Hoe dan? Nee, daar begin ik niet aan.

Dag 3
Faisel pikt me op in een schoolbus volgepropt met handelswaar voor Socotra, erbovenop nu mijn fiets. Tussenstop in de stad, voor stempels op papieren. Eindeloze thee bij een benzinepomp, tot we de haven in mogen, waar ontdekkingsreiziger Vladimir – ik ken hem nog uit Bahrein – en vriend Sokolev zich bij ons voegen. Na de maghrib, het schemergebed, volgt de gebruikelijke choreografie van mannen die kantoren in- en uitlopen, met paspoorten, visa, de papieren met stempels.
We moeten ons aan verscheidene bureaus presenteren. Een strenge douanier vraagt of we wel mogen reizen van ons land, naar Jemen: immers een land in oorlog, ook al zwijgen de wapens op Socotra. De Russen noch ik hebben een vrijgeleide, Feisal praat ons eruit en we mogen door naar de Makka, ons schip. ‘Never before they ask this’, zegt Feisal opgewonden, wanneer hij zijn vijftig dollar incasseert.

Dag 4
De bemanning van de Makka telt negen jonge koppen, hun armen schikken de laatste cementzakken die een kraan vanaf de wal laat zakken. Ze sjorren er een plastic zeil overheen, daar bovenop weer mijn fiets. Voorop het houten schip scharrelen zes kippen. Captain Nabil heet ons welkom, we overhandigen hem de afgesproken honderd dollar de man. Twee Socotri vrouwen nestelen zich breeduit aan bakboord, daar kunnen we niet meer terecht. We beklimmen de scheepsladder tot bovenop de stuurhut: een vlakke vloer van vijf bij vijf, gelukkig met opstaand relinkje. Daar rollen we onze matjes en slaapzakken uit.
Tuf tuf, start de diep in het ruim verborgen motor en ik ben klaar voor het ruime sop, maar we tuffen slechts naar de tegenoverliggende kade, waar ook de bemanning her en der matjes uitrolt. De Makka wiegt me zachtjes in slaap, totdat de motor me bij dageraad wakker schudt en ik snel vastleg hoe het Arabisch schiereiland achter ons verdwijnt.

De geur van verse chapati’s stijgt op uit het kombuisje recht onder ons, als ik een voorlopig laatste geïllustreerd bericht via de Omaanse simkaart de wereld instuur. ‘Friend,’ roepen de matrozen me naar beneden, ‘kom eten.’
Eten gaat in shifts, een kringetje van vijf rond een bord, rechterhand op de rug. Chapati’s, paratha’s, met heerlijke curry’s. Een voor een verdwijnen de kippen van voor op de boeg. Alles wordt bereid in de kombuis van een kubieke meter. Na afloop sleept de scheepskok zijn klompvoet naar de reling, om met een afgezaagde jerrycan afwaswater naar binnen te hengelen. Net zo’n jerrycan vind ik later in de wc: twee hokjes geplakt aan het achtersteven, te bereiken via een trapezeachtige act. Daarna hurk je op een vloer van planken, die in het midden wijken om de behoefte door te laten.
Terug naar mijn matje. De horizon is daar en blijft daar, nog 452 kilometer lang, pal zuid. De bevriende lunch – zo heet ons categorie schip, geen dhow – is allang niet meer in zicht. Ik begin me een scheepsjongen op de Bontekoe te voelen, maar dan zonder dek schrobben en met een onuitputtelijke reeks podcasts. Harde wind en golfslag vanuit het zuidoosten doen de stuurman hevig aan het roer draaien. We slingeren eindeloos rechtdoor. Bij zonsondergang passeert een grote school dolfijnen ons links en rechts, vrolijk door de lucht springend.

Getuige de gps-tracks houdt ons scheepje erg matig koers

Dag 5
Heerlijk geslapen weer. Moest noodgedwongen wel een keer de trapezes op, onderwijl denkend: niemand zou me overboord zien gaan, weg journalistje. Terwijl de urine de vrije loop nam, zag ik dat de sterrenhemel aan alle prachtige clichés beantwoordt.
Wat is het toch weer lekker op zee. De tegenwind is gaan liggen en de chapati’s roepen me weer naar dat schattige kombuisje. In het nog halfduister richt ik me op. Nergens een spoor van de patrouillevaartuigen die vannacht in een halve cirkel om ons heen dansten en me wild deden fantaseren over Amerikaanse vliegdekschepen, Iraanse onderzeeërs en Somalische kapers. Later zie ik aan mijn gps-tracks dat onze stuurmannen erg matig koers kunnen houden, en die andere schepen juist wel. Dat is Sokolev ook opgevallen. ‘Imagine how much diesel you can save’, probeert de Rus bij de captain, die zijn schouders wat optrekt. Met mijn tracks reken ik het later uit; dat slingeren is irritant, maar levert hooguit een paar kilometers langere vaart op. Zeemijlen moet ik eigenlijk zeggen. En knopen. We varen rond de zes knopen en moeten nog ongeveer honderd zeemijlen, as the crow flies – in vogelvlucht. Dat wordt aanmeren in het donker. Aan bakboord een groot schip, richting Dubai. ‘Tien dagen’, wuift Gaju, een van de scheepsjongens. Het leven aan boord is me nu wel duidelijk.
Onder de zoveelste maaltijd beginnen de Russen over MH17, ik schrik van hun felheid. Een van de vijf Socotri passagiers op de Makka kijkt meewarig toe en biedt ontsnapping. Abdel reist elke twee maanden op en neer naar Salalah. De handelswaar uit de schoolbus: allemaal van hem. Matrassen, kussens, elektronica, zakken uitjes. ‘Indiase uitjes zijn veel lekkerder dan Socotraanse’, vindt Abdel, leraar Arabisch en Socotri, een pre-Arabische taal. ‘Maar er is geen werk en als er wel werk is, verdien je met honderd euro per maand te weinig om de rekeningen te betalen.’
We praten wat over de Emirati’s die het Jemenitische eiland tot hun achtste emiraat proberen te maken. Volgens Abdel hebben de Socotri last van Emirati’s noch Saoedi’s, wier hulp de machteloze Jemenitische regering inriep om de Emirati’s teweer te staan. Dan roept ontdekkingsreiziger Vladimir. Zijn laptop toont foto’s die hij op een van zijn elf eerdere Socotraanse tochten maakte van de taghrer, kleine gazelles die alleen nog op het zuidwestelijke puntje van Socotra voorkomen. Helaas ontkennen wetenschappers de ontdekking van Vladimir, volgens hen een crazy Russian die schimmen van gewone geiten najaagt.

Dag 6 -19
In het donker doemen de grillige contouren van Socotra op. Een klein sloepje haalt ons van boord, erin onze oliemannetjes. Op de wal moeten tassen open, op de achtergrond kijken uniformen mee vanuit een Landcruiser. Onze paspoorten worden ingenomen, die hebben we toch niet nodig, zegt Mohammed. ‘Eigenlijk wilden ze je geen visum geven, maar ik heb doorgezet. Op voorwaarde dat je niemand interviewt, althans, geen officials.’ Met chauffeur Ahmad, slaapzak en matje zwerf ik twee weken over het eiland. Eet geit met mijn handen, maar liever vis, sprokkel houtjes, maak foto’s. Kauw geen qat, wel een slokje huisgemaakte Socotraanse aquavit. Aanschouw opnieuw de weergaloze landschappen, onderzoek de bomen en spreek de onderzoekers over het lot van de Dracaena cinnabari, de drakenbloedboom waarom Socotra beroemd is. Onder die dekmantel verzamel ik en passant informatie over de politieke toestand en stel die over het Emirati netwerk vast veilig in de cloud. Spreek Socotri en Jemenieten in mijn steenkolen-Arabisch. Buitenlanders ook, zelfs in het Nederlands, maar meer mag ik niet zeggen.

Dag 19
Het werk zit erop. Mijn nieuwe vriend Amin vliegt woensdag naar Seiyun, Hadramawt, Zuid-Jemen. Overland reist hij via Mahra door naar Salalah, waar mijn vliegtuig weer opstijgt, maar ik durf niet mee. In Zuidoost-Jemen wemelt het al jaren van de milities en bendes. Liever mee terug met een leeg cementschip: de Walhadi, een klein scheepje met zeven grijsgrauwe mannen. Via het Saoedische netwerk koop ik snel nog een Omaans visum. De fiets gaat naar chauffeur Ahmad. Voor mijn paspoort gaat er een kettingslot open van een oude zeecontainer naast de haven. De douanier verschuift wat dozen frisdrank en reepjes en er verschijnt een bureau. Zijn vrienden lichten bij met de zaklamp wanneer hij erin stempelt.
De trossen van mijn nieuwe ferry zitten zo vast dat er messen aan te pas moeten komen om ze te lichten. ‘Down now!’, stuurt captain Habib me resoluut het dak van de stuurhut af, dus neem ik mijn intrek op het gangboord. Dit scheepje is kleiner, de golven dieper en ik glijd ’s nachts telkens van mijn matje af. Als ik ook overdag een keer in slaap en bijna tussen de reling door sukkel, wordt er met spanbanden een extra reling geknutseld. ‘No problem’, probeer ik. ‘Problem!,’ roept captain Habib streng. In de volgende twee etmalen leer ik de grijsgrauwe mannen beter kennen. Ik ben hun allereerste passagier ooit. Liefst kauwen ze pruim. Daartoe schrapen ze eerst wat los uit een blikje, stoppen dat in een zakje dat omstandig gemasseerd moet alvorens het de mond in gaat en na korte tijd weer in forse bruinrode fluimen over bakboord eruit. De hele dag door.
Er passeren dolfijnen, ze zwemmen een eind mee en allengs komt de zee tot rust en ook captain Habib, die ik eindelijk mag ondervragen. Zes dagen geleden vertrokken uit Salalah, nu weer terug. Er varen veertien van dit soort lunches, bevracht met louter cement. Terug zonder vracht, negen maanden van het jaar. Dit schip kan 4,5 ton vervoeren, is 25 jaar oud en vaart drie op een, net als de Makka van mijn heenreis, die 7 ton kan laden en waarvan captain Nabil de neef van Habib is.
Alle schepen en bemanning komen uit Salayah, Gujarat, India, zo’n duizend zeemijlen naar het noordwesten. Captain Habib ziet er met zijn getaande huid en wildgrijze haren flink ouder uit dan 40. Broer is mee, vader is eigenaar, ze verdienen er goed aan, in Salayah staat een mooi huis.
We eten rijstgrutten met gele yoghurtsaus, als enige krijg ik een lepel. Gestaag draait de wind in de rug, deze stuurmannen bedienen het grote stuurwiel met handen en voeten, maar houden het schip een stuk rechter dan de jongens van de Makka, met hun slangenspoor. De meeste tijd is er niets te doen dan rondhangen, negen maanden lang. Staren in de verte, over de golven. Er vliegen visjes, soms komt een opvallend grote, slanke stern zijn prachtig zwarte belijning even tonen.

Dag 20
In het duister gaan we voor anker voor de haven van Salalah, pas ’s ochtends mogen we aanmeren, pal naast een westers marineschip, tegen pottenkijkers omgeven door dubbele containers. Ik schud de handen van mijn vrienden, wordt opnieuw stevig ondervraagd door de verbaasde Omaanse douaniers, maar mag uiteindelijk door.
In Salalah een afspraak met Amin, bij de lokale Libanees. Amins taxichauffeur wilde eerst niet, de klaarlichte dag ervoor was een collega vermoord, diens auto meegenomen. De chauffeur zeurde de hele reis om extra geld en Amin moest zelf de diesel betalen. ‘Verder was er niet veel te zien onderweg, behalve veel vrachtverkeer’, rapporteert Amin. Toch ben ik weer jaloers.

Dag 21
Ik vlieg naar huis en schrijf drie lange stukken over Socotra. Met deze: vier.

 

Anthon Keuchenius is journalist. Lees de andere verhalen over Socotra op abumelle.org/category/middle-east-ext/yemen/socotra/