Geo Future School: een community om op te bouwen

9 maart 2018
Auteurs:
Michiel van Houtum
onderwijsmedewerker KNAG
Dit artikel is verschenen in: geografie maart 2018
onderwijs
Geo Future School
Nederland
Opinie
FOTO: DUSTIN DIJKSTRA

Van 10 naar inmiddels 29 scholen die meedoen met Geo Future School. Dat is niet alleen te verklaren door een behoefte aan toekomstgericht onderwijs. GFS sluit naadloos aan bij wat er speelt in de onderwijskundige debatten, en beleidsmakers halen het aan als goed voorbeeld. Hoe kunnen we op deze rugwind meeliften?

 

Docenten en scholen hebben in Nederland relatief veel ruimte om het onderwijs naar eigen inzicht in te richten. Steeds meer scholen geven daarom kleur aan het eigen curriculum door zich te profileren op specifieke talent- of interessegebieden van leerlingen. Met nieuwe vakken als NLT en Big History. In profielstromen zoals het technasium en de CultuurProfielSchool. Of nog rigoureuzer zoals het eigentijds onderwijs van de Pleionscholen en het onderwijssysteem van de IB-scholen (International Baccalaureate).

Aangezien Geo Future School (GFS) zich op het grensvlak van alfa-, bèta- en gammavakken bevindt, kunnen we het geen profielstroom noemen. Docenten werken vanuit hun eigen vakinhoud samen aan modules over thema’s die iedereen aangaan. Ze begeleiden leerlingen via een opbouw in denkvaardigheden bij de grote vraagstukken die van ons als maatschappij een oplossing vragen. Het zijn deze aandacht voor de rol van kennis én de bottom-up-vorm van vakoverstijgende curriculumontwikkeling die Geo Future School op de kaart zetten.

Betekenisvolle vakintegratie

In onderwijsland is er veel controverse rondom het verdwijnen van vakkennis. De lange reeks pedagogisch ingestoken onderwijsvernieuwingen van de afgelopen decennia zorgt misschien wel voor flexibele werknemers, maar kunnen die ook de grote vraagstukken van deze tijd te lijf? Daarvoor moet je de wereld toch op zijn minst een beetje begrijpen.

Het kritische rapport Tijd voor onderwijs concludeerde in 2008 dat de overheid te bemoeizuchtig was geweest. Er is te veel vrijheid gegeven aan externe partijen voor de invulling van onderwijsdoelen (het ‘wat’) en tegelijkertijd is er te veel inmenging geweest op didactisch gebied (het ‘hoe’). Dit leidt ertoe dat we nu al sinds november 2014 bezig zijn met de voorbereidingen op een nieuw curriculum. Er zijn nog steeds grote zorgen over de leerdomeinen en het ontbreken van een visie op de rol van kennis. Vorig schooljaar laste de Tweede Kamer daarom een verdiepingsfase in. Die was nodig om de partijen, waaronder de vakverenigingen, weer aan boord te krijgen bij Curriculum.nu (voorheen Onderwijs2032).

Een andere tegenbeweging is het Comeniusproject van David Lambert en zijn collega-onderzoekers. In hun visie moet onderwijzen gaan over human capabilities. Zaken die je in staat stellen om autonoom na te denken en te redeneren, eigen levenskeuzes te maken, en die helpen bij het inzicht in je potentieel. In tijden van alternative facts spelen het dieper begrip en de disciplinaire vakkennis een sleutelrol. Het doel van het GeoCapabilities-project is om leraren te bewapenen met powerful disciplinary knowledge (krachtige kennis) en hen op te leiden tot curriculumleiders. Zij moeten het curriculum immers vertalen naar de lessen.

Volgens Rob Adriaens (medeoprichter) laat Geo Future School zien dat het prima mogelijk is om vakoverstijgende lessen aan te bieden zonder te vervallen in generieke vaardigheden of competenties. ‘Je wilt dat leerlingen groeien in onderzoekend denken, presenteren en ict-vaardigheden, maar dat ze tegelijkertijd ook inhoudelijke kennis van die vraagstukken opdoen.’ Volgens hem doe je dat door samen met je collega’s op zoek te gaan naar de verschillende disciplinaire invalshoeken bij een vraagstuk. ‘Neem klimaatverandering. Wat is daarin de geografische component en wat de historische, economische en biologische?’

Geo Future School laat zien dat het prima mogelijk is om vakoverstijgende lessen aan te bieden met behoud van krachtige vakkennis

Docent aan zet

Het debat over (het gebrek aan) professionele autonomie voor de leraar loopt synchroon met de discussies over de rol van kennis in het onderwijs. Wat moet een vakinhoudelijk expert nog komen vertellen als hij alleen 21st century skills mag onderwijzen? Ook dit verhaal ligt genuanceerder.

Het is zaak te kijken naar de mate waarin leerplannen dicterend zijn en docenten worden afgerekend op de toetsing van die curricula. De overgelaten ruimte in leerplannen wordt daarbij lang niet altijd herkend, gezien of benut. Denk aan de ruimte voor docenten in de kerndoelen van de onderbouw. In de praktijk is daar veel vrijheid om het onderwijs in te vullen, ook buiten de lesmethode om. Daarvoor zijn steeds meer mogelijkheden.

Ondertussen is in beleidsland het besef echt wel doorgedrongen dat leraren de sleutel tot succes bij onderwijsontwikkeling zijn; de ‘breedtestrategie’ is daar een voorbeeld van (zie kader). Maar om daadwerkelijk tot betekenisvolle vakintegratie te komen, moeten docenten op school elkaar wel weten te vinden. Dit vraagt volgens Rob Adriaens een lerende houding en de bereidheid de randen van je vak op te zoeken. ‘Dat is aan de docent, maar de kracht zit erin dat je het echt met elkaar doet.’ Zoiets van bovenaf opleggen heeft geen zin. ‘Het is gewoon van belang dat zo’n Geo Future School in de praktijk geworteld is.

BEELD: © GEOGRAFIE & KÖBBEN, 2018
Geo Future Schools (bestaand en in oprichting), februari 2018

Docent en school

Het op papier teruggeven van de professionele autonomie is een begin. Hier gebruik van maken binnen de schoolcontext is wat anders. In het advies Een ander perspectief op professionele ruimte in het onderwijs (2016) vraagt de Onderwijsraad hier uitdrukkelijk aandacht voor. Om docenten echt zeggenschap te laten ervaren, moet het handelingsvermogen (teacher agency) vanuit het team versterkt worden. Dit vraagt een integrale benadering, waarbij het gaat over wat leraren zelf moeten meebrengen en doen (competenties) én over de condities waaronder zij werken (structuur en cultuur).

Nienke Nieveen van SLO heeft dit verhaal over handelingsvermogen zo concreet mogelijk proberen te vertalen naar de praktijk van schooleigen curriculumontwikkeling (figuur 2). ‘Wat ik dus probeer met het model met die drie bollen, is dat het nooit alleen om schoolorganisatie- of om docentontwikkeling gaat. Het is altijd in perspectief van een ontwikkeling of verandering die je met de leerlingen wilt aangaan.'

Zo’n integrale benadering stelt hoge eisen aan de vaardigheden van leraren, teamleiders, schoolleiding en het bestuur. Docenten moeten op de hoogte zijn van de leerlijnen in het eigen vak, én een beeld hebben van de andere curricula en lopende projecten. ‘Wanneer dit soort projecten niet eenmalig zijn, maar je er echt consequent een lijn in wilt aanbrengen voor de school, moet je eigenlijk continu in- en uitzoomen’, aldus Nieveen.

Volgens Adriaens vinden docenten het vaak nog best lastig om zelf nieuwe modules te ontwikkelen. Het ontbreekt soms aan lef om echt buiten het eigen vakgebied te werken. Maar ook het schrijven valt niet mee. ‘Je moet het onderwerp goed overzien, je moet daar een goed stukje over kunnen schrijven en er ook nog bepaalde opdrachten bij kunnen verzinnen. Dat vraagt wel wat. Het kost veel tijd en je mist soms de facilitering daarvoor.’

De randen van je vak opzoeken en samenwerken met externe partners vraagt volgens Adriaens ook lef omdat het je in situaties brengt die je nog niet helemaal kunt overzien. Je komt facetten tegen waarvan je zelf niet alle kennis hebt en die anderen misschien beter beheersen dan jijzelf. ‘De verwachtingen zijn aan de ene kant misschien hoog, maar het is ook een kwestie van er gewoon mee beginnen.'

Figuur 2: Integrale schoolontwikkeling

Kansen

Dat Geo Future School als schoolconcept op maar liefst vier pagina’s van de Currciulumspiegel van SLO staat genoemd, schept hoge verwachtingen, maar Nieveen is positief gestemd: ‘We hebben op dit moment de wind in de zeilen’.

Het is alleen nog de vraag hoe we daar als GFS gebruik van kunnen maken. Wat mij betreft ligt de sleutel in het netwerk van de Geo Future Schools. Het is van belang te investeren in een goede infrastructuur waardoor docenten echt ondersteund worden bij het ontwikkelen van modules. Er liggen kansen bij het verbeteren van individuele curriculumcompetenties, maar ook bij het leren inbedden van GFS in de teams op school. Wanneer een GFS-team goed functioneert, kun je gebruik maken van elkaars kwaliteiten. De een is het creatieve brein, de ander heeft goed zicht op de curricula van vakken, en een derde is goed met de externe contacten en weet altijd wel ergens een subsidie los te trekken. Nieveen oppert op school een soort curriculumcoördinator aan te stellen die geschoold wordt in het aansturen en afstemmen van zulke teams binnen de eigen instelling. In het kader van het lerarenregister zou je je ook verder kunnen scholen in het ontwerpen en schrijven van nieuw lesmateriaal.

Het voordeel van Geo Future School ten opzichte van andere vormen van schooleigen curriculumontwikkeling is dat het echt een community kan zijn buiten de school om. We hebben het hele netwerk van geografen van het KNAG tot onze beschikking. Daarmee kunnen we toch prima een aantal professionele leergemeenschappen (plg’s) opzetten?

Onderling kunnen we veel meer doen dan puur modules uitwisselen. Binnen regio’s kunnen we regelmatig good practices belichten en elkaar structureel voorzien van feedback en tips. Zou het niet mooi zijn als Geo Future School over vijf jaar in elke regio een volledig ingericht moduleontwikkelatelier heeft staan?

Docenten, onderzoekers, vakdidactici en andere experts, meld je aan!

Schooleigen curriculumontwikkeling

In de ontwikkelfase van Curriculum.nu is het niet alleen de bedoeling de nationale leerplannen te herschrijven of de ruimte voor leraren te herstellen. Het streven is curriculumvernieuwing voortaan echt te koppelen aan wat er in de onderwijspraktijk al gaande is. In het e-magazine van de verdiepingsfase werd Geo Future School al aangehaald als goed voorbeeld. Het feit dat GFS volop ruimte biedt voor 21e-eeuwse vaardigheden, kritisch burgerschap en digitale geletterdheid was hierbij mooi meegenomen.

Ook Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) heeft meegedacht bij het beleidsontwerp van de ‘breedtestrategie’ binnen Curriculum.nu. Het is de bedoeling goede impulsen te geven aan schooleigen curriculumontwikkeling en het ook op de agenda’s van de wat meer behoudende scholen te krijgen. We moeten ons bewust worden dat curriculumontwikkeling niet iets is wat alleen in ontwikkelteams of op aangewezen ontwikkelscholen gebeurt, maar alle scholen en docenten aangaat. Curriculumontwikkeling moet een continu en cyclisch proces worden waarbij alle leerplanniveaus (in de klas, op school en in de nationale ontwikkelteams) met elkaar in verbinding komen te staan en de docent echt aan zet kan komen.