4. Geïnspireerd door Ratzel 2: Ellen Semple en haar deterministische denken
Ratzels opvattingen werden ook buiten geopolitieke kringen besproken. Bekend is de Amerikaanse geograaf Ellen Churchill Semple (1863-1932). Zij was een ondernemende vrouw: ze leerde als student Duits en kwam uit de Verenigde Staten naar Leipzig om daar – als enige vrouwelijke student – Ratzels hoorcolleges bij te wonen. Terug in de VS, presenteerde zij zijn ideeën – minus het organistische denken over staat en samenleving; dat wees zij af - aan een Engelstalig publiek. Haar boek Influences of Geographic Environment (1911) was in feite een introductie tot Ratzels ideeën – zij droeg het boek ook op aan zijn nagedachtenis. In het hoofdstuk over geografische grenzen prees zij natuurlijke grenzen: ‘the land with the most effective geogaphical boundaries is a naturally defined region’ (1911, p. 213); als Europese
voorbeelden noemde zij Italië, Spanje, Frankrijk en Groot-Brittannië. Natuurlijke grenzen boden bescherming maar maakten vooral duidelijk over welke natuurlijke hulpbronnen het land kon beschikken: `a certain compact group of geographic conditions, to whose combined influences the inhabitants are subjected and from which they cannot readily escape’ (p. 214).
Zo’n uitspraak laat zien hoe Semple dacht over de macht van de geografische omgeving: mensen zijn ‘a product of the earth’s surface’ – de beroemde en beruchte openingszin van haar boek. Beroemd en berucht, omdat ze mensen zag als wezens zonder (veel) vrijheid van handelen. De natuur was machtig en mensen waren in hun denken en doen (grotendeels) gedetermineerd door de fysisch-geografische omgeving. Haar visie, die ook bij Ratzel in minder extreme vorm bestond, staat bekend als het fysisch- of geografisch determinisme.
Dat determinisme vind je terug in Semple’s analyse van de (vermeende) causale relatie tussen de hoeveelheid natuurlijke hulpbronnen en economische ontwikkeling. Hoe meer resources, hoe meer ontwikkeling. Landen die beschikken over natuurlijke grenzen die een onomstreden voorraad ‘geografische condities’ afbakenen kunnen zich vroeg en snel tot een hoog niveau opwerken. Een voorbeeld is Frankrijk, dat eeuwenlang streefden naar limites naturelles: het Kanaal, de Atlantische Oceaan, de Pyreneeën, de Middellandse Zee, de Alpen, de Rijn en de Ardennen (Pounds 1954). Dat streven leverde een compacte en om haar regelmatige vorm bewonderde hexagoon (een zeshoek) op. De geografie van een land beïnvloedde ook de politiek en mentaliteit. Volkeren die op eilanden of schiereilanden wonen zouden volgens Semple al snel een uitgesproken ‘nationaal bewustzijn’ ontwikkelen; ze noemt Britten en Italianen als voorbeeld. Dat Italië voorbestemd was een politieke eenheid te worden – al gebeurde dat pas in 1870 – is duidelijk voor wie naar de geografie kijkt, zegt Semple. Het kon niet anders dan dat de kustlijnen van de Middellandse Zee en de Alpen in het noorden de Italiaanse landsgrenzen werden: ‘Nature itself set the goal of its territorial expansion’, aldus Semple (1911, p. 214).
Semple heeft in haar moederland carrière gemaakt. Ze was in 1921-1922 de eerste vrouwelijke president van de eerbiedwaardige Association of American Geographers (opgericht in 1904; tegenwoordig de American Association of Geographers) en werd in dat jaar ook hoogleraar aan de Clark University in Worcester, Massachusetts. Opmerkelijk detail: die universiteit liet wel vrouwelijke masterstudenten toe, maar geen vrouwelijke bachelorstudenten. Die waren pas welkom in 1942, tien jaar na de dood van Semple.
5. Kritiek: hoe natuurlijk zijn natuurlijke grenzen?
Behalve geografen die voortgingen in het spoor van Ratzel, kwamen er ook geografen die zich tegen zijn ideeën afzetten en alternatieve opvattingen ontwikkelden. Vooral de idee van de dominante invloed van de geografische omgeving op staats- en grensvorming kreeg kritiek. Het ‘geografisch determinisme’ veronderstelde causale relaties die meer een geloofsovertuiging waren dan dat ze daadwerkelijk konden worden aangetoond. Zo bestond Italië aan het begin van het proces van politieke eenwording – in de eerste helft van de 19de eeuw - uit een tiental staatjes, die uiteindelijk in 1870 opgingen in één Italië (alleen San Marino bleef er buiten). Als land bestond Italië dus vanaf 1870, maar één nationaal bewustzijn (dat volgens Semple op een schiereiland toch aanwezig moest zijn) ontbrak – de gewone Italianen identificeerden zich met hun dorp, regio of stad, niet met Italië als geheel, spraken een streektaal, geen standaard-Italiaans. Natievorming door de staat stond daar destijds nog in de kinderschoenen.
Politieke eenwording is dan ook niet een vanzelfsprekend proces dat door de geografische omgeving of natuurlijke grenzen wordt afgedwongen. Het zijn actoren die door hun handelen veranderingsprocessen op gang brengen; sociale wetenschappers spreken van human agency. Zonder de inzet van vrijheidsstrijders als Giuseppe Garibaldi en staatslieden als Giuseppe Mazzini was Italië in 1870 niet één staat geworden. Evenmin is de Duitse eenwording in 1871 te begrijpen zonder het optreden van de Pruisische staatsman Otto van Bismarck, die erin slaagde om de vele tientallen Duitse staatjes te laten opgaan in één door Pruisen gedomineerd keizerrijk. Nog minder dan Italië is de Duitse eenwording ‘geografisch voorbeschikt’. Maar Ratzel noch Semple had belangstelling voor de rol van dergelijke ‘architecten’.
Geografen die niet tot de school van Ratzel-Semple behoorden, en andere wetenschappers van buiten de geografie, hebben meer en meer ook het gewicht van natuurlijke grenzen gereduceerd. Ter Veen deed dat bijvoorbeeld in zijn reeds genoemde boekje Grenzen (1947); hij bekritiseerde geografen die in natuurlijke grenzen geloofden als mensen die trouw waren aan een ‘levensbeginsel’ dat niet meer empirisch onderzocht hoefde te worden. Hij en anderen wezen op het belang van culturele, sociale, linguïstische en etnische scheidslijnen (‘boundaries’, niet ‘borders’; zie verderop) tussen Europeanen; vormden die scheidslijnen niet een veel beter fundament om landsgrenzen te trekken?
Met die scheidslijnen werd al rekening gehouden in de vredesonderhandelingen in Parijs in 1919, na de Eerste Wereldoorlog. Aan de onderhandelingstafel zaten behalve de winnaars en vertegenwoordigers van volkeren/naties die een eigen land wilden, ook de verliezers: Duitsland en Oostenrijk-Hongarije (ook bekend als het Habsburgse Rijk, de Donaumonarchie of de dubbelmonarchie). Zij hadden weinig in te brengen. De idealistische Amerikaanse president Wilson wilde alle volkeren en naties die voorheen behoorden tot Oostenrijks-Hongarije een eigen staat geven, een territorium dat zou moeten worden gebaseerd op grenzen tussen volkeren/naties. Of zulke grenzen ook natuurlijke grenzen waren, was van ondergeschikt belang.
Zo kregen grenzen die niet door de natuur zouden zijn gegeven maar gebaseerd waren op culturele kenmerken (zoals taalgrenzen) alsnog aandacht van geografen, al bleven sommigen nog lang met enig dedain spreken van ‘kunstmatige grenzen’. De Amerikaanse geograaf Isaiah Bowman deed dat niet. Hij zag als een van de adviseurs van Wilson het belang van andere criteria. In zijn boek The New World; Problems in Political Geography (1921, herziene editie 1928; Haushofer noemde het boek zoals we zagen in kader 1 een ‘vijgeblad’) gaf hij een overzicht van alle nieuwe landen en grenzen in Europa van na 1918. Bij het trekken van de nieuwe grenzen in Parijs was rekening gehouden met een breed scala van factoren:
‘After the close of the World War [1918] new states were formed [zoals Tsjechoslowakije, Polen en Joegoslavië] and old states altered [zoals Oostenrijk, Roemenië en Bulgarije]. Eight thousand miles of international boundary became ten thousand miles, of which three thousand represents new location [een mijl is ongeveer 1,6 km]. It is not the position of the line alone, whether on this side or that of a mountain range or stream, that is important; it is a whole group of economic, racial, ethnic, and religious factors that relate themselves to boundary location’ (1928, p. 31).
Andere geografen hebben in de jaren 1930 en 1940 er eveneens op gewezen dat wouden, rivieren, moerassen, bergen en woestijnen geen staatsgrenzen waren die door de natuur waren gegeven en vastgesteld, maar ‘man-made political phenomena’ (Minchi 1963, p. 410). Met andere woorden: het was de mens die deze wouden et cetera als grenzen definieerden. Ook tegenwoordig worden natuurlijke grenzen die als staatsgrens worden benut gezien als een sociaal geconstrueerd fenomeen, net als ‘kunstmatige’ grenzen een product van ‘human motivations, decisions, and power relations’ (Paasi 2009, p. 220).
Toch blijft het idee van natuurlijke grenzen als relevante feiten sterk aanwezig buiten de universitaire geografie. Zo beschouwt de vooraanstaande Britse journalist Tim Marshall politici als ‘prisoners of geography’. In zijn in de media veelgeprezen gelijknamige boek (overigens genegeerd door universitaire geografen) schrijft hij zinnen die sterk aan die van Ratzel en Semple doen denken:
‘The landscape imprisons their leaders, giving them fewer choices and less room to manoeuvre than you might think. […] The land on which we live has always shaped us. It has shaped the wars, the power, politics and social development of the peoples that now inhabit nearly every part of the earth. Technology may seem to overcome the distances between us in both mental and physical space, but it is easy to forget that the land where we live, work and raise our children is hugely important, and that the choices of those who lead the seven billion inhabitants of this planet [sinds eind 2022 acht miljard] will to some degree always be shaped by the rivers, mountains, deserts, lakes and seas that constrain us all – as they always have’ (2015, p. ix-x).
Zo constateert Marshall dat het uitblijven van een oorlog tussen India en China – beide landen met een omvangrijke bevolking, en cultureel en politiek zeer verschillend – te danken is aan de Himalaya. Ze hebben een lange grens gemeenschappelijk, maar gelukkig bestaat die grens uit het hoogste gebergte ter wereld, en het is ‘praktisch onmogelijk’ om met een leger over de Himalaya heen te trekken en het buurland binnen te vallen. Ratzel zou goedkeurend knikken, maar hedendaagse geografen doen dat niet: het is een te simplistische redenering – iets voor de kroeg, niet voor de collegezaal. Het denken over grenzen in de politieke geografie heeft zich na de Tweede Wereldoorlog in een heel andere richting ontwikkeld, weg van het geografisch determinisme, zoals we verderop in de tekst zullen zien.
6. Borders, boundaries en frontiers
Na 1945 heeft de Duitse geografiebeoefening veel van haar internationale prestige verloren. Net als in veel andere vakgebieden werden de Verenigde Staten het land waar nieuwe ideeën tot bloei kwamen. Niet langer Duits (en Frans), maar Engels werd de taal van de wetenschap. Bijvoorbeeld leerboeken die studenten sociale geografie in Nederland moesten bestuderen waren meer en meer geschreven door Amerikaanse en ook wel Britse geografen. Duitse en Franse teksten verdwenen van de literatuurlijsten.
De Engelstalige auteurs stonden en staan vaak stil bij het onderscheid tussen border, boundary en frontier. Border verwijst altijd naar een grens van een staat of van een bestuurlijke regio binnen een staat (bijvoorbeeld een provincie, kanton of deelstaat). Boundary kan op een staats- of provinciegrens betrekking hebben, maar kan ook een niet-politieke grens zijn, bijvoorbeeld de grens tussen twee taalgebieden of tussen arme en rijke groepen, of de buitengrens van een verzorgingsgebied van een stad of de grens van een afzetgebied van een product (vandaar dat je in de economische geografie eerder de term ‘boundary’ vindt, dan ‘border’).
Frontier betekent eveneens een staatsgrens; in de Verenigde Staten echter ook en vooral een grensgebied of grenszone. Een ‘boundary’, zo vatte de Brits-Australische geograaf John Prescott samen, ‘refers to a line, while frontier refers to a zone’ (1965, p. 30; zie ook Kristof 1959 en de besprekingen van de trefwoorden frontiers, borders & boundaries, en borderlands in de Encyclopedia of Geography; Barney 2010). Maar het gaat bij een frontier niet om een zone die twee staten van elkaar scheidt. ‘Ik heb nooit een Amerikaan de Mexicaans-Amerikaanse grens een frontier horen noemen, dat doen alleen Europeanen’, merkte ooit de Amerikaanse politiek-geograaf Stephen Jones (1959, p. 251) op. Voor hem en zijn landgenoten is de frontier de 19de---eeuwse ontmoetingszone binnen de Verenigde Staten tussen enerzijds het door (afstammelingen van) Europeanen bewoonde en ingerichte Oosten en anderzijds het Westen, natuurgebied en leefgebied van de Native-Americans (‘Indianen’). De frontier was de van oost naar west opschuivende contactzone tussen beide groepen: van de kust aan de Atlantische Oceaan richting de Stille Oceaan. Pioniers met Europese (voor)ouders bouwden aan de frontier een nieuw leven op, Indianen moesten er verdwijnen. De individualistische Amerikaanse cultuur zou een product van de frontier zijn. Een frontier, aldus een andere Amerikaanse politiek-geograaf, Ladis Kristof, overigens van Oost-Europese komaf en voor de nazi’s gevlucht naar de VS, was outer-oriented, anders dan een boundary die omsloot, afbakende, dus inner-oriented was (1959, p. 272).
Rond 1900 was deze frontier in de Verenigde Staten vrijwel verdwenen – het hele land was van de Atlantische tot de Stille Oceaan gekoloniseerd. Elders in de wereld hebben zulke frontiers echter nog lang bestaan als zones tussen ingerichte en gekoloniseerde gebieden enerzijds en de als ‘leeg’ voorgestelde (maar feitelijk door inheemse mensen bewoonde) gebieden anderzijds: in Australië, Siberië, Zuidwest-Azië, Zuidelijk Afrika en het Amazonegebied. Steeds moesten in deze ‘pionierszones’ de oorspronkelijke inheemse en machteloze volkeren - of zij nu nomadisch of sedentair waren - wijken voor kolonisten van elders (een overzicht van deze zones omstreeks 1930 wereldwijd is te vinden in Bowman 1931). In Europa zijn zulke ‘frontiers’ minder prominent, tenzij men daartoe de natuurgebieden rekent die binnen het eigen land in cultuur werden gebracht. In Zuid- en Oost-Nederland bijvoorbeeld werden destijds woeste gronden (heidevelden en hoogveenmoerassen) ontgonnen, boerderijen en dorpen gebouwd, zoals in het Peelgebied op de grens van Limburg en Noord-Brabant. Ook in het vooroorlogse Duitsland werden in on(der)benutte grensgebieden agrarische dorpen gesticht. De Nijmeegse geograaf Jan Smit (1983) typeerde dat als een vorm van ‘binnenlandse kolonisatie’ – een vreedzame poging om de Lebensraum binnen het eigen land te vergroten.
7. Grenzen in het cultuurlandschap en andere indelingen
Een vooraanstaande Amerikaanse geograaf die politiek-geografisch onderzoek heeft gedaan, is Richard Hartshorne (1899-1992). Een van zijn eerste empirische studies is die van begin jaren 1930 in Opper-Silezië (zie volgende paragraaf); daarna volgden meer beschouwende bijdragen – veelal in het toonaangevende tijdschrift Annals of the Association of American Geographers (ook tegenwoordig nog een belangrijk tijdschrift, onder de enigszins gewijzigde naam Annals of the American Association of Geographers). Op het jaarlijkse congres van deze vereniging van Amerikaanse geografen stelde hij in 1936 de volgende indeling van politieke grenzen voor – een indeling die uitgaat van het cultuurlandschap, en niet, zoals bij Ratzel, van het natuurlandschap. Hartshorne onderscheidde:
- een antecedent boundary is een grens die wordt getrokken, door machthebbers die elders hun machtsbasis hebben, door een landschap dat (nog) niet of bijna niet door de mens is ingericht en bewoond is – althans niet door mensen die behoren tot de groep van de machthebbers (wel kunnen er mensen leven van de oorspronkelijke bevolking). De grens is er als het ware eerder dan het cultuurlandschap (dat in gebieden met extreme fysische milieus, zoals woestijnen of toendra’s, er zelfs nooit hoeft te komen).
Een voorbeeld van een antecedente grens is die tussen de Verenigde Staten en Canada. Ze is vastgesteld in 1846, na onderhandelingen tussen de Amerikanen in Washington en de Britten in Londen (Canada was toen nog een Britse kolonie; de oorspronkelijke bewoners hadden niets in de melk te brokkelen), en volgt de parallel op 49 graden noorderbreedte. De liniaalrechte grens loopt van Lake of the Woods (aan de westkant van het Grote Merengebied) naar de Stille Oceaan. Eenmaal getrokken gaat zij vervolgens invloed uitoefenen op de ontwikkeling van het cultuurlandschap. Zo worden spoorlijnen evenwijdig aan de grens aangelegd, van oost naar west; grensoverschrijdende spoorwegen van noord naar zuid zijn er nauwelijks.
Antecedente grenzen in Europa zijn zeldzamer, maar ze zijn er wel. De rechte grens tussen Groningen en Drenthe door het onontgonnen hoogveengebied (de zogeheten Semslinie uit 1615) kan worden gezien als een antecedent boundary. Na het trekken van de grens kon de veenontginning aan weerszijden van de grens door Drentenaren en Groningers beginnen; in het cultuurlandschap dat zo door de turfwinning ontstond wordt de grens zichtbaar in bijvoorbeeld het Stadskanaal. Dat werd in de 18de-19de eeuw gegraven om het gebied te ontwateren en de turf te vervoeren naar de stad Groningen; het loopt pal langs de provinciegrens op Gronings gebied.
- de meeste grenzen in Europa zijn echter subsequent boundaries; ze zijn ooit getrokken in een bewoond en ingericht cultuurlandschap, vaak vastgelegd in een vredesverdrag na een conflict. Kenmerkend voor subsequent boundaries is de grilligheid, omdat bij het trekken de partijen rekening hielden met bestaande lokale situaties. Ook bij deze grenzen worden vaak verschillen in het landschap aan weerszijden duidelijker nadat de grens is bepaald. De staten hebben met hun beleid en regels aan beide kanten een uiteenlopende impact.
De grens tussen Nederland en België is een subsequent boundary. Ze werd in 1843 vastgesteld, nadat België zich in 1830 onafhankelijk van Nederland had verklaard, iets wat koning Willem I in 1839 knarsetandend accepteerde. Nadien zijn de verschillen in het cultuurlandschap duidelijker geworden. In België is bijvoorbeeld veel meer verspreide bebouwing dan in Nederland waar nieuwe woningen zoveel mogelijk in of direct grenzend aan de bebouwde kom zijn gebouwd. Planologen typeren Nederland graag als een ‘planningparadijs’, België als een land van ‘wildgroei en lintbebouwing’. Het zijn stereotypen waarop wel wat valt af te dingen (Boelens 2020).
- Superimposed boundaries (‘opgelegde grenzen’) zijn grenzen die door externe machthebbers zijn bedacht, bijvoorbeeld door koloniale machten in Afrika of door de overwinnaars opgelegd aan de verliezers van een oorlog in Europa. In Afrika zijn die uit de koloniale tijd daterende grenzen vaak kaarsrecht (bijvoorbeeld die tussen Soedan en Egypte, zie kader 2), in Europa houden ze vaak wel rekening met bijvoorbeeld taalverschillen.
De nieuwe grenzen die na de Eerste Wereldoorlog werden getrokken door de geallieerden in gebieden die voorheen behoorden tot Duitsland en Oostenrijk-Hongarije zijn een voorbeeld van superimposed boundaries. Ze worden na verloop van tijd soms wel, soms niet geaccepteerd door politici uit het verliezerskamp en door (grensgebied)bewoners; indien niet geaccepteerd kunnen ze opnieuw tot oorlog leiden. Dat gebeurde in 1939. Na de Tweede Wereldoorlog waren de geallieerden in West-Europa verstandig genoeg om niet wederom de grenzen van de Bondsrepubliek te veranderen, ondanks bijvoorbeeld een verzoek daartoe van de Nederlandse regering (die graag Duitse gebieden aan de oostgrens van Nederland wilde annexeren, als schadevergoeding voor het leed en de schade tijdens de bezetting; zie De Pater & Van der Wusten 2012a, Smits 2012).
- Relict boundaries zijn grenzen die er ooit waren, inmiddels opgeheven (of verlegd) zijn, maar nog wel zichtbaar zijn in het cultuurlandschap, voor wie daar oog voor heeft.
Denk bij relict boundaries aan de sporen die het IJzeren Gordijn tussen de DDR en de Bondsrepubliek heeft achtergelaten. De grens zelf is verdwenen, maar nog steeds zichtbaar, bijvoorbeeld in de omvang van de agrarische percelen (zeer groot in de voormalige DDR, minder groot in de voormalige Bondsrepubliek), en meer evident in enkele niet gesloopte wachttorens en andere militaire relicten. De grens is ook herkenbaar als ‘Grüne Band’: een langgerekt beschermd natuurgebied – rijk aan biodiversiteit omdat de grenszone decennialang een voor burgers gesloten gebied was, waardoor de natuur vrij spel had (Unger 2020). Niet zichtbaar in het landschap, maar wel nog aanwezig: de mentale grens tussen ‘wij’ en ‘zij’, tussen ‘Ossies’ en ‘Wessies’ (zie het themanummer ’30 Jahre deutsche Wiedervereinigung’ van Geographische Rundschau 70, september 2020).
Helemaal sluitend en overtuigend is deze indeling niet. Soms passen grenzen in twee hokjes: superimposed boundaries zijn bijvoorbeeld vaak ook antecedent boundaries. Na Hartshorne hebben andere geografen dan ook andere indelingen voorgesteld. Zo presenteerde de Israëlische geograaf Gideon Biger (2015) in een artikel waarin hij het ontstaan en dynamiek van de grenzen van Israël vergeleek met die van Polen tot een wat andere vierdeling:
- grenzen die zijn ontstaan in de loop van de tijd door territoriale expansie van een staat (bijvoorbeeld Frankrijk, Rusland, Verenigde Staten)
- grenzen die zijn opgelegd door externe machten, na onderhandelingen of veroveringen (grenzen in Afrika, en in Europa bijvoorbeeld Duitsland),
- grenzen die zijn ontstaan door de opdeling van een land in kleinere eenheden (Joegoslavië en Tsjechoslowakije in de jaren 1990, de zuidgrens van Nederland door de afscheiding van België in 1830)
- grenzen die zijn vastgelegd tijdens vreedzame onderhandelingen tussen aangrenzende landen (die zouden volgens Biger vooral in Midden en Zuid-Amerika en op het Arabisch Schiereiland te vinden zijn; denk ook aan het Eems-Dollardverdrag uit 1960 tussen Nederland en Duitsland over de grens in de Eemsmonding; beide partijen kwamen er niet helemaal uit, maar dat sluit samenwerking ter plekke op het water niet uit)
Klassiek is de tweedeling tussen staatsgrenzen en natiegrenzen. Soms vallen ze samen, dan is er sprake van een nationale staat zonder regionale minderheden (IJsland, Denemarken). Vaker omsluiten staatsgrenzen meerdere naties, al is het vaak moeilijk te bepalen of een territoriale groep ook een natie vormt (kent Nederland meerdere naties: behalve Hollanders ook Friezen en Limburgers?). Veelal streeft een staat met verscheidene naties naar nationale eenwording; dat proces van natievorming (nation-building) krijgt hierna alle aandacht. Omgekeerd kan een natie zich over meerdere staten uitstrekken; bekend voorbeeld zijn de Koerden die in meerdere landen leven (Turkije, Irak, Iran en Syrië) en streven naar een samengaan in één eigen staat: Koerdistan.
8. Centrifugale en centripetale krachten
Staatsgrenzen zijn veranderlijk, aldus Hartshorne in een rede die hij als president van de Association of American Geographers in 1950 hield, maar niet zozeer vanwege verschuivende internationale krachtsverhoudingen zoals Ratzel dacht. In zijn toespraak onderscheidde hij centrifugale en centripetale krachten. Centripetal forces, aldus Hartshorne, ‘will bind together the regions of the state’ in één hecht verband (1950, p. 109). Belangrijke centripetale krachten zijn de aanwezigheid van één sterk kerngebied in een land zonder concurrerende kerngebieden (zoals bijvoorbeeld Spanje wel heeft: naast Madrid ook Barcelona), culturele homogeniteit (een gemeenschappelijke taal, een gedeelde geschiedenis), invented traditions (zoals Vlaggetjesdag in Nederland), een uniek en herkenbaar landschap (polders, molens), bouwwerken waarop men trots kan zijn (Afsluitdijk, Deltawerken), markante buitengrenzen en geen natuurlijke barrières binnen het eigen territorium. Maar de belangrijkste centripetale kracht is ‘some concept of idea justifying the existence of this particular state incorporating these particular regions’ – kortom: een staat moet een raison d’etre hebben, een reden die zijn bestaan legitimeert. Ratzel wees daar ook al op: er moet een ‘politische Idee’ zijn die de inwoners van de staat met elkaar delen. Zonder zo’n ‘bestaansreden’ redt geen staat het op de langere duur. Hij fragmenteert: zie wat Joegoslavië (in 1918 samengesteld uit de brokstukken van het uiteengevallen Oostenrijk-Hongarije en het krimpende Ottomaanse Rijk) overkwam in de jaren 1990.
Centrifugal forces hebben het dan gewonnen: de staat valt in delen uit elkaar. Belangrijk is dat regionale separatisten kunnen beschikken over een eigen kerngebied of -stad, waarin het separatistische bestuur onderdak kan vinden en dat tot een separatistisch bolwerk kan uitgroeien – denk aan Barcelona in Catalonië, en Bilbao in Baskenland. Belangrijk voor een succesvol separatisme is ook dat de contacten met het nationale kerngebied (Madrid) relatief bescheiden zijn; dat komt vaker voor in grensstreken dan in gebieden die midden in het gebied met de dominante cultuur zijn gelegen. Separatisme ondersteunende contacten met de andere kant van de grens zijn welkom (Van der Wusten & Heinemeyer 1971; Van Amersfoort e.a. 1981, p. 46).
Staten zullen altijd proberen die middelpuntvliedende krachten te beteugelen door aan nation-building te doen: leerlingen moeten op school de standaardtaal aanleren, scholen dienen onderwijs te verzorgen in ‘vaderlandse’ vakken als aardrijkskunde en geschiedenis, politici stellen nationale feestdagen in (zoals Koninginnedag in Nederland, 14 juillet in Frankrijk, 21 juli in België en 1 augustus in Zwitserland) en laten monumenten bouwen (zoals de Nationaldenkmäler in Duitsland). Eén staat, één natie is het devies. Mislukt dat, dan zullen regionale minderheden – veelal in grensgebieden geconcentreerd – die zich achtergesteld voelen zich proberen af te scheiden.
De wens tot separatisme speelt op tal van plekken in Europa: Catalonië en Schotland zijn de bekendste maar niet de enige gebieden. Niet altijd gaat het om een eigen staat, een eigen bestuurlijke eenheid binnen de staat kan ook het doel zijn. Zo voelden in Zwitserland de inwoners van de Berner Jura – gelegen in het noordwesten, aan de grens met Frankrijk - zich ongelukkig in het kanton Bern; op het Weense Congres van 1815 (waarop Europa opnieuw werd ingedeeld nadat Napoleon verslagen was) was dat gebied door hogerhand ingedeeld bij dit kanton. De Berner Jura was (en is) in vergelijking met de rest van het kanton Bern arm, en bovendien katholiek én Franstalig – terwijl het kanton Bern protestants en Duitstalig is. Kortom: de centrifugale krachten waren sterk. Decennialang hebben de inwoners van de Berner Jura gestreden voor een eigen kanton; op 1 januari 1979 was dat na een reeks van referenda zover: de ‘République et Canton du Jura’ was een feit. De Jurassiërs ervoeren de zelfstandigheid als een bevrijding van vreemde overheersers. Aangezien een Zwitsers kanton veel autonomie heeft – veel meer dan bijvoorbeeld een Nederlandse provincie – kon het nieuwe kanton voortaan echt zijn eigen boontjes doppen (Hauer & De Pater 1998).
Ook rijke regio’s die vinden dat ze te veel belasting betalen aan de hoofdstad en/of aan arme regio’s zullen zich proberen af te scheiden. Alleen: evenmin als in de Berner Jura, zijn zulke afscheidingen een ‘autonoom’ proces. In beide gevallen vergen ze politici (of boegbeelden of martelaren, bijvoorbeeld mensen die tijdens een protestactie zijn omgekomen) die zo’n proces op gang proberen te brengen. Sociale wetenschappers spreken van actoren en ‘human agency’. Een voorbeeld van zo’n actor is Umberto Bossi die in 1991 de Lega Nord oprichtte, met het doel om het rijke Noord-Italië af te scheiden van Rome (‘dieven’ die te veel belasting heffen) en Zuid-Italië (klaplopers die het in Noord-Italië verdiende geld opmaken). De naam voor de gewenste nieuwe staat had Bossi ook al: Padania – alsof het gebied eeuwenlang een eigen natie was geweest, in plaats van een collectie met elkaar strijdende steden. Het is typisch een voorbeeld van een invented tradition. Padania is er niet gekomen; zo sterk waren de centrifugale krachten er niet. Maar Lega Nord ontwikkelde zich wel met succes tot een landelijk succesvolle rechts-populistische partij.