Geografie rond 1900: Niet alleen een staatswetenschap

1 februari 2016
Auteurs:
Ben de Pater
Departement Sociale Geografie & Planologie Universiteit Utrecht
Dit artikel is verschenen in: geografie februari 2016
geschiedenis
Kennis
Kropotkin droomt van Siberië en trekt erop uit om het gebied te ontdekken. Deze kaart van Oost-Siberië publiceert hij in 1873.

De afgelopen decennia portretteerden vakhistorici de geografie van rond 1900 als een vakgebied dat koloniale en nationale belangen diende. Terecht. Maar er was ook plaats voor tegengeluiden, vooral van twee anarchistische geografen met ‘zeldzame zielenadel’.

W.J. van den Bremenlezing [1]

In mei 2015 verzorgde Ben de Pater op uitnodiging van de Groningse studentenvereniging Ibn Battuta de jaarlijkse W.J. van den Bremenlezing. Dit artikel is een omgewerkte versie van een deel daarvan. Deel 2 verschijnt in het maartnummer van Geografie.

Het is 8 oktober 1904. In Amsterdam zijn de KNAG-leden bijeen voor de 123e Algemene Vergadering. De spreker van de avond is Charles (of Karel) Buls, oud-burgemeester van Brussel en voorzitter van het Koninklijk Aardrijkskundig Genootschap van Brussel. Hij houdt een voordracht over Belgisch Congo, sinds 1885 privébezit van koning Leopold II. Buls vertelt over de infrastructuur die Belgen er aanleggen, over Leopoldville, de winstgevende handel in ivoor, over de slangvogel en andere merkwaardige dieren, de zeden van de inheemse bevolking (waaronder kannibalisme), het verstandige bestuur van de kolonie door de koning, en over het leger van inlandse soldaten en Europese officieren. De soldaten dienen in totaal twaalf jaar, eerst in actieve dienst, daarna als reservist. ‘Voor den neger, die geen familie, geen huisgezin heeft, die in den dienst zijn gelukkigste dagen doorbrengt, is dit niets te lang.’ Aan het eind van zijn verhaal bestrijdt Buls de ‘laster’ die in Engelse kranten over Belgisch Congo staat.

Wat die laster inhoudt, staat niet in het verslag van die avond in het Tijdschrift van het KNAG. Maar dat lijdt geen twijfel: Engelsen beschuldigen Leopold van een onmenselijk wreed regime. Zo wordt de hand afgehakt van inwoners die niet voldoende rubber leveren. Miljoenen Congolezen sterven door Belgisch toedoen. In Europa worden de protesten uiteindelijk zo luid dat Leopold zijn privébezit in 1908 moet overdoen aan de Belgische staat. Maar de KNAG-leden zijn eerder op de hand van de Belgen dan van de Engelsen. ‘Een warm applaus bewees den heer Buls, dat men zijn bezielde voordracht hoog heeft weten te waarderen.’ KNAG-voorzitter J.W. IJzerman zegt in zijn dankwoord dat ‘de Nederlanders volle sympathie hebben voor het streven van de Belgen en hun Koning om in Afrika een kolonie te stichten’. Anders dan Buls sluit hij echter niet helemaal de ogen voor het inlandse leed, zo blijkt uit zijn slotwoord. IJzerman: ‘Moge het U gegeven zijn den Congostaat niet alleen te ontwikkelen ten voordele van het Belgische volk, maar ook in de eerste plaats tot heil van de inlandsche bevolking. Slaagt gij daarin, dan zal de kolonisatie van den Congo een eerezuil vormen voor de Belgen.’

Rond 1900 dient de geografie vooral koloniale en nationale belangen en heeft weinig oog voor koloniale misstanden, zoals in Belgisch Congo, waar miljoenen mensen sterven door het wrede regime van koning Leopold II. Wie niet genoeg rubber levert, wordt de handen afgehakt.

IJzerman toont zich zo een voorstander van wat in Nederlands-Indië op dat moment bekend staat als de ‘ethische politiek’. Ook de inlandse bevolking moet profiteren van de kolonisatie. Het kolonialisme op zich is echter vanzelfsprekend en behoeft geen rechtvaardiging. Het KNAG en de geografie zijn in die tijd diep geworteld in het kolonialisme.

A white man's country

Daarin staat het KNAG bepaald niet alleen. In het Europa van die tijd zijn geografische genootschappen in meer of mindere mate koloniale gezelschappen, aangevoerd door een maatschappelijke elite. Een willekeurig voorbeeld is de Royal Scottish Geographical Society. In 1905 is de president een hoogleraar geologie, maar de 23 vicepresidenten zijn allen van adel: van ‘His Grace Th e Duke of Hamilton’ tot ‘The Right Hon. Lord Saltoun’. Negen hoge officieren zitten in de ledenraad. Geografie en cartografie zijn dan nauw verbonden met de militaire wereld: zonder terreinkennis en kaarten kan geen oorlog gewonnen worden. Het tijdschrift van het genootschap, The Scottish Geographical Magazine, citeert instemmend The Times van 19 november 1904, waarin de War Office – zeg maar het Britse ministerie van defensie – wordt verweten dat ze een gebrek aan geografische kennis heeft, met alle desastreuze gevolgen van dien. Maar die onwetendheid vind je ook elders. The Times in 1904: ‘Op allerlei terrein laat het verwaarlozen van geografie een spoor van schade na. Het geeft ons constante wrijving in onze internationale relaties en geregeld voorkomende oorlogen, het leidt in onze ondernemingen tot kostbare vergissingen […], het draagt bij aan het toestaan dat immorele financiers geld aan Engeland onttrekken via afschuwelijke intriges, het leidt tot roekeloos schrijven in de pers, en tot de isolatie van Engeland in een vijandige wereld’.

De schrijver van de editorial in The Scottish Geographical Magazine (1905) vat samen: de geografie heeft een ‘grote praktische betekenis’ en geografische onwetendheid kan ‘rampzalig zijn voor zowel naties als individuen’.

Net als in de Nederlandse overheerst in de Schotse geografie het koloniale perspectief. Twee voorbeelden uit de jaargang 1905 van het tijdschrift. In een artikel over de ontwikkeling van Rhodesië (dan een Britse kolonie, tegenwoordig Zimbabwe) worden de natuurlijke rijkdommen geïnventariseerd en de problemen vanwege de slechte bevaarbaarheid van de Zambesi, om ‘Rhodesië te ontsluiten voor handel en beschaving’. Gelukkig heeft een Britse onderneming een spoorweg naar Kaapstad aangelegd, zodat delfstoffen en agrarische producten toch het land kunnen verlaten. De auteur, J.T.P. Heatley, constateert dat een groot deel van Rhodesië boven de 1000 meter ligt en daardoor een geschikt klimaat heeft voor Britse kolonisten en hun kinderen. Daarom mag het beschouwd worden als ‘a white man’s country’.

Naast de nationalistische, imperialistische wereld bestaat er rond 1900 een idealistische wereld van pacifisme en inter nationale coöperatie, lokale communes en wereldgemeenschap

Een andere auteur, S.H. F. Capenny, betreurt dat Groot-Brittannië en Portugal onenigheid hebben over waar de grens precies loopt tussen Angola (een Portugese kolonie) en Rhodesië. Dat belemmert de exploitatie van het omstreden gebied. Beide landen zijn er onderling niet uitgekomen en hebben daarom besloten hun geschil voor te leggen aan een scheidsrechter. Dat wordt in 1903 de koning van Italië. Die benoemt twee Italiaanse experts, en twee jaar later volgt de koninklijke uitspraak. De nieuwe grens is lineaalrecht en doorsnijdt stamgebieden, maar Capenny hoopt dat bij het lokaal markeren op de grond ze hier en daar nog iets verlegd kan worden, zodat de ‘tribale gebieden gerespecteerd worden’. Kortom: de geografie staat in die tijd in dienst van een maatschappelijke elite. Als ‘staatswetenschap’ behartigt ze nationale en koloniale belangen in een wereld waarin de macht ongelijk verdeeld is. De nationale en koloniale blik van geografen is vanzelfsprekend, niets om je over op te winden.

Toch doet een enkele geograaf dat wel. Er zijn tegengeluiden, die de eenstemmigheid in de geografie wetenschap verstoren. De belangrijkste tegenstemmen zijn die van twee anarchistische geo-grafen: Elisée Reclus (1830-1905) en Pjotr Kropotkin (1842-1921). Zij vertegenwoordigen een idealistische wereld die rond 1900 naast een nationalistische, imperialistische wereld ook bestaat: die van pacifisme en inter nationale coöperatie, van lokale communes en de wereldgemeenschap.

Kropotkin

Als een van de favoriete pages aan het hof van de tsaar in Sint-Petersburg kan Kropotkin – geboren in een hoge adellijke familie – rekenen op een glanzende carrière. Mits hij als twintigjarige kiest voor een gelauwerd regiment om zijn offi ciersopleiding af te ronden. Maar hij droomt van Siberië, in het bijzonder van het stroomgebied van de Amoer. Het gebied ten noorden van de rivier is, tot ongenoegen van China, in 1858 Russisch geworden en nog vrijwel onbekend. Zoals Von Humboldt de Orinoco is opgevaren, zo wil Kropotkin de Amoer op. Maar dat betekent een keuze voor het plaatselijk gelegerde, roemloze regiment. Zo’n stap is fnuikend voor wie een loopbaan in de hoofdstad ambieert. Kropotkin gaat toch en ontwikkelt zich in zijn Siberische jaren tot fysisch geograaf. Hij publiceert vernieuwend werk over de geomorfologie van berggebieden in Azië en over de invloed van de ijstijden op het landschap in Finland, dat in die tijd deel uitmaakt van het Russische keizerrijk.

FOTO: NADAR
Pyotr Alexeyevich Kropotkin rond 1900, hij is dan 57 jaar oud

Geconfronteerd met de wantoestanden in Siberië en het onvermogen van lokale mensen van goede wil om daar wat aan te doen – voor alles moet eerst toestemming komen van Sint-Petersburg, en die toestemming komt zelden – ontwikkelt Kropotkin zich ook tot criticus van het keizerlijk regime, centralistisch en reactionair als dat is. Zijn ideaal is een samenleving waarin mensen lokaal in vrijheid met elkaar samenwerken aan een betere toekomst. Tijdens zijn reizen heeft hij in het dierenrijk allerlei vormen van samenwerking gezien, bijvoorbeeld bij bijen, mieren, kraanvogels en wolven. Deze samenwerking is volgens hem belangrijker voor het voortbestaan dan de struggle for life. Ook in de menselijke samenleving zijn welzijn en vooruitgang eerder het gevolg van wederzijdse hulp tussen vrije individuen en kleine groepjes, dan van competitie en strijd. Kropotkin is bijvoorbeeld lyrisch over Zwitserse dorpen, waar vrouwen samen naaien aan de uitzet van het meisje dat gaat trouwen en mannen gezamenlijk een schooltje bouwen, over landbouwcoöperaties en over het collectief bezit van bergweiden en bossen. Zodra een autoritaire en gecentraliseerde staat zijn intrede doet, vervliegt lokaal zelfb estuur en treedt verval in. Aldus Kropotkin in zijn autobiografie Memoirs of a Revolutionist (1899) en in zijn historische studie Mutual Aid (1902), die het theoretisch fundament vormt van zijn sociaal anarchisme en een weerlegging van het dominante sociaal-darwinisme. Op school zouden deze ideeën moeten worden gedoceerd in de aardrijkskundeles. Maar, zegt Kropotkin in zijn autobiografie, dat vergt wel een heel ander soort aardrijkskunde dan de gangbare.

Zoals te verwachten raakt Kropotkin – ooit lieveling van de keizerlijke familie – uit de gratie. Hij wordt in 1874 gearresteerd, maar weet twee jaar later op spectaculaire wijze met hulp van vrienden uit het gevangenisziekenhuis te ontvluchten naar West-Europa. Daar verdient hij een sobere boterham met de stukken die hij schrijft. Ook zet hij zich in voor het anarchisme. Maar evenmin als in het tsaristische Rusland stellen de autoriteiten zijn revolutionaire activiteiten op prijs. In Lyon wordt hij in 1883 tot vijf jaar cel veroordeeld. In de gevangenis, waar voor hem een licht regime geldt, schrijft hij onder meer voor The Nineteenth Century, een vooraanstaand Londens tijdschrift . Over de geografie als discipline gaat zijn bijdrage ‘What Geography Ought to Be’ (1885). Aardrijkskunde met inbegrip van de schoolaardrijkskunde: ‘… moet ons leren, van jongs af aan, dat we allemaal broeders zijn, wat onze nationaliteit ook is. In onze tijd van oorlogen, van nationale verwaandheid, van nationale jaloezieën en haat, bekwaam gevoed door mensen die hun eigen egoïstische, persoonlijke of klassenbelangen najagen, behartigen, moet geografie – in zo ver de school iets kan doen om vijandige invloeden tegenwicht te bieden – een middel zijn om deze vooroordelen aan te pakken en andere gevoelens te creëren die meer menslievend zijn’.

Tot die menslievendheid behoort, zo vervolgt Kropotkin, respect voor de ‘lagere rassen’, die in de hoogtijdagen van het kolonialisme worden uitgebuit. Europese kinderen leren hen als halve criminelen te zien, als ‘een plaag die alleen kan worden getolereerd zolang ze geld opleveren’. Volgens Kropotkin moet de aardrijkskundeleraar hen leren dat Europeanen en ‘wilden’ broeders zijn.

Reclus

FOTO: NADAR
Élisée Reclus in 1903, dan 73 jaar oud

Elisée Reclus zal Kropotkins artikel met veel instemming hebben gelezen. Hij is een Franse geograaf en sociaal-anarchist, die als jonge man in de jaren 1850 werkt in het zuiden van de Verenigde Staten en zich daar ontwikkelt tot een tegenstander van slavernij en racisme. Na zijn deelname aan de volksopstand in Parijs in 1871 (de Commune), wordt hij in hechtenis genomen en vervolgens jarenlang uit Frankrijk verbannen. Maar binnen geografische kringen blijft hij een om zijn vakkennis en werklust zeer gerespecteerde collega. In het Zwitserse dorp Clarens, aan het meer van Geneve, werkt hij volhardend aan de kolossale Nouvelle Géographie Universelle, die tussen 1875 en 1894 verschijnt in wekelijkse afleveringen bij de Parijse uitgever Hachette. Een jaar na verschijnen worden de weekafleveringen samengebonden in kloeke delen, elk gewijd aan een deel van de wereld. De 19 delen samen, steeds bijna duizend pagina’s dik, beschrijven en tonen in kaartjes en gravures (foto’s in boeken zijn technisch nog niet mogelijk) de hele wereld.

In deel 4 is Nederland opgenomen. In een kleine 150 pagina’s – die op verzoek van Reclus nog zijn nagelezen door J. Kuyper, voorzitter van de afdeling Nederland van het KNAG – wordt de lezer geïnformeerd over land, volk en steden. Die informatie is feitelijk, een linkse politieke kleur licht maar op een enkele plek even op. Bijvoorbeeld als Reclus zorgelijk spreekt over het morele niveau van de Nederlanders. Dat heeft ‘als overal elders in Europa’ te lijden onder de grote sociale ongelijkheden, contrasten tussen arm en rijk, en drankmisbruik. Specifi ek voor Nederland is dat het land niet op eigen benen kan staan, maar voor zijn welvaart afhankelijk is van ‘de exploitation [zowel exploitatie als uitbuiting] van verre kolonies’. Holland is ‘tot op zekere hoogte een parasiet van Java’, en dat parasitisme leidt tot een verlaging van het zedelijk gehalte van de individuele mens. Aldus Reclus in 1879. Misschien heeft hij Max Havelaar gelezen, die drie jaar eerder in een Franse vertaling is verschenen. Ik vraag me af of Kuyper bij deze regels in het manuscript zijn wenkbrauwen heeft gefronst.

Wereldbol

Na voltooiing van dit mammoetwerk komt er ruimte voor andere projecten. Zo pleit Reclus volhardend voor de bouw van een grote wereldbol op de wereldtentoonstelling van 1900 in Parijs. Die bol moet als het ware symboliseren dat de wereld en de mensheid meer dan ooit één geworden zijn. ‘Ondanks de rancunes van de oorlog, ondanks de erfelijkheid van de haat’, besluit Reclus het laatste deel van de Nouvelle Géographie Universelle, ‘l’humanité se fait une’. Ook de eenheid van mens en natuur moet de bol symboliseren. Net als de vermaarde Duitse geograaf Von Humboldt, benadrukt hij de intieme wederzijdse relaties tussen natuur en mens. Reclus veroordeelt de roekeloze manier waarop de mens met ‘moeder aarde’ omspringt.

Voor 1900 bepleit Reclus een geografisch correctere aardbol van 1 op 100.000, met een omtrek van 400 meter en een diameter van 127 meter

Helemaal origineel is Reclus’ pleidooi niet. Op de voorgaande wereldtentoonstelling in Parijs, in 1889, heeft in een apart paviljoen een Globe terrestre au millionième gestaan, op een schaal van 1 op 1.000.000. Wie een franc betaalde kon met een lift je omhoog en van bovenaf neerzien op een bol met een omtrek van 40 meter en een diameter van bijna 13 meter. Op de 300 duizend mensen die het paviljoen hadden bezocht (overigens niet erg veel, in totaal kwamen er in 1889 50 miljoen bezoekers maar de wereldtentoon-stelling), liet de globe volgens Reclus ‘een zeer diepe indruk’ na. Maar erg nauwkeurig was de geografie van de bol niet geweest. Het was volgens Reclus vooral een bol om van een afstandje te bekijken. Het kon beter, dat wil zeggen: geografisch exacter.

Vandaar dat wanneer Parijs in 1900 wederom een wereldtentoonstelling organiseert, en zoekt naar een bouwwerk dat als een symbool even spraakmakend zal zijn als de Eiff eltoren van 1889, Reclus met een bol komt van 1 op 100.000, met een omtrek van 400 meter en een diameter van 127 meter. Op die schaalgrootte kun je wel details weergeven, zoals reliëf. De hoogste berg van Engeland en Wales, de Snowdon (1085 meter) wordt dan niet 1 millimeter hoog (zoals op de bol van 1889), maar 1 centimeter, en de Mount Everest zelfs 10 centimeter. Aan overdrijven van de verticale schaal wil Reclus, door en door eerlijk, per se niet beginnen. Bezoekers zullen in een soort kabelbaantje de hele aardbol langsreizen, een ervaring die te vergelijken is met die van ballonvaarders. Aldus Reclus in een lezing voor de Royal Geographical Society in Londen, in 1898. Mensen zullen na afloop van hun bezoek voortaan de wereld niet meer door koloniale of nationalistische ogen bekijken. De boodschap van de bol: deze is ‘van alle mensen, zonder enig privilege van een ras of nationaliteit’. Ze helpt ‘het gevoel in ons te versterken dat we allemaal één en dezelfde familie zijn’. Een commerciële kermisattractie is dus beslist niet de bedoeling.

In Londen krijgt zijn pleidooi een gunstig onthaal. Patrick Geddes bijvoorbeeld, de Schotse bioloog die de grondslagen zal leggen voor een gecombineerde geografisch-planologische wetenschap, is enthousiast en heeft een nog grootser plan, namelijk om de wereldbol te laten draaien en de seizoenen zichtbaar te maken. Geddes zegt het niet, maar hij ziet Reclus’ wereldbol waarschijnlijk als een mondiale tegenhanger van zijn befaamde Outlook Tower in Edinburgh – de tentoonstelling over de eigen stad en regio, gemaakt voor en door de gewone Edinburghers. Zoals de bol de betrokkenheid van mensen bij de wereld moet stimuleren, zo moeten lokale tentoonstellingen volgens Geddes mensen bij hun eigen woongebied betrekken (zie deel 2 van dit tweeluik in het volgende nummer van Geografie).

In Parijs reageert de gemeenteraad eveneens welwillend. Struikelblok zijn echter de kosten, door Reclus begroot op 17,2 miljoen frank. Financiers zien het plan niet zitten. Misschien terecht, want menig ondernemer heeft fors verloren op de wereldtentoonstelling van 1900. Ze hebben extreem hoge prijzen betaald voor een plek op het terrein. De enige (bescheiden) bol die er wel komt, is geen wereldbol maar een hemelglobe. De exploitant daarvan gaat halverwege failliet.

Hemelglobe op de wereldtentoonstelling in Parijs, 1900

Geen bommenwerpers

Kropotkin en Reclus kennen en steunen elkaar in moeilijke tijden. Ze werken jarenlang in het tolerante Zwitserland aan de verspreiding van het anarchisme. Op verzoek van Reclus schrijft Kropotkin, vanuit zijn Franse gevangeniscel, tegen betaling mee aan deel 6 van Nouvelle Géographie Universelle, over Aziatisch Rusland. Ze kunnen goed met elkaar opschieten. Reclus’ brieven aan Kropotkin beginnen met ‘mon bien cher ami,’ en Kropotkin herdenkt Reclus in The Geographical Journal (1905) buitengewoon warm. Hij roemt Reclus’ bescheidenheid, om niet te zeggen nederigheid, integriteit en soberheid. Kropotkin noemt Reclus in zijn necrologie, ‘a man free in the purest sense of the word’.

Dat The Geographical Journal, het tijdschrift van de in Londen gevestigde en hoogst elitaire Royal Geographical Society, Kropotkin vraagt voor de obituary van Reclus, maakt duidelijk dat de geografische gemeenschap hen niet heeft verbannen. Als zestien jaar later, in 1921, Kropotkin sterft, herdenkt het tijdschrift ook hem. Men betreurt dat zijn ijveren voor het anarchisme hem heeft afgehouden
van verder geografisch onderzoek, maar zijn politieke denkbeelden op zich krijgen geen kritiek. Hoe koloniaal en nationaal georiënteerd de geografische gemeenschap ook is, ze zijn er welkom. Het zijn rare vogels, zal vaak gedacht zijn, maar wel onze vogels.

Tot die welwillendheid zal behalve respect voor hun wetenschappelijke bijdragen hun geweldloosheid hebben bijgedragen. Dat spreekt bij anarchisten niet voor zich. De angst die er anno 2016 bestaat voor islamitische terroristen, is er rond 1900 voor radicale anarchisten. Met bomaanslagen in steden moet altijd rekening worden gehouden, zeker als hoogwaardigheidsbekleders op bezoek komen. Reclus noch Kropotkin heeft daar iets mee op, al begrijpen ze de anarchistische woede wel. Patrick Geddes roemt in 1905 de ‘haast grenzeloze hoffelijkheid en generositeit’ van de net overleden Reclus, die niet te rijmen is met het geweld en fanatisme van anarchistische ‘extremisten’ en ‘gedegenereerden’. Hendrik Blink, voortrekker van de geografi e in Nederland, herinnert in zijn eigen tijdschrift Vragen van den Dag (1894) hoe in 1888 een ‘gezellig samenzijn’ met de zachtmoedige Reclus veranderde in een discussie over de anarchistische gewelddadigheid. ‘Uit eigen mond’, heeft Blink hem horen zeggen, dat ‘zijn anarchisme niets met dat der bommenwerpers van onze tijd gemeen heeft’. En C.M. Kan, de eerste hoogleraar geografie in Nederland en KNAG-prominent, schrijft na Reclus’ overlijden in het Tijdschrift van het KNAG (1905) dat Reclus geen anarchist was ‘bij ’t noemen van wiens naam men huivert’.

Domela Nieuwenhuis

In Nederland is Ferdinand Domela Nieuwenhuis een geestverwant van Reclus en Kropotkin

Kropotkin en Reclus zijn in Nederland bekend bij zowel geografen (die hen waarderen om hun geografische prestaties) als geestverwante politieke idealisten. Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919), grondlegger van het socialisme, is de prominentste. Bij zijn latere bekering van sociaaldemocraat tot anarchist erkent Domela de ‘machtige invloed’ die daarbij van Reclus en Kropotkin is uitgegaan. Beiden kent hij persoonlijk, dankzij huisbezoeken en ontmoetingen op politieke congressen. Hij vertaalt en bewerkt ook hun boeken. Wanneer Domela wegens belediging van koning Willem III in 1886 de gevangenis in moet, krijgt hij van Reclus een brief die hem een hart onder de riem steekt. In zijn autobiografie Van christen tot anarchist (1910) citeert hij de brief van ‘die goede, nederige Reclus, die nooit vergat zijn plicht te doen en die ons hierin allen ten voorbeeld was’. Verderop schrijft hij: ‘Personen als Elysée Reclus en Kropotkin zijn inderdaad zeldzaam, want bij hen treft men de innige verbinding aan van een grote wetenschappelijke kennis met een zeldzame zielenadel. (…) Ik zag zelden zulk een harmonisch ontwikkeld leven, waarin verstand, gevoel en wil zo in de juiste verhouding voorkomen, als dat van Kropotkin, en de invloed die zowel van hem als van Reclus uitgegaan is, valt niet af te meten in woorden. Hij voelde dat ik in mijn ziel anarchist was, voordat ik het mijzelf bewust was... Er bestaat in ’t algemeen een soort van geheimzinnige geestverwantschap tussen personen, die werkelijk het goede nastreven zonder partijbelang, bijbedoelingen of wat dan ook van dien aard. En die personen vinden elkander toch op den duur.'

Eenlingen

Duizenden mensen zijn in 1919 bij de uitvaart van Domela Nieuwenhuis op de been. De begrafenissen van Reclus (in 1905) en Kropotkin (in 1921) trekken geen massaal publiek, maar hun overlijden gaat niet ongemerkt voorbij. Kranten berichten over de laatste jaren en de dood van Kropotkin. Hij wordt tijdens de Russische Revolutie met alle egards in Sint-Petersburg ontvangen. Na meer dan veertig jaar terug in Rusland! Wanneer de bolsjewieken er echter aan de macht komen, wordt hij al snel gewantrouwd. Niet ten onrechte: Kropotkins sociaal-anarchisme staat haaks op het communistische idee van een sterke centrale staat. Hij sterft gedesillusioneerd.

Met zijn overlijden verdwijnt het anarchisme als ideaal grotendeels uit de geografische gemeenschap. Reclus noch Kropotkin krijgt een invloedrijke opvolger. De geografie zal nog lang de belangen van de staat blijven dienen. In 1938 bijvoorbeeld wordt in Amsterdam, met het KNAG als medeorganisator, het wereldcongres van de Internationale Geografische Unie gehouden. Met 72 voordrachten is de koloniale geografi e er veruit het meest prominent aanwezig.