Het Nijmegengevoel

26 januari 2022
Auteurs:
Billy Gunterman
deltawerken
Voorzitter jury Glazen Globe
Dit artikel is verschenen in: geografie februari 2022
Nijmegen
Opinie
FOTO: WIM VAN ROSSEM/ANEFO/NATIONAAL ARCHIEF
Plein 1944 in het Nijmeegse op 13 mei 1955. Het zou nog 10 jaar duren voordat de gehele binnenstad was herbouwd na het bombardement van februari 1944.

Een naoorlogse stadsgeschiedenis van nabij

Voor Het Nijmegengevoel interviewde Dolly Verhoeven ruim veertig inwoners die een actieve rol in het maatschappelijk verkeer hebben gespeeld. Dat resulteerde in een boeiende naoorlogse stadsgeschiedenis. Billy Gunterman, auteur van de Historische Atlas van Nijmegen én vele bijdragen in Geografie, vult haar aan met persoonlijke herinneringen.

 

Dolly Verhoeven interpreteert Het Nijmegengevoel als een studie van de Nijmeegse naoorlogse stadsgeschiedenis. De tien hoofdstukken in haar boek lezen prettig en dat is met name te danken aan de gekozen insteek om de herinneringen van Nijmegenaren in detail op te schrijven, te duiden en van een context te voorzien.

Het historisch overzicht loopt van het grote bombardement in februari 1944 tot mei 2020. Verhoeven interviewde 44 Nijmegenaren die een actieve rol hebben gespeeld in het maatschappelijk leven van de stad: een voorhoede van Dolle Mina’s, buurtwerkers, bestuurders en politici, publicisten en icoon Dries van Agt, eind jaren 1960 hoogleraar strafrecht aan de toenmalige Katholieke Universiteit. Het leverde in totaal honderd uur geluidsopnamen en duizend pagina’s transcripties op. Die verwerkte de auteur in een kloeke uitgave van 256 pagina’s.

Collectief verdriet

Het grote bombardement van 22 februari 1944 heeft diepe sporen in de stad achtergelaten. In het eerste hoofdstuk ‘Nijmegen als geschonden stad’ vertellen bewoners over de verschrikkingen. Het moet een hel zijn geweest. In 30 seconden vallen 800 doden en 2000 gewonden. De hele binnenstad ligt in puin. Zelf word ik vier dagen later, geboren. De stad brandt nog. Ons gezin, met vader, moeder, oudere broer en zus, woont in de Bomenbuurt, een fraaie volkswijk uit 1934, gebouwd in de tuinstadtraditie. Anderhalve kilometer van het centrum, twintig minuten lopen. Na deze ramp is de ellende voor Nijmegen nog niet voorbij. Tot maart 1945 bevindt de stad zich in de vuurlinie. Vooral ons stadsdeel Oost ligt in de gevarenzone en we evacueren najaar 1944 naar Wijchen, waar mijn moeders familie woont. Ik weet daar natuurlijk niks meer van, maar mijn broer herinnert zich dat hij op zijn 9e verjaardag een potlood van mijn vader kreeg en dat we met paard en wagen weer naar huis zijn teruggekeerd.

Angst voor bominslagen zijn aanleiding mijn ledikant in de kelder te leggen. Gebrek aan daglicht leidt tot gebrek aan vitamine D, men constateert rachitis: kromme beentjes. Ik herinner me vagelijk de tochten op woensdagmiddagen omhoog naar de St. Maartenskliniek, waar ik onder de hoogtezon moest. Wat Verhoeven opmerkt, klopt helemaal: familieverhalen van de oorlog passeren nog regelmatig de revue. Mijn eerste herinneringen aan de verwoeste binnenstad zijn grote, kale vlaktes die liggen te wachten op wederopbouw. Het hart is uit de stad geslagen, er is geen leven te bekennen. Onze familie komt redelijk ongeschonden uit de oorlog. Behalve een tante. De tram waarin zij zit op weg naar haar werk, krijgt een voltreffer. Ze overleeft de inslag, maar de centimeters diepe inkeping van het litteken in haar bovenarm maakt op mij een diepe indruk.

Het verdriet van het bombardement stoppen Nijmegenaren lang weg, maar getuige de hernieuwde aandacht voor de jaarlijkse herdenking is die nog lang niet uit het geheugen van de bevolking verdwenen.

Dick Bos

In de intro van het tweede hoofdstuk, ‘De kerk regeert’, kiest de vader van geïnterviewde Karla Peijs, een vermogend industrieel, Nijmegen als zijn nieuwe standplaats. Karla: ‘Mijn vader had drie dochters en één zoon en dacht: Nou, dat volk moet allemaal gaan studeren – ik vestig me in Nijmegen.’ Karla gaat naar de katholieke meisjesschool Mater Dei, bovenaan de Berg en Dalseweg. Ikzelf beland op het Canisius College, 300 meter verderop. Nijmegen is door en door katholiek en ik herken de katholieke heerschappij maar al te goed. Iedere ochtend voor school moeten we naar de mis, waarna we in een grote refter een kop slappe, lauwe thee drinken. Toch is het allemaal minder erg dan het lijkt. Want in het heilig misboek, de missaal, verbergen we de ministripboekjes van de jiujitsu-held Dick Bos (knal!, pak aan…!) en die geven we aan elkaar door. Als je er een te pakken kunt krijgen tenminste, de strips zijn schaars. In 1948 raadt het Ministerie van Onderwijs de scholen aan deze op sensatie beluste verdorven literatuur te verbieden.

In 1948 worden de strips van jiujitsu-held Dick Bos door de overheid 'verdorven' genoemd

Ons kent ons, halleluja

Nijmegen is een kleine, overzichtelijke provinciestad. Bij het bombardement telt deze 100.000 inwoners. In het hoofdstuk over Nijmegen als netwerkstad vertelt Verhoeven hoe het informele circuit van school, buurt en familie de kurk is waarop het sociale leven drijft: ‘Ons kent ons’.

Mijn eerste twee banen krijg ik inderdaad via-via. Ik ben jong getrouwd, met algauw twee kinderen, en we moeten dus snel een huis vinden. Een flat is niet zo moeilijk, maar ik heb ook een baan nodig om de huur te betalen. De vader van een vriendje van school is professor en ik hoor dat die altijd wel een student-assistent kan gebruiken. Ik heb haast, want in het weekend moet ik baangarantie hebben om de flat te krijgen. De professor, die ik nog steeds dankbaar ben, vertelt me in de hal van zijn enorme villa dat het in orde is, maar ik moet me wel eerst bij de hoofddocent melden. Op de zonnige zondagmiddag vervoeg ik me bij deze man, die in korte broek de tuin staat te schoffelen. Ik blijf gewoon achter het hek op het trottoir staan, met de fiets in de hand en hoor dat ik maandagmorgen meteen kan beginnen. Halleluja.

FOTO: RONALD KRANENBURG MET DANK AAN COEF MEN
Billy Gunterman terug in het voormalige Canisius College van de Orde der Jezuïeten. Het wordt verbouwd tot hotel, winkelruimte en appartementen voor starters en young professionals.

Het student-assistentschap is prima, maar ik verdien niet bijster veel. Vlak na mijn kandidaats belt een ouderejaars medestudent. Die geeft al les. Op zijn school heerst paniek, want de aardrijkskundeleraar heeft ‘iets’ met een leerlinge en moet weg. Of ik interesse heb. Ik word aangenomen voor tien lessen per week. Dat werk verdient een stuk meer dan halve dagen op de universiteit. Het is 1 november 1967 en ik heb een wereldbaan. Hoe gelukkig kun je zijn.

Zwemmen naar Sprokkelenburg

In het hoofdstuk over sport en ontspanning vertelt de geïnterviewde Cees Alewijnse dat zwemmen de warme belangstelling van zijn familie heeft. ‘Wij zwommen de Waal over. We hadden dan een kwartje in ons zakje van het badpak. Dan zwommen we de Waal over naar Sprokkelenburg, daar kochten we limonade en dan zwommen we weer terug.’ Dat klinkt leuk en gemakkelijk, maar ik herinner me het als een behoorlijk waagstuk. Als je bij het Meertje bij de brug het water instapt, drijf je door de sterke stroming sowieso meters af. Dus moet je wachten tot er een ‘sleeptrein’ langskomt: meerdere sleepschepen getrokken door een sleepboot. Je schat de snelheid in en zwemt naar de aan een kabel getrokken sleep. Je hijst jezelf omhoog aan de lage zijkant (als de schipper je tenminste niet van boord sodemietert, die houden helemaal niet van die waaghalzerij) en vervolgens laat je je triomfantelijk 2 kilometer stroomopwaarts varen. Daar spring je van boord naar Sprokkelenburg. De rivier is hier 350 meter breed en als je je diagonaal laat afdrijven kom je weer bij het Meertje uit. Echter, als je op de rivier moet wachten voor schepen in de opvaart, komen ze heel snel op je af en raak je snel in paniek, zoals mij overkwam. Je moet dan razendsnel zwemmen om vóór het opvarende schip uit te komen. Doe je dat niet, dan wacht je het horrorscenario helemaal bij de NYMA kunstzijdespinnerij, of nog erger in Weurt, weer aan wal te komen. Hijgend kom ik bij het Meertje aan. Nooit meer.

Nijmegen dankt zijn bestaan aan de Waal die de heuvelrug aansnijdt

Waal en heuvelrug

In het laatste hoofdstuk ‘Bescheidenheid als deugd, Nijmegen trotse stad’ probeert Verhoeven het gevoel van verbondenheid van Nijmegen onder woorden te brengen. Veel Nijmegenaren voelen zich verbonden met de bijzondere ligging van de stad in het landschap. Ik ben een van hen. Nijmegen dankt zijn bestaan aan de Waal, die precies aan de kade de heuvelrug aansnijdt. Deze bijzondere ligging levert mooie beelden op. Op een wandeling langs de kade zie je hoe snel de rivier hier eigenlijk stroomt en duizenden kubieke meters water per seconde wegduwt naar zee. Iedere dag varen honderden schepen langs, ze glijden af en aan in een anoniem decor. Hoger op de heuvelrug kijk je ver weg het polderlandschap van de Ooy in, die wonder boven wonder nooit aan de stad ten prooi is gevallen en prachtig groen is gebleven.

Inderdaad, Nijmegen is een prachtplek.

Het Nijmegengevoel

Verhoeven, D. (2020). Het Nijmegengevoel, een Nijmeegse stadsgeschiedenis. Nijmegen: Vantilt.