Het onmogelijke verhaal van Hans Brinker of de Held van Haarlem

13 mei 2022
Dit artikel is verschenen in: geografie mei 2022
identiteit
Nieuws
BEELD: COLLECTIE PETER VAN DER KROGT
Illustratie uit Eugénie Foa’s Les soirées du vieux château (1848).

Lang werd aangenomen dat het verhaal van de jongen die Holland van een overstroming redde door met zijn vinger een gat in een dijk dicht te houden, van oud-Hollandse oorsprong was. Het is echter vooral in de Verenigde Staten verspreid. Zo’n dertig jaar geleden bleek dat het Amerikaanse verhaal gebaseerd is op de Engelse vertaling van een korte vertelling van de Franse schrijfster Eugénie Foa uit 1848. Recent onderzoek toont aan dat ook zij het niet zelf bedacht heeft.

 

In Nederland werd het vinger-in-de-dijkverhaal pas bekend in 1867 via de ‘navertelling’ door P.J. Andriessen van het Amerikaanse boek Hans Brinker and the silver skates uit 1866 van Mary Mapes Dodge. Andriessen heeft geprobeerd de vele fouten over Nederland en de Nederlanders te verbeteren, want, zo schrijft hij in zijn woord vooraf, ‘had ik ’t werkje van Dodge vertaald, ik zou tal van dwaasheden hebben moeten debiteeren, waarvoor mijne jeugdige lezeressen en lezers mij zeker op de vingers zouden hebben getikt en die men in den vreemde voor goede munt opneemt, daar men ’t natuurlijk niet beter weet’. Het verhaal over de ‘Held van Haarlem’ was echter zo onwaarschijnlijk dat een bewerking tot een voor Nederlanders aanvaardbare versie onmogelijk was. Andriessen voegde er daarom een noot aan toe: ‘Ik laat deze legende voor rekening van den Schrijver.’

The Little Hero of Haarlem

Onbegrip over de opbouw van de tekst (het verhaal van een redding, voorgelezen uit een schoolboek, in een kinderboek over Hans Brinker) deed in Nederland het idee ontstaan dat Hans Brinker de redder van Holland was. Die misvatting bleek onuitroeibaar, want in een aantal navertellingen van de laatste jaren kreeg de redder de naam Hans Brinker.

In Hans Brinker and the silver skates liet Dodge het verhaal over ‘de Held van Haarlem’ voorlezen uit een schoolboek in een Engelse schoolklas. Dodge baseerde zich op een verhaal dat in 1866 al wijd verbreid in Amerika in vele versies in schoolboeken, kranten en tijdschriften te vinden was. Al die navertellingen zijn terug te voeren op één publicatie, ‘The Little Hero of Haarlem’, in Harper's Magazine uit 1850. Harper’s had het verhaal overgenomen uit het Engelse tijdschrift Sharpe’s London Journal of Entertainment and Instruction, dat een maand eerder verschenen was. Sharpe’s had het weer vertaald uit het werk van Eugénie Foa, zonder de naam van de schrijfster te vermelden (of zelfs aan te geven dat het een vertaling was).

Le petit éclusier – Le petit Hollandais

Dat Foa de originele auteur was, hadden Susan R. Gannon en Ruth Anne Thompson al in 1993 in hun biografie van Dodge geschreven. Maar de originele Franse versie bleef lang onbekend, want deze was verschenen als een van de verhalen die verteld worden in Foa’s jeugdboek Les soirées du vieux château uit 1848. Dat gaat over drie kinderen die in het kasteel van hun grootmoeder logeren en daar de avonden doorbrengen met het vertellen van verhalen. Een van de kinderen vertelt over een kleine sluiswachter, ‘Le petit éclusier’. Dit verhaal speelt zich af in de omgeving van Haarlem. Het zoontje van de sluiswachter ontdekt een gat in een sluisdeur (niet in een dijk) en houdt dat met zijn vinger dicht. Op de afbeelding in het boek is al te zien dat dat weinig hielp, want het water stroomt door vele andere kieren en langs zijn hand!

Eugénie Foa had de inspiratie voor haar kleine sluiswachter gevonden in het korte verhaal ‘Le petit Hollandais’, dat de Franse schrijver Léon Gozlan in 1839 in het obscure kindertijdschriftje L'Abeille, recueil consacré à l'enfance et à la jeunesse publiceerde. Ook bij Gozlan gaat het om een gat in een sluisdeur, maar er wordt geen naam van een stad of dorp genoemd. Dat Foa dit tijdschriftje kende is zeker, want zij heeft in hetzelfde nummer zelf ook een verhaaltje gepubliceerd.

Sage over Nederlandse gemeenschapszin

Gozlan op zijn beurt was ook niet origineel. Hij ontleende het verhaal aan een korte anekdote die hij al twee jaar eerder had aangestipt in zijn novelle voor de jeugd, Washington Levert et Socrate Leblanc. Eerdere publicaties waarin deze anekdote staat, dateren uit 1821 en 1828, beide in politieke geschriften. Die uit 1821 is te vinden in Des conspirations et de la justice politique van de Franse staatsman François Guizot. Hij schreef daarin over de gemeenschapszin van de Nederlanders. Alleen omdat iedere burger zich verantwoordelijk voelde voor het onderhoud van de dijken, was het mogelijk geweest het land op de zee te veroveren en vervolgens droog te houden. In een voetnoot beschrijft hij dan de anekdote waaruit blijkt dat zelfs het kleinste kind zich verantwoordelijk voelde.

Un enfant Hollandais, se promenant seul le long d’une digue, aperçut une fissure par où l’eau commençait à couler. Il essaya de la boucher avec du sable, de la terre, tout ce qu’il trouva sous sa main. N’y pouvant réussir et ne voyant venir personne, il s’assit, le dos appuyé contre la fente, empêchant, à tout risque, le progrès de l’eau et attendant du secours.

(Een Hollands kind dat alleen langs een dijk liep, zag een scheur waardoor water begon te stromen. Hij probeerde dit te stoppen met zand, aarde en alles wat hij kon vinden. Omdat dat niet lukte en hij niemand zag komen, ging hij met zijn rug tegen het gat zitten, waardoor het water er niet meer door kon komen en hij op hulp kon wachten, met alle risico’s van dien.)

Dit is (voorlopig?) de oudste vermelding van de sage waarin een kind Nederland voor een overstroming behoedt door een gat in een dijk/sluis met rug/hand/vinger dicht te houden. Heeft Guizot het zelf verzonnen of was het een sage die al langer mondeling doorgegeven werd?

FOTO: ALIREZA JAVAHERI / WIKIMEDIA (CC)
Hans Brinkers mocht als Nederlands icoon niet ontbreken in Madurodam. Hij dicht het gat in de dijk aan de ingang, waar tijdens openingstijden water uit spuit.

Van hand in sluisdeur naar vinger in dijk

De sage is sinds 1821 behoorlijk veranderd en met allerlei details aangevuld. De basis, een jongen die Holland van de overstroming redde door een gat in de dijk met zijn lichaam te dichten, is gelijk gebleven. Dichtte in de anekdote uit 1821 de jongen de dijk nog door met zijn rug tegen het gat te gaan zitten, Gozlan maakte er een 8-jarige jongen van die met zijn hand een gat in een sluisdeur dichthield. Foa volgde Gozlan hierin, maar liet het verhaal in de omgeving van Haarlem spelen en maakte de jongen tot zoon van de sluiswachter. In de vertaling die Amerika bereikte, werd Foa letterlijk gevolgd. Het was de Amerikaan Daniel Wise die er in zijn navertelling in 1851 een dijk van maakte. Waarom deed hij dat? In Foa’s relaas  wordt eerst uitgebreid verteld wat sluizen zijn, hoe ze werken en hoe belangrijk ze zijn (van die uitleg klopt overigens heel weinig). Wise wilde een veel korter verhaaltje en liet die hele uitleg weg. Daarom moest hij van de sluisdeur wel een dijk maken, want dijken waren voor Amerikaanse kinderen nog te begrijpen, maar sluizen die zeewater tegenhielden, niet. Wel liet Wise het gat in de dijk met de jongenshand dichthouden. Die hand werd pas een vinger in een zeedijk in de navertelling die Julia Matilda Olin in 1856 publiceerde in A Winter at Wood Lawn (waarin net als in het boek van Foa kinderen verhalen vertellen).

Voor verdere details en bronnen, zie Van der Krogts artikel ‘De ‘Held van Haarlem’: Herkomst en verspreiding van het vinger-in-de-dijk-verhaal’ in het Jaarboek van het Nederlands Genootschap van Bibliofielen 2020 (Amsterdam 2021), 113-153.