Het stedelijk landschap

1 november 2015
Auteurs:
Jan van Mourik
Universiteit van Amsterdam
Dit artikel is verschenen in: geografie november/december 2015
Fysische geografie voor...
Amsterdam
Opinie
FOTO: STEVE JONES/FLICKR

Geert Timmermans is stadsecoloog bij de gemeente Amsterdam. Hij vertelt hoe belangrijk momenteel de inbreng van de fysische geografie is binnen de ontwikkeling van het stedelijk landschap.

 

Studenten die in de 20e eeuw fysische geografie studeerden, werden vooral opgeleid voor onderzoek en projectwerk in buitenstedelijk gebied. Het landschap waarop de studie betrekking had, begon buiten de stadsranden. Dat is bijvoorbeeld uitstekend te zien op de bodemkaart van Nederland (Stiboka, schaal 1:50.000), waar stedelijke gebieden simpelweg witte vlekken zijn waarbinnen niet werd gekarteerd. Hetzelfde geldt voor de geologische en geomorfologische kaarten. Maar processen als neerslag, wind, zonnestraling en de mobiliteit van flora en fauna storen zich niet aan stadsgrenzen. Bouwmaterialen verweren net als natuursteen, en neerslag infiltreert in de bodem. Voor organismen kunnen stedelijke gebieden zelfs aantrekkelijke vestigingsplaatsen zijn. Sterker nog, deze dragen in belangrijke mate bij aan de regionale of nationale biodiversiteit.

In de afgelopen eeuw heeft het stedelijk gebied zich sterk uitgebreid ten koste van agrarische en natuurgebieden. In de Randstad is het oppervlak stedelijk gebied tot 40 procent toegenomen. Aanvankelijk hadden vooral biologen oog voor de natuurwaarden van het stedelijk gebied. Publicaties als Stadsplanten; veldgids voor de stad (2004), Stadsbeesten (2005) en Leven in de stad. Betekenis en toepassing van natuur in de stedelijke omgeving (2006) willen ons ervan doordringen dat we de natuur niet alleen buiten de stad hoeven te zoeken.

De gemeentelijke afdelingen groenbeheer, door de bewoners vaak geassocieerd met op schoffels leunende of op grasmaaiers rondtoerende plantsoenmedewerkers, zijn gaandeweg getransformeerd tot afdelingen stadsecologie met kennis van landschapsbeheer en landschapsarchitectuur. Omdat ook stedelijke landschappen een abiotische ondergrond hebben, is werken als stadsecoloog niet alleen aantrekkelijk voor biologen, maar ook voor fysisch geografen met het juiste opleidingspakket. Ook in een urbaan landschap is de abiotische basis cruciaal voor de biotische respons. Het spreekt echter niet vanzelf dat stadsecologen in Nederland fysisch-geografisch worden geschoold. Hier ligt dus een taak voor de opleidingen.

Geert Timmermans is zo’n fysisch geograaf die actief is als stadsecoloog bij de gemeente Amsterdam. Hij heeft meegewerkt aan de ontwikkeling van stadsnatuur, bijvoorbeeld op de gloednieuwe substraten waarop IJburg is gebouwd, en heeft een groot aandeel gehad in de GIS-atlas van Amsterdam (http://maps.amsterdam.nl). Hij kan ons vertellen hoe belangrijk de inbreng van de fysische geografie is binnen de ontwikkeling van het stedelijk landschap. 

Hoe ben je als fysisch geograaf beland bij de afdeling stadsecologie in de gemeente Amsterdam?
‘De gemeente zocht iemand die iets wist van planologie, stedenbouw, landschapsarchitectuur en ecologie én de “taal” van deze vakgebieden beheerste. Door mijn kennis van de vormgeving van de openbare ruimte en ecologie was ik de juiste man. Voordat ik fysische geografie studeerde, ben ik als landschapsontwerper afgestudeerd aan de Rijks Hogere School voor tuin- en landschapsinrichting in Boskoop. Die is inmiddels opgegaan in de Hogeschool Van Hall Larenstein. Daar heb ik het groene ontwerpen geleerd. Vanaf mijn jeugd had ik belangstelling voor de “wilde” natuur in Amsterdam, en die kennis kon ik mooi combineren bij de inrichting van de openbare ruimte zoals straten, pleinen en parken. Ecologie is in mijn optiek niet alleen onderzoeken, maar ook vormgeven. Natuur is opportunistisch en dynamisch en maakt gebruik van de kansen die er liggen. Natuur heeft geen oordeel over lelijk en mooi, maar bekijkt of er voldoende voedsel te halen is, of er schuilplekken zijn en of er voortplanting mogelijk is. Kortom, of het een interessant leefgebied is. En dat is de stad zeker. Zo heb ik de fascinatie voor ecologie, vormgeving en Amsterdamse stedenbouw heel mooi kunnen combineren in mijn doctoraalscriptie Amsterdam als ecologisch bouwwerk. Een ruimtelijke visie op de Amsterdamse flora en fauna. Daarin laat ik zien dat de stedenbouwkundige opzet van de Amsterdam bepalend is voor de aanwezigheid en rijkdom van biodiversiteit in de stedelijke biotoop.’ 

FOTO: JAN VAN MOURIK
Geert Timmermans voor een oblique van Westelijk IJburg, waar wordt gewerkt aan de ecologische verbinding tussen de zuidelijke en noordelijke IJ-oevers.

Welke elementen uit je opleiding heb je goed kunnen gebruiken bij je werk als stadsecoloog?
‘Een fysisch geograaf is bij uitstek in staat tot een multidisciplinaire benadering van landschapsdynamiek. De studie in de fysische geografie en mijn vooropleiding hebben mij samen gevormd tot een geo-ecologische duizendpoot, die juist in het pioniersstadium van de hedendaagse stadsecologie van veel nut kan zijn. Landschapsarchitectuur is het plannen en ontwerpen van de open ruimten in stedelijke en plattelandsgebieden, zoals parken, pleinen en straten. Bij tuin- en landschapsarchitectuur wordt getracht op esthetischartistieke wijze en op natuurwetenschappelijke en technische grondslag de best mogelijke vorm te vinden voor de inrichting van de ruimte. Bodem, reliëf, waterhuishouding, grondgebruik, plantenkennis, ecologie en de sociale leefomgeving staan daarbij centraal. Anders dan bij architectuur is er geen vaststaand eindbeeld, want natuurlijke objecten als bomen, planten en bosschages ontwikkelen zich voortdurend. Wat ik uit mijn fysisch-geografische opleiding goed heb kunnen gebruiken, is de kijk op het klimaat, bijvoorbeeld bij het vraagstuk van de opwarming van de stad, en de kijk op de oorzaak en gevolgen van het inklinken van de oude stadsparken. Het Vondel- en Oosterpark zijn aangelegd op de oorspronkelijke veenweidegebieden en niet zoals de bebouwde omgeving opgehoogd met zand. Vakken als hydrologie en geologie geven inzicht in dit proces. Ook het integraal leren denken en het gebruik van meerder disciplines (typisch fysisch geografisch) zijn handig. Zo zijn de inrichting van de stad en ook de ecologie “gelaagd”: uit het een komt het ander voort. Ook het gebruik van GIS is bij het duiden van ruimtelijke en ecologische processen essentieel.’ 

Waar houd jij je als stadsecoloog vooral mee bezig? 
‘De gemeente telt negen ecologen met eigen werkvelden. Met z’n allen staan we voor de ontwikkeling van een optimaal urbaan ecosysteem. Ik ben vooral gespecialiseerd in het RO-beleid, de vormgeving van de openbare ruimte en de natuurwetgeving. Zo heb ik voor Amsterdam de Ecologische structuur vastgesteld en planologisch laten vastleggen. Ik bedacht een proces om de ruim 150 knelpunten in deze Ecologische structuur vóór 2020 op te heffen en heb voor de gemeente Amsterdam de Gedragscode Flora- en Faunawet opgesteld. Daarnaast ben ik opdrachtgever voor onderzoek naar wilde bijen, huismussen en gierzwaluwen. Ik geef ecologisch advies aan mijn collega’s en het bestuur, voorlichting aan het publiek en doe “eigen” onderzoek naar de verspreiding van vissen in de stad.’ 
 

 

AFBEELDING: http://maps.amsterdam.nl/ecopassages/
Deze interactieve kaart van de Ecologische structuur met alle ecopassages en vele andere stadsecologische kaarten zijn te vinden op http://maps.amsterdam.nl/ecopassages/

Denk je dat de architecten van het stedelijk landschap in Nederland voldoende aardkundige kennis hebben? 
‘Ik vind deze kennis onvoldoende aanwezig. Landschapsarchitecten en ook stedenbouwers houden zich in mijn optiek vooral bezig met het gebruik en de esthetisch-artistieke inrichting van onder meer woongebieden, landschap, recreatiegebieden, industrie gebieden, groenvoorziening en parken. De abiotische factoren krijgen veel minder aandacht. Kennis van waterhuishouding, bodemgesteldheid en -daling, neerslagverandering en de wijziging van het (stads-) klimaat wordt vaak in een later stadium “ingevlogen”. Zo is de ligging van het Oer-IJ in grote mate bepalend geweest voor de vormgeving en de inrichting van IJburg. Pas in een laat stadium werden de fysische eisen van het Oer-IJ erkend en moesten de plannen worden omgegooid. Ook bij de vraagstukken op het gebied van de leefbare en klimaat- en waterbestendige stad ontbreekt vaak aardkundige kennis. Er wordt nergens een cursus fysische geografie voor stadsecologen aangeboden. Het is aan de student een profilerend vakkenpakket te kiezen en stadsecoloog te worden.’ 

Wat zijn de kansen voor afgestudeerde fysisch geografen (of aardwetenschappers) als stadsecoloog? 
‘Ik denk dat die zullen toenemen mits je je als fysisch geograaf tijdens de studie in onderzoek en practica oriënteert op de ecologische vraagstukken van de stad, zoals over de betekenis van biodiversiteit voor de stad en zijn bewoner. Is die belangrijk en te bevorderen? Stadsbewoners stellen vaak specifieke eisen en hebben eigen ideeën over hoe hun woonomgeving eruit moet zien en gebruikt wordt. Ik zou de opleidingen fysische geografie (aardwetenschappen) willen aanbevelen de betrokkenheid bij de stadsecologie te bevorderen via keuzevakken en onderzoeksprojecten. Je versterkt de inbreng van de fysische geografie in de ontwikkeling van het stedelijk landschap. En je brengt de studenten in contact met een uitdagend en groeiend segment in het werkveld voor fysisch geografen.’ 

 

BRONNEN 

• Daalder, R., 2005. Stadse beesten. Uitgeverij Bas Lubberhuizen. Amsterdam 
• Denters, T., 2004. Stadsplanten; veldgids voor planten. Fontaine Uitgevers, ’s-Gravenland. 
• Melchers, M. & G. Timmermans, 1991. Haring in het IJ. De verborgen dierenwereld van Amsterdam. Amsterdam. 
• Timmermans, G. 2011. Twintig jaar stadsecologie in historisch perspectief. Amstelodamum 103(4). 
• Zoest, J. & M. Melchers, 2006. Leven in de stad. Betekenis en toepassing van natuur in de stedelijke omgeving. KNNV Uitgeverij, Utrecht.