Hoe goed ken je Nederland?

10 november 2020
Auteurs:
Joop van der Schee
emeritus hoogleraar onderwijsgeografie
Blog: GeoEd
onderwijs
topografie
Opinie
Screenshot van het spel woonplaatsguesser.

Verslavende topo: tien woonplaatsen of gemeenten aanwijzen op een blinde kaart. Hoe dichter  bij de juiste locatie, hoe hoger je score. Datajournalist Wouter van Dijke maakte een online spelletje dat al snel meer dan twee miljoen keer gespeeld was. Leuk spel, maar is topografie nog nuttig nu we smartphones met navigatie hebben? Het antwoord is ja: functionele topografie is belangrijk.

 

Het spel heet woonplaatsguesser. Het is ouderwetse topografie in een nieuw jasje en je blijft het spelen. Althans wie van dit soort spelletjes houdt, een beetje competitief is ingesteld en geen hekel heeft aan topografie. Krijg je vooral grote gemeenten of plaatsten voorgeschoteld dan is het lokaliseren goed te doen, bij de kleine woonplaatsen is het een stuk moeilijker. Ook minder bekende namen van uit fusies ontstane gemeenten kunnen problemen opleveren.

Uit een analyse van Wouter van Dijke van 14.000 door spelers gelokaliseerde gemeenten blijken de gemakkelijkste gemeenten de Waddeneilanden Texel, Vlieland en Schiermonnikoog te zijn en de grote steden Amsterdam, Groningen en Lelystad. Moeilijk te lokaliseren gemeenten bleken Drechterland, Haaren, Waadhoeke, Reimerswaal en Halderberge. De gemiddelde score op 22 oktober 2020 was 429 van de 1000 punten bij de gemeenten en 263 van de 1000 punten bij de woonplaatsen. Het spel bevat in totaal 355 gemeenten en 2500 woonplaatsen. Sommige bollebozen halen bijna het maximum aantal punten.

Er bestaan natuurlijk al lang talloze topografietesten, analoog en digitaal. Woonplaatsguesser oogt nogal anno 1950. En guess betekent raden, maar met raden kom je er natuurlijk niet. Het gaat om kennis.

Belang van topo

Bij de presentie van woonplaatsguesser op NPO Radio 5 vroeg men mij of topografie nog wel van deze tijd is nu we allerlei moderne navigatiemiddelen hebben. Natuurlijk moeten leerlingen de belangrijkste toponiemen leren. De rest kun je opzoeken via internet.

Natuurlijk moeten leerlingen de belangrijkste toponiemen leren

KNAG en Cito hebben een lijst van 300 namen opgesteld (bijlage 8 van dit document) die je moet kennen aan het eind van de basisschool. Voor de onderbouw voortgezet onderwijs geldt dezelfde lijst. Bij Nederland gaat het om 100 toponiemen die je moet kennen en lokaliseren: 64 grote plaatsen, 12 provincies, 14 wateren en 10 overige namen zoals Afsluitdijk, Texel en de Veluwe. Bij de plaatsen is gekozen voor plaatsen waar veel mensen wonen en de provinciehoofdsteden. Ook  van Europa en de wereld als geheel leren kinderen 100 namen. Handig om die 300 namen in je mental map te hebben. En nog lastig genoeg voor veel kinderen om te leren als je ziet hoe slecht ze in Cito toetsen gemiddeld op topografievragen scoren.

FOTO: JOOP VAN DER SCHEE
Topografie leren op de basisschool.

Daarom pleiten veel lerarenopleiders voor functionele topografie: je onthoudt namen van plaatsten en gebieden beter als je er meer over weet. Een plaats is meer dan een naam op een kaart net als een mens meer is dan zijn of haar naam. Elke plaats is uniek net als elk mens. Een plaats heeft een verhaal over landschap, bodem en water, over economie, politiek en cultuur. En net als elk mens is een plaats niet los te zien van zijn omgeving. Een plaats wordt getekend door economische, politieke en culturele relaties met andere plaatsen, zie afbeelding:

TEKENING: JOOP VAN DER SCHEE
Aardrijkskunde is meer dan topografie.

Het gaat bij plaatsen dus om veel meer dan de naam en dat maakt het boeiend. Hoe goed je Nederland kent hangt van veel meer af dan je topografische kennis. Een goede aardrijkskundeles neemt leerlingen mee om te kijken wat de ene plaats niet heeft en de andere wel en om te ontdekken wat er achter die naam zit. Bijvoorbeeld door via virtueel veldwerk de identiteit van een plaats ontdekken.

Een onderzoek naar ‘place identity’ staat in het onlangs verschenen Aardrijkskunde en geschiedenis op de basisschool. Het is geschreven door Carla van Boxtel, Tine Béneker, Tessa de Leur en Anna Smits.. Het bevat vijf inspirerende didactische aanpakken uit internationaal onderzoek: omgevingsonderwijs, leren door doen, begeleid onderzoekend leren, taalgericht vakonderwijs en het gebruik van vakspecifieke leermiddelen. In deze publicatie staat ook hoe Engelse leerlingen op een basisschool hun ‘place identity’ leren ontdekken. Leerlingen van circa 10 jaar gingen door het lezen van informatie en het zelf schrijven over hun omgeving daar anders naar kijken.

De Cambridge onderzoekers die dit project uitvoerden gebruikten onder meer inzichten van de beroemde Engelse geografe Doreen Massey, die de aandacht vestigde op de veranderlijkheid van plaatsen. ‘Meer aandacht voor wat plaatsen betekenen voor leerlingen kan ook op Nederlandse bassischolen een aanvulling zijn op omgevings- en taalgericht vakonderwijs’, schrijven Van Boxtel en haar collega’s want de ervaringen van leerlingen in de eigen omgeving vormen een rijke bron voor het leren over de betekenis van plaatsen. Dat lukt natuurlijk niet in die paar uurtjes die er voor aardrijkskunde zijn op de basisschool, maar wel als je aardrijkskunde en geschiedenis verbindt met taallessen. Bijvoorbeeld in lessen waarin leerlingen samen een tekst over de groei van steden in Nederland tot nu toe lezen en samenvatten en in vervolg hierop zelf een verhaal moeten schrijven over hoe zij denken dat steden in de nabije toekomst zullen groeien.

Het gaat om meer dan topografische kennis

‘Hoe goed ken je Nederland?’ is een vraag die niet gemakkelijk te beantwoorden is, want het gaat om meer dan topografische kennis. Enige topografische kennis is handig, maar slechts een klein onderdeel van het fascinerende verhaal van een land in verandering. Een verhaal dat geen spelletje is maar de moeite van het leren waard.