Investeer in woningen in krimpgebieden

10 oktober 2022
Auteurs:
Tialda Haartsen
Faculteit Ruimtelijke wetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen
Dit artikel is verschenen in: geografie oktober 2022
krimpregio's
Opinie
BEELD: HANS PETERS/NATIONAAL ARCHIEF/WIKIMEDIA COMMONS
Afbraak van woningen in het kader van stadsvernieuwing in Amsterdam-Oost, 12 april 1977.

In Geografie februari 2022 schreven Evert Meijers en Ton van Rietbergen dat de overheid haar investeringen steeds richt op de Randstad. Ze riepen het Rijk op de middelen gelijkmatiger over het land te verdelen. Dat geldt wat ons betreft ook voor investeringen in de woningvoorraad van de krimpregio’s.

Zoals Meijers en Van Rietbergen maar ook Floor Milikowski in haar boek Een klein land met verre uithoeken schetsen, ligt de economische focus sinds de jaren 1980 op de Randstad en worden de uithoeken van ons land vergeten. De clustering van economische dynamiek en werkgelegenheid, en investeringen daarin hebben geresulteerd in een aantal sterke economische regio’s waar de welvaart hoger is dan daarbuiten. Hetzelfde gebeurde met de woningbouw. Voor de herstructurering van de woningvoorraad in de vier grote steden Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht was in de jaren 1980 veel meer geld beschikbaar dan voor eenzelfde opgave in de negen door de Rijksoverheid gedefinieerde krimpregio’s in 2011 en daarna.

Stadsvernieuwing

Door grootstedelijk verval, het spreidingsbeleid van de Rijksoverheid en het toenemende autobezit en woon-werkverkeer liepen de vier grote steden eind jaren 1960 leeg. In tien jaar verloren ze ruim 13% van hun inwonertal. Om verder verval en leegloop te voorkomen, werd veel geld uitgetrokken voor sloop en nieuwbouw. Staatssecretaris Schaeffer introduceerde de Interim Saldo Regeling stads- en dorpsvernieuwing (1977). Miljoenen guldens werden geïnvesteerd om huizen te herstellen, verbeteren of vernieuwen, zodat mensen in de oude stadswijken konden blijven wonen. Het Rijk dekte de kosten van de gemeenten grotendeels. In acht jaar tijd ging daarvoor ruim 1,4 miljard gulden naar de G4.

Midden jaren 1980 baarde het vertrek van koopkrachtige gezinnen uit de oude stad nog steeds grote zorgen. Scholen, winkels, ouderenzorg, sportverenigingen en horeca dreigden hun sociale draagvlak te verliezen. Daarom moest er ruimte komen voor kinderrijke middengroepen. Hiertoe werden in 1985 de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing en het Stadsvernieuwingsfonds geïntroduceerd. Via het fonds stroomde in vier jaar een kleine 1,7 miljard gulden naar de vier grote steden. Bij elkaar werd in twaalf jaar 3,1 miljard gulden gestoken in de stadsvernieuwing van de G4.

In twaalf jaar tijd werd 3,1 miljard gulden gestoken in de stadsvernieuwing van de vier grote steden

Krimpbeleid

De ontwikkelingen in de krimpregio’s zijn vergelijkbaar met de uitdagingen waarvoor de grote steden destijds stonden. Bewoners met midden- en hogere inkomens trokken weg en tegelijkertijd verdween er veel werkgelegenheid voor laaggeschoolden. De sociaaleconomische problemen stapelden zich op, met scheefgroei van de arbeidsmarkt en woningmarkt, en toenemende armoede. Het zijn vraagstukken die sterk samenhangen en niet los van elkaar op te lossen zijn.

Het was Eberhard van der Laan, die als minister voor Wonen, Wijken en Integratie de krimpproblematiek agendeerde en vanaf 2011 middelen vrijmaakte voor diverse gemeenten in Zeeland, Limburg en Groningen, onder de noemer Tijdelijke Krimpmaatstaf. In vijf jaar werd een kleine 54 miljoen euro in de krimpgemeenten geïnvesteerd.

Toen onderzoek uitwees dat krimpgemeenten gemiddeld hogere lasten hebben en meer kwijt zijn aan ruimtelijke ordening en stedelijke vernieuwing, werd in 2016 de Decentralisatie-uitkering Bevolkingsdaling geïntroduceerd. Via deze uitkering werd vanaf 2016 jaarlijks 11,2 miljoen euro aan de krimpregio’s uitgekeerd. Dit jaar komt daar een eind aan. Dan is in zeven jaar 78,7 miljoen euro verstrekt.

De Tijdelijke Krimpmaatstaf en de Decentralisatie-uitkering Bevolkingsdaling richten zich overigens niet specifiek op wonen, maar op de totale leefbaarheid in de krimpregio’s. In twaalf jaar is zo in totaal 132,7 miljoen euro besteed.

Enorm verschil

Het verschil – 3,1 miljard gulden overheidssteun voor herstructurering in de G4 versus 132,7 miljoen euro voor de totale leefbaarheidsopgave in de krimpregio’s – is enorm. Daarbij moet aangetekend dat het aantal inwoners in de vier grote steden absoluut en ook relatief veel sterker terugliep dan in de krimpregio's. Waar de G4 tussen 1968 en 1977 bijna 323.000

inwoners verloren (ruim -13%) en tijdens de stadsvernieuwing nog eens 115.000 (-5,6%), ging het in de krimpgebieden om een verlies van respectievelijk 46.800 (-4,7% tussen 2002 en 2010) en ruim 23.000 inwoners (-1,7% tussen 2011 en 2021).

De investeringen in de G4 hebben vruchten afgeworpen. Na jaren van leegloop zijn de steden sinds begin jaren 1990 weer booming. Tot aan de covid-19-crisis sprak iedereen over de trek naar de stad alsof dat een vaststaand en vanzelfsprekend feit was. Niemand lijkt meer te weten dat er enorme bedragen in de vier grote steden zijn gestoken om het tij van verval en leegloop te kenteren. En die investeringen zijn fors gebleven, denk aan de miljarden euro’s ten tijde van het grotestedenbeleid (1994-2009).

De problemen in de krimpregio’s in de afgelopen twaalf jaar rechtvaardigden vergelijkbare steun vanuit het Rijk. Maar waar tussen 1977 en 1988 in de G4 € 60,14 per inwoner per jaar aan stadsvernieuwing werd uitgegeven, was dit de afgelopen twaalf jaar slechts € 9,11 voor een inwoner van een krimpgebied.

BEELD: BAREND KÖBBEN/GEOGRAFIE

Dit heeft duidelijke sporen achtergelaten. Waar de grote steden mede dankzij de forse investeringen weer floreren, kampen de krimpregio’s met de effecten van de weggetrokken jongeren en het gebrek aan instroom van gezinnen. Met als gevolg dat voorzieningen zoals scholen en zorg zijn verdwenen, er een mismatch bestaat op de regionale arbeidsmarkt, en inwoners zich door de politiek in de steek gelaten voelen. Dit wordt geïllustreerd door het kaartje van de niet-stemmers tijdens de Tweede Kamerverkiezingen in 2017 (figuur 2). In bijna alle krimpregio’s vormden de niet-stemmers de grootste ‘partij’.

BEELD: BAREND KÖBBEN/GEOGRAFIE
In 2017 vormden in bijna alle krimpregio's niet-stemmers de grootste 'partij'