Lang leve de fysische geografie

1 januari 2014
Auteurs:
Joost Terwindt
Emeritus hoogleraar fysische geografie, Universiteit Utrecht
Dit artikel is verschenen in: geografie januari 2014
onderwijs
Opinie
geography
FOTO: BOSTON PUBLIC LIBRARY/FLICKR

In het juni-nummer van Geografie pleitten Salomon Kroonenberg en Jan van Mourik voor afscheiding van de fysische geografie van het schoolvak aardrijkskunde. Het duurde even, maar ineens barsten de reacties los.

Het was een grote knuppel die Salle Kroonenberg in het fysisch-geografische hoenderhok wierp in het jubileumnummer van Geografie (juni 2013) met zijn artikel ‘Haalt de fysische geografie 2035?’ Ik heb enige tijd geaarzeld of en hoe ik moest reageren. Er is over dit onderwerp al zo veel gezegd en wat zou een tachtigjarige daar nog aan kunnen bijdragen? Maar het is prima als er af en toe wat reuring ontstaat in het Geo-huis, vooral als het gaat over de definitie en relevantie van het vakgebied.

Het Geo-huis is een gebouw met vele kamers. Zo is er ruimte voor de geofysici, de geochemici, de sedimentologen, de paleontologen, de klimatologen, de oceanografen, de hydrologen, enzovoort. De kamers hebben veel deuren, waardoor iedereen bij de anderen te rade kan gaan. Ook de fysisch geografen hebben zo’n kamer met deuren. Deze ligt parterre en heeft een erker die uitziet op de tuin. In die tuin staat een ander mooi gebouw. De mensen daarin zijn heel sociaal én geograaf. Af ten toe wordt er in de erker een raam geopend of loopt men in de tuin samen een eindje op, maar hechte vriendschapsbanden zijn er nog niet.

‘Jammer,’ zegt Salle, ‘maar die kamer voor de fysisch geografen moet maar ontruimd worden, want ze hebben geen goed omschreven studieobject en met die sociaal geografen wordt het toch nooit wat en bovendien kan wat ze doen heel goed in de andere kamers worden ondergebracht.’ Hij stelt ook een termijn voor: rond 2035 is de zaak vermoedelijk wel ter ziele.

Ik denk dat het verstandig is de fg-kamer voorlopig nog maar even in stand te houden. Ik kan overigens best meegaan in een deel van Salles opsomming van feilen van het vakgebied. Zeker, het is breed en het heeft diffuse grenzen. En dan zijn er nog twee namen: ‘geografie’ voor de academische wereld en ‘aardrijkskunde’ voor de rest. Ik kan echter niet meegaan met zijn kritiek dat de fysische geografie geen goed gedefinieerd vakgebied kent en dat het zwaar leunt op de geologie en eigenlijk gewoon geologie is.

De fysische geografie behoort inderdaad tot de aardwetenschappen; het is een bètawetenschap die gebruik maakt van natuurwetenschappelijke wetmatigheden en methoden, maar het is misschien toch anders dan ‘geologie’.

Landschap

Van oudsher richt de fysische geografie zich op de vormenwereld aan het aardoppervlak: de geomorfologie. Later is dit veralgemeniseerd in de term ‘landschap’. Het gaat dus om de omschrijving, begrenzing en het intern functioneren en verklaren van vroeger ontstane en huidige landschappen. Overal op aarde bevinden we ons in een landschap. Een vage term, inderdaad. En dat komt omdat het landschap complex is. In het landschap zijn niet alleen de fysische verschijnselen belangrijk, maar ook de geochemische, biotische, klimatologische, bodemkundige, enzovoort. De vormende processen spelen vaak op verschillende tijdschalen. Bij de analyse zijn meestal meerdere disciplines nodig. Toch denk ik dat de analyse van het ontstaan en functioneren van de huidige landschappen het kernthema van de fysische geografie is. Waarbij inbreng van andere geo-, bio-, hydro- en meer -logieën natuurlijk onontbeerlijk is.

Het object van de fysische geografie (de landschapsanalyse) is niet veranderd, wel het begrip van de complexiteit.

Misschien kan ik dit vanuit eigen ervaringen wat nader specificeren. Toen ik in 1952 in Utrecht begon te studeren, was de definitie van het vakgebied eenvoudig. Fysische geografie = geomorfologie. Er was in die tijd vooral aandacht voor de klimatologische aspecten: de specifieke landvormen in verschillende klimaten. De huidige en vroegere processen die actief waren bij de huidige landvormen werden meestal nog kwalitatief beschreven. In die periode kwamen er ook methoden beschikbaar voor de reconstructie van recente gebieden: de bodemkunde, de kwartairgeo logie, de sedimento logie, de hydrologie en de geochemie, en in de jaren '70 de landschapsecologie. De vormenwereld werd vanuit zeer verschillende gezichtshoeken geanalyseerd.
Waar zat de fysische geografie nog?

De meeste van bovengenoemde vakken waren in het curriculum van de universiteiten, althans in het Utrechtse, opgenomen; in de introductie en als bijvak voor het doctoraal. De meeste behoorden tot de aardwetenschappen. Maar in de landschapsontwikkeling spelen ze maar een deelrol. Het ‘landschap’ is zo complex omdat het ontstaan en het functioneren niet te begrijpen zijn met één of een paar van deze vakken. Elk landschap of terreinvorm heeft een eigen processtelsel. Bovendien kan de schaal waarop deze processen interfereren in elk landschap verschillen. Het object van de fysische geografie (de landschapsanalyse) is niet veranderd, wel het begrip van de complexiteit.

Procesgerichte veldstudies

Mijns inziens is een aantal onderwerpen specifiek voor de fysische geografie: procesgerichte veldstudies, begrenzing en schaling, en toepassing van remote sensing en GIS in de landschapsanalyse.

Wie werkelijk wil weten welke processen de ontwikkeling van landschappen bepalen, moet deze processen meten, de metingen bewerken en ze zo mogelijk in een model brengen waarmee het werkende systeem kan worden geëxtrapoleerd in de ruimte en de tijd. De metingen zullen aanvankelijk primitief zijn: het instrumentarium moet worden ontwikkeld, de meettijd is beperkt, de financiën zijn ontoereikend en de uitkomsten onbegrepen. De extrapolatie van de uitkomsten over grotere tijd- en ruimteschalen is dan niet aan de orde. Het kost dus enige moed om eraan te beginnen. Maar het levert wel veel op. De instrumenten verbeteren, en automatisering blijkt mogelijk, de meetschema’s worden realistischer en de modelvorming begint zich af te tekenen en daarmee het inzicht in de werking van het systeem. Andere aard- of natuurwetenschappen worden te hulp geroepen, maar wel met gespecificeerde vragen over bijvoorbeeld de hydrodynamica, de grondmechanica, de hydrologie en geochemie van water en bodem. Uiteindelijk worden relevante gegevens gegenereerd die kunnen dienen als invoer voor modellen. Op deze wijze zijn in ons land vanuit fysisch-geografische hoek de afgelopen decennia belangrijke inzichten verworven in onder andere het processtelsel van bodemerosie, hellingstabiliteit, riviersystemen en kustontwikkeling. Ook is veel vooruitgang geboekt met de kartering en inschatting van risico’s van calamiteiten, waarvoor een gesystematiseerde terreinanalyse noodzakelijk is.

Begrenzing en schaling

Fysisch-geografisch inzicht is ook belangrijk voor de representativiteit van procesveldonderzoek. De keuze van de meetlocatie is vaak afhankelijk van veel factoren, zoals logistiek en bereikbaarheid. Toch is het essentieel een beredeneerde en afgewogen verantwoording te geven van de representativiteit van de meetlocatie voor het te onderzoeken probleem. Dat vereist terreinkennis, naast inzicht in het functioneren van het systeem: de kern van de fysische geografie. Vaak zal het nodig zijn een punt met gedetailleerde metingen te omgeven met controlemeetpunten, juist om inzicht te krijgen in de representativiteit en de variabiliteit in het terrein.

Dat is nodig om de begrenzing en schaling van processtelsels in het landschap te bepalen. Geografen (evenals andere aardwetenschappers) zijn getraind in karteren, maar het begrenzen van processtelsels in landschappen is vaak moeilijk: de overgangen zijn meestal diffuus en de keuze van de karteringseenheden in de legenda is niet eenvoudig. Als er veel gegevens zijn, is er met geostatistische en GIS-methoden best wat te bereiken. Het opschalen van een kleine, vaak lokale procesanalyse naar grotere tijd- en ruimteschalen blijft echter hachelijk. Dat komt omdat de procesonderdelen vaak maar langzaam veranderen en soms ook niet lineair. Extrapolatie is in zo’n geval meer een gok dan wetenschap. Maar in goed onderzochte gebieden is opschalen wel een uitermate uitdagende exercitie waarin veel te leren valt. Ik denk dat fysisch-geografische terreinkennis daarvoor van groot belang is.

fysische geografie
BEELD: BING MAP
De sterke bevolkingsgroei rond Makassar in Zuidoost-Sulawesi leidde tot landbouw op erosiegevoelige hellingen in het achterland. Fysisch geografen verwerkten de effecten van de erosie op de kustontwikkeling in een model voor het beheer van de kustzone.

Maatschappelijk bruikbaar

Een ander belangrijk doel van de fysische geografie is vast te stellen wat de invloed is van menselijk handelen op het landschapsvormende processtelsel. Hier staat de fysische geograaf naast de landschapsecoloog en de regionaal sociaal geograaf en de historisch geograaf en mogelijk de economisch geograaf. Maar ook naast de bodemkundige, de hydroloog en de geochemicus. Het WOTROproject in Sulawesi onder leiding van Pieter Augustinus heeft aangetoond dat een multidisciplinaire aanpak van een goed gedefinieerd probleem in een goed omgrensd gebied, en een vraagstelling gericht op de bouw van een planningsgericht rekenmodel niet alleen mogelijk zijn, maar ook uitermate uitdagend en praktisch bruikbaar. Het betrof een bekend probleem: sterke bevolkingsgroei leidt tot uitbreiding van de landbouw op erosiegevoelige hellingen. Kostbare grond spoelt weg en belandt in rivieren en in zee, met alle gevolgen voor de visvangst, koralengroei enzovoort van dien.

De terreinanalyse – mijns inziens de kern van de fysische geografie – heeft de laatste decennia talloze fysisch geografen aan praktijkgerichte werkzaamheden en banen geholpen bij overheden, adviesbureaus en bedrijven. Dit betekent dat het vak wel degelijk een maatschappelijke bruikbaarheid heeft, ook buiten het onderwijs en onderzoek.

Ten slotte wil ik mijn pleidooi voor de fysische geografie afronden met de functie die deze vervult in het aardrijkskundeonderwijs. Gelukkig hebben ook de andere aardwetenschappen hierin een plaats gekregen. Maar de fysische geografie vormt hier de link met de sociale geografie, zoals in de schoolprogramma’s tot uiting komt.

Ik weet niet of de fysische geografie in 2035 nog bestaat. Onderzoeksvelden en paradigma’s komen en gaan. Dus laat fysisch geografen voorlopig maar doen wat ze doen, maar laten zij wel gerechtvaardigde kritiek op het vak ter harte nemen.