Nederlanders op Jan Mayen

1 februari 2015
Dit artikel is verschenen in: geografie februari 2015
expedities
Jan Mayen
Kennis

Het Noorse eiland Jan Mayen werd vierhonderd jaar geleden ontdekt door Nederlandse walvisvaarders. Afgelopen zomer zetten Nederlanders er opnieuw voet aan wal. Vier verhalen over de expedities van toen en nu - deel 1.

 

Jan Mayen is een vulkanisch eiland in de Noord-Atlantische Oceaan (71° NB, 8° 30’ W), dat pas in de 17e eeuw werd ontdekt. Nederlandse walvisvaarders gebruikten het ruim twintig jaar als uitvalsbasis. Daarna raakte het eiland in de vergetelheid en pas tijdens het eerste Internationale Pooljaar (1882-1883) kwamen er opnieuw mensen, ditmaal Oostenrijkse onderzoekers, die er een basis bouwden. Begin 20e eeuw werd het eiland enige jaren gebruikt door Noorse pelsjagers, waarna Noorwegen in 1921 een weerstation vestigde op Jan Mayen en het in 1929 inlijfde. Nu is het eiland in gebruik als navigatie- en weerstation.

De ontdekking van een eiland

Hoewel er verhalen circuleren over een vroegere ontdekking van het eiland, zijn daarvan ter plekke nooit bewijzen gevonden. Het is algemeen aanvaard dat de Engelsman John Clark het eiland op 28 juni 1614 ontdekte. Hij noemde het Isabella en jaagde er op Groenlandse walvissen.

In hetzelfde jaar waren er ook drie Nederlandse schepen bij het eiland. Het eerste was van een groep Delft se kooplieden. Zij waren bewindhebbers van de Nederlandse walvisvangstcompagnie, de Noordse Compagnie, maar hadden het schip voor eigen rekening naar het noorden gestuurd. De schipper, Jan Jansz Kerckhoff , noemde het eiland Mauritius. De andere twee schepen voeren wél voor de Noordse Compagnie en waren uitgerust door kooplieden uit Amsterdam en Enkhuizen. De schippers van deze twee schepen noemden het eiland Mr Joris Eylant, naar de Nederlandse kaartenmaker Joris Carolus, die bij hen aan boord was. De huidige naam kreeg het eiland van de Amsterdamse kaartenmaker Willem Jansz Blaeu, die het zo markeerde op zijn kaart van Europa uit 1620. Zijn atlas Zeespiegel uit 1623 bevat een detailkaart van het eiland en sindsdien heet het Jan Mayeneiland of kortweg Jan Mayen.
 

KAART: UTRECHT UB, MAG: AC 62 RARIORA
Willlem Jansz Blaeu markeerde het eiland in 1620 voor het eerst als ‘Jan Mayen’ op een kaart van Europa. Hier een latere kaart van Joan Blaeu (1655) uit diens Grooten Atlas ofte Werelt-beschrijving

Het eylandt in questie

Terug in Nederland rapporteerde de schipper van de Delft se boot de ontdekking aan zijn opdrachtgevers. De bemanningen van de andere twee schepen zagen het Delftse schip en gingen ervan uit dat de kooplieden van Delft hun ontdekking aan de Staten-Generaal zouden melden en octrooi zouden aanvragen voor de hele compagnie. De Delftse kooplieden deden dat echter niet en keerden het jaar erop naar het eiland terug om er voor eigen gewin walvissen te jagen. Toen dit bekend werd, ontstond een hevig conflict met de andere bewindhebbers van de Noordse Compagnie, dat uiteindelijk via de Staten-Generaal door de Hoge Raad moest worden beslecht. De geschiedenis van Jan Mayen begon dus met ruzies en juridische processen over de vangstrechten, waardoor het eiland in officiële stukken in de Republiek bekend werd als ‘het eylandt in questie’.

De Hoge Raad besloot op 13 april 1617 op grond van het Generael Octrooi dat beide partijen van 1618 tot 1622 gelijke rechten hadden op de walvisvangst bij Jan Mayen. Hierdoor kregen de Delftse kooplieden, die zich de Kleine Noordse Compagnie noemden, in de periode 1618-1621 een dubbel aandeel in de vangst, namelijk één als bewindhebber van de Noordse Compagnie en één als onafhankelijk ondernemer.

De walvisvangstindustrie

De Nederlandse interesse in de walvisvangst hing samen met de opkomende nijverheid begin 17e eeuw, waardoor er een enorme vraag naar oliën en vetten was. Bovendien waren de prijzen voor plantaardige oliën en vetten door hoge graanprijzen fors gestegen. Op zoek naar alternatieven begonnen Amsterdamse kooplieden schepen uit te rusten voor de walvisvaart. Al snel volgenden andere havenplaatsen. In 1614 verleenden de Staten-Generaal de initiatiefnemers een octrooi op de walvisvangst tussen Nova Zembla en Straat Davis, waardoor de Noordse Compagnie ontstond.

In de eerste exploitatieperiode van de compagnie (1615-1622) werd vlak bij Jan Mayen op walvissen gejaagd. Door de concurrentie tussen de groepen werd op zes plekken verspreid over het eiland traan gekookt. Dankzij een bewaard gebleven journaal uit 1616 weten we veel over die beginperiode. Ongeveer tweehonderd man werkten en leefden op de westkant van het eiland, waar ze ovens bouwden met koperen pannen om het walvisspek tot traan te koken. Aan het eind van het seizoen werden de ovens afgebroken en de koperen pannen weer aan boord gebracht. Ook de tenten voor speksnijders, traankokers en kuipers werden aan het eind van het seizoen mee teruggenomen. De vangsten in deze vroege fase waren meestal goed en de walvisvangst winstgevend. Gemiddeld voeren ieder jaar tien schepen naar Jan Mayen.

De tweede exploitatieperiode ontstond toen in 1623 de Kleine Noordse Compagnie fuseerde met de Noordse Compagnie, en duurde tot 1642 toen het octrooi verliep. De traankokerijen lagen toen aan de Noord- en de Zuidbaai. Aan de Zuidbaai werden in 1624 tien houten huizen gebouwd voor speksnijders, traankokers en kuipers. Drie daarvan werden de volgende winter weggevaagd door de zee, maar de Amsterdammers bouwden het jaar erop twee nieuwe huizen.

Archeologisch onderzoek in 1983 en 1988 wees uit dat aan de Noordbaai minstens acht huizen hebben gestaan. We weten over deze periode ook veel uit journalen, ditmaal van Michiel Adriaensz de Ruyter, die als stuurman op de Groene Leeuw in 1633 en 1635 naar Jan Mayen voer. Het schilderij van Cornelis de Man biedt een indruk van het station aan de Zuidbaai. Het had ovens met schoorstenen van baksteen, houten pakhuizen en woonhuizen. In deze periode voeren ieder jaar vijf tot tien schepen naar het eiland.

Dit schilderij heet Traankokerij bij Smeerenburg op Spitsbergen (1639). De schilder Cornelis de Man is nooit ter plekke geweest, getuige de vulkaan op de achtergrond. Dat moet de Beerenberg zijn en die ligt niet op Spitsbergen maar op Jan Mayen.

In 1628 werden er kanonnen bij de nederzettingen geposteerd om ze te beschermen tegen walvisvaarders uit Baskenland. De twee kanonnen op het huidige Noorse weerstation zijn afkomstig van die actie. Toch werd in de late zomer van 1632 het station in de Noordbaai door twee Baskische schepen geplunderd. De Basken verwoestten pakhuizen, kapbanken en fornuizen en roofden 600 vaten traan en 200.000 pond balein. Ze berokkenden de Noordse Compagnie ongeveer 100.000 gulden schade. De Noordse Compagnie liet daarom het jaar daarop zeven mensen in het station overwinteren om het voor een nieuwe beroving te behoeden. De Basken lieten zich dat jaar niet zien, maar de prijs van de bewaking was hoog, want toen de schepen begin juni terug keerden, werden alle overwinteraars dood aangetroffen, mogelijk gestorven door het eten van rauw ijsberenvlees en een besmetting met de rondworm, Trichinella spiralis. De bewindhebbers van de Noordse Compagnie besloten daarop geen mensen meer op het eiland achter te laten om er te overwinteren

Winst en verliesrekening

Het journaal van Heertjen Jansz laat zien dat de walvisvaart in de eerste jaren zonder meer winstgevend was. Soms was de vangst zelfs uitzonderlijk goed, zoals toen Matthijs Jansz Hoepstock in 1619 in de naar hem genoemde baai 44 walvissen ving, waaruit hij 2300 vaten traan kookte.

In de tweede periode was de opbrengst aanzienlijk lager. De Ruyter rapporteert in zijn journalen dat het weer erg slecht was met veel ijs en stormen. De schepen konden daardoor vaak niet aan land komen. Ze zeilden dan rond het eiland op zoek naar een opening in het ijs naar de Noord- of Zuidbaai. De vangst was in zulke jaren nauwelijks winstgevend. Zo vingen negen schepen in 1632 slechts acht walvissen. Het jaar daarop waren dat er 47, bij lange na niet genoeg om de kosten te dekken van de elf schepen die de compagnie dat jaar naar het eiland stuurde. In drie jaar tijd leed de compagnie een verlies van 205.753 gulden. Met de Baskische rooftocht in 1632 meegerekend kwam het verlies op 305.753 gulden. Het vangst gebied bij Jan Mayen werd daarom verlaten en de Nederlandse walvisvangst concentreerde zich na afloop van het octrooi van de Noordse Compagnie in 1642 op de wateren bij Spitsbergen.

Ecologische gevolgen

In totaal zijn bij Jan Mayen in die jaren zo’n duizend tot 1500 walvissen gedood. De roofbouw is vergelijkbaar met die in de 19e eeuw tijdens de Amerikaanse walvisjacht in de Ochotsk-, Chukchi- en Beaufortzee. Aangezien de zee rondom Jan Mayen het werpgebied is van de Groenlandse walvis, slonk de populatie daar snel. De Groenlandse walvis is een planktoneter die foerageert aan de rand van het pakijs. Nadat deze walvissoort uit het ecosysteem was verdwenen, bleef er dus veel plankton over, waar zeevogels en kabeljauw zich mee voedden. Door de enorme hoeveelheid voedsel groeiden deze populaties snel en namen de plek van de Groenlandse walvis in het ecosysteem over. Veel zeevogelkolonies op Jan Mayen dateren daarom waarschijnlijk uit de periode na de walvisvangst.

In de walvisvangstperiode waren er veel ijsberen en mogelijk vossen op het eiland. Zij kwamen over het ijs vanuit Groenland aangelopen. In 1627 doodden de walvisvaarders zeventig ijsberen. Er waren niet altijd zo veel beren, want tijdens de overwintering in 1633-1634 werden er slechts vijf gedood. Van vossen wordt in het overwinteringsjournaal helemaal niet gerept.

Door het octrooi van de Noordse Compagnie heeft de walvisvangst bij Jan Mayen het twee decennia kunnen volhouden. De vangst had niet alleen een desastreus effect op de walvispopulatie, ook werden er veel ijsberen gedood. Daarnaast werden zeevogeleieren geraapt en werd er lepelblad geplukt. Het aantal zeevogels verminderde aanvankelijk door het verzamelen van eieren, maar nam later zoals gezegd fors toe. De rendieren en vossen die op Spitsbergen een belangrijke aanvulling vormden op het meegebrachte voedsel, kwamen op Jan Mayen niet of nauwelijks voor. De reders hadden op grond daarvan eigenlijk al van te voren kunnen bedenken dat de zeven mannen op Jan Mayen de winter van 1633-1634 niet zouden overleven.

Plaatsing gedenksteen

In 1930 waren er opnieuw Nederlanders op Jan Mayen. Ditmaal was het de Hr. Ms. Nautilus, die namens het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap een gedenksteen kwam brengen. Op 24 juli werd de steen in de Noordbaai geplaatst en de volgende dag plechtig onthuld. Na een bezoekje aan de Zeven Hollandersbaai, die door de Oostenrijkers abusievelijk was aangewezen als de plaats waar de overwintering had plaatsgevonden, en een bezoek aan het Noorse weerstation, keerde het schip terug in Nederland. In augustus 2014 ging er opnieuw een Nederlands marineschip voor anker bij Jan Mayen.