Ruimtelijkbeleidsmakers
Is er binnen politiek en bestuur voldoende aardkundige kennis aanwezig om er zeker van te zijn dat de toekomst van ons landschap, van onze planeet, in goede handen is? Volgens planoloog en bestuurder Marijke van Schendelen zijn beleidsmakers geen alweters. Belangrijk is dat ze zich laten informeren door een deskundige staf en goede netwerken. Fysisch geografen moeten hun expertise ook beschikbaar stellen buiten de wetenschappelijke wereld.
Politici, bestuurders en captains of industry spelen een cruciale rol in beslissingen over de inrichting en het gebruik van de ruimte. Ze hebben op school allemaal ooit aardrijkskunde gehad, maar is dat voldoende om beslissingen te nemen over de bouw van nieuwe stedelijke gebieden en het ontwikkelen van productieprocessen, waarbij economische en ecologische belangen afgewogen moeten worden? Is er binnen politiek en bestuur voldoende aardkundige kennis aanwezig om er zeker van te zijn dat de toekomst van ons landschap, van onze planeet, in goede handen is? We vragen het Marijke van Schendelen, planoloog, oud-KNAG-voorzitter, ervaren politica en bestuurder.
Kun je aangeven in hoeverre fysische geografie een rol heeft gespeeld in je studie aan de Universiteit van Amsterdam en later in je werk als docent planologie?
‘Toen ik in 1962 begon met de studie sociale geografie, was fysische geografie naast culturele antropologie een van de hoofdvakken. Ik vond dit een goede basis voor mijn interesses, eerst sociale geografie en later planologie. In mijn beeld en kennis van de ruimtelijke omgeving en bij mijn werk als planoloog was fysische geografie een van de belangrijke invalshoeken. De bodemgesteldheid, het (micro)klimaat, de waterhuishouding. Of het nu steden betreft of meer rurale gebieden.’
Hoe ben je als planoloog in politiek en bestuur beland?
‘Ik ben een doener. Het bestuderen en analyseren van ruimtelijke processen is één ding. Het beïnvloeden ervan vind ik interessanter. Dat kan indirect door artikelen te schrijven en studenten op te leiden. Maar het kan ook directer, door zelf invloed uit te oefenen op de besluitvorming bij het (her)ontwikkelen van stedelijke gebieden, bij het voorkomen van uitputting van de bodem, bij de energietransitie enzovoort. Naast mijn universitaire werk heb ik dertien jaar in de politiek gezeten, als raadslid in Amsterdam-Noord en als statenlid in Noord-Holland. Ik heb altijd portefeuilles beheerd op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu en economische zaken. Ook inzicht in economische processen en financiën is zeer belangrijk om te zien wie je daarin mee kunt krijgen om je doelen te bereiken.’
Denk je dat planologen voldoende kennis hebben van de aardkundige basis van het landschap om duurzame landschaps ontwerpen te kunnen maken?
‘Jammer genoeg is de fysische geografie uit het planologiecurriculum verdwenen. Volkomen onterecht. Samen met Guus Borger heb ik rond 2000 een collegeserie aan de Universiteit van Amsterdam opgezet over water en ruimtelijke ordening. Dat mes sneed aan twee kanten. De planologiestudenten werden bijgepraat over het belang van waterkwaliteit en -kwantiteit, onze rivieren en de zee. De waterschappen en onze gastsprekers uit de waterwereld raakten enigszins bekend met processen op het gebied van ruimtelijke ordening. Langzaam maar zeker groeien die terreinen naar elkaar toe, gelukkig. Zie het hele proces van Ruimte voor de Rivier.’
'Jammer dat fysische geografie uit het planologiecurriculum is verdwenen'
En hebben landelijke en provinciale bestuurders genoeg aardkundige kennis om milieuproblemen zoals zeespiegelstijging en bodemdaling duurzaam aan te pakken?
‘Nee. De vraag is ook of je dat moet verwachten. Bestuurders worden geacht overal verstand van te hebben; het zijn geen alweters. Belangrijker is dat ze worden geïnformeerd door een deskundige staf, door goede netwerken en door media die zonder vakjargon burgers, dus ook bestuurders weten te overtuigen van deze belangen, zodat ze goede afwegingen kunnen maken. Wat daarbij misschien nog belangrijker is: het koppelen van belangen, zodat die elkaar kunnen versterken. Dat gebeurt overigens steeds vaker.’
In het wetenschappelijk onderwijs is fysische geografie nu ondergebracht bij aardwetenschappen. Hoe kunnen deze opleidingen bijdragen tot beter besef voor aardkundige duurzaamheid bij beleidsmakers?
‘Het vergaren en ontwikkelen van kennis, in dit geval van de fysische geografie, is in universitair verband algauw een domein van specialisten. Hoe interessant ook, de vraag is altijd voor wie of wat je dat doet. Voor jezelf of je afdeling? Voor de wetenschappelijke wereld? Voor toepassingen in de praktijk? Het laatste vereist dat je goede netwerken hebt in de bredere samenleving: de media, burgers, bestuurders en politieke partijen. En nog belangrijker, dat je je gevoel van vermeende dominantie of urgentie opzij zet. Ieder domein voelt zich urgent en dominant, of het nu gaat om ecologie en milieu, gezondheidszorg of pensioenvoorzieningen. Daarmee onderscheid je je niet. Het is belangrijk coalities aan te gaan en daarmee je draagvlak te vergroten. Vakjargon werkt daarbij natuurlijk contraproductief, omdat menig burger zich dan meteen voelt buitengesloten.
'In het wetenschappelijk onderwijs worden de opleidingen afgerekend op het aantal diploma’s (bachelor, master, promotie), en de onderzoekers op publicaties in internationale vakbladen met een hoge impactfactor. Zulke bladen worden nauwelijks gelezen door nationale politici en bestuurders. Daar komt bij dat wetenschappers hun netwerken opbouwen rond internationale conferenties zoals de EGU General Assembly (zie Geografie maart 2015). Het hangt dus af van de persoonlijke interesse en inzet van de fysisch geograaf in hoeverre hij/zij toenadering zal zoeken tot sectoren als politiek en bestuur, waar behoefte kan bestaan aan zijn inbreng. Fysisch geografen die optreden als ambassadeur van hun vakgebied zouden gekoesterd moeten worden door hun instituten. Maar zolang wetenschappers hun activiteiten niet vertalen in peer reviewed publicaties, zullen ze eerder worden teruggefloten dan gestimuleerd.’