Marike Bontenbal was van 2015 tot 2021 werkzaam bij de Nederlandse Unesco Commissie. Ze werkt nu bij het ministerie van LNV en schrijft in Geografie op persoonlijke titel. Dit is het tweede deel van een drieluik. In een volgend nummer gaat Bontenbal verder in op de overeenkomsten en verschillen tussen Unesco Biosfeergebieden, Geoparken en werelderfgoederen.
Unesco's erfgoed: van beschermen naar benutten
Unesco werelderfgoed bestaat nu vijftig jaar. De organisatie is meegegaan in de tijd en is bijvoorbeeld alert op al te dominante westerse waarden en politieke beïnvloeding en legt ook een verband met maatschappelijke vraagstukken zoals klimaatverandering.
Unesco Werelderfgoed viert zijn 50e verjaardag. In al die jaren is het Werelderfgoedverdrag uitgegroeid tot Unesco’s belangrijkste en bekendste middel om erfgoed wereldwijd te benoemen en te beschermen. Voor het grote publiek is de lijst van werelderfgoederen vooral een verzameling van de mooiste plekken en gebouwen op aarde. Unesco zelf, als VN-organisatie voor vrede, welzijn en rechtvaardigheid, ziet de sites vooral als plaatsen die van groot belang zijn voor de mens: als hoeders van het collectieve geheugen van de geschiedenis van de mensheid en als aanjagers van het onderling begrip tussen volkeren. De gezamenlijke noemer van de 1154 werelderfgoederen is hun ‘uitzonderlijke universele waarde’. Dit is vertaald in een kwaliteitskader met een aantal criteria om nieuwe werelderfgoederen aan te wijzen. Het moet gaan om sites die uniek en onvervangbaar zijn, getuigen van menselijk vernuft, traditie of beschaving en/of die van uitzonderlijke schoonheid zijn.
Krachtig instrument
De Werelderfgoedlijst en de onderliggende criteria van uitzonderlijke universele waarde zijn zowel bejubeld als bekritiseerd. Bejubeld omdat het werk van Unesco een unieke poging is om op wereldschaal belangwekkend erfgoed te beschermen. De organisatie is daarin redelijk succesvol: de lijst geniet bekendheid en gezag. Unesco treedt op wanneer werelderfgoed in gevaar is en dan kijkt de hele wereld mee. Soms gaat dat via soft power, om aandacht te vragen voor bepaalde kwesties, zoals Unesco’s recente oproep om het door oorlog bedreigde erfgoed in Oekraïne te sparen. Maar de organisatie kan ook harde maatregelen nemen. Zo hanteert Unesco een lijst met Erfgoed in Gevaar (Heritage in Danger). Belandt een site met werelderfgoedstatus op die ‘zwarte lijst’, dan is dat een blamage voor het betreffende land. Vorig jaar dreigde Unesco bijvoorbeeld om het Great Barrier Reef op de gevarenlijst te plaatsen als Australië niet snel stappen zou ondernemen om de achteruitgang van de kwaliteit van het koraal te keren.
Bekritiseerd is de Werelderfgoedlijst ook. De kritiek is velerlei en uitgebreid beschreven in de literatuur en in opiniestukken. Er worden vooral vraagtekens geplaatst bij de aanwijzing van werelderfgoed: hoe wordt besloten welk erfgoed dusdanig uniek, belangrijk of uitzonderlijk is dat het de werelderfgoedstatus verdient? Wie beslist dat? Welke belangen spelen daarbij? En hoe pakt dit uit voor de Werelderfgoedlijst?
Eén norm
Allereerst wordt een vraagteken geplaatst bij het hanteren van één norm voor werelderfgoed. Alle nominaties die lidstaten voordragen voor de status van werelderfgoed, worden langs dezelfde meetlat gelegd: is de site van uitzonderlijke universele waarde? Volgens critici is er in het aanwijzingsproces een voorkeur voor esthetische en historische elementen passend bij westerse beschavingen. Zo zijn historische en culturele gebouwen met een Romeinse, gotische of klassieke achtergrond oververtegenwoordigd. In Latijns-Amerika hebben veel werelderfgoederen een Spaans-koloniale achtergrond, terwijl inheemse en pre-koloniale culturele sites minder vaak voorkomen – uitzonderingen zoals Machu Picchu in Peru daargelaten.
Op de Werelderfgoedlijst domineren historische en culturele sites met een Romeinse, gotische of klassieke achtergrond
Níet universeel
Een tweede punt van kritiek, dat samenhangt met het eerste, is de dominantie van westerse waarden in het aanwijzingsproces, wat zich doorvertaalt in de samenstelling van de Werelderfgoedlijst. In het eerste artikel van dit drieluik over Unesco (Geografie september) beschreef ik al dat de ideologie en het mandaat van de VN-organisatie hoofdzakelijk gebaseerd zijn op westerse denkbeelden die voortkomen uit het humanisme en de Verlichting. Het begrip ‘uitzonderlijke universele waarde’ is vijftig jaar geleden door vooral (westerse) experts en Unesco-directeuren in Parijs bedacht. De stem van andere bevolkingsgroepen en niet-westerse culturen zou daarin onvoldoende gehoord zijn. De universele waarde van werelderfgoed, zo stellen critici, is dus vooral een westerse interpretatie van wat wereldwijd belangwekkend en waardevol erfgoed is. Dat zien we terug in de Werelderfgoedlijst: bijna de helft van de sites ligt in Europa of Noord-Amerika (figuur). En in de top-10 van landen met de meeste werelderfgoederen domineren Europese landen, met uitzondering van China, India en Mexico.
Politiek middel
De aanwijzing van nieuwe werelderfgoederen is steeds vaker de uitkomst van politieke inzet – het derde punt van kritiek. Lidstaten van Unesco dragen zelf nominaties voor. Een speciaal comité bestaand uit een vast aantal lidstaten (staten rouleren hierin) beslist of de status van werelderfgoed wordt verleend. Staten hebben daarbij ook politieke belangen. De jaarlijkse vergadering van het Werelderfgoedcomité is steeds vaker een arena waar politieke onenigheid tussen landen wordt uitgevochten, nieuwe politieke allianties worden gesmeed en internationale spanningen tot uiting komen. Zelfs een organisatie als Unesco, opgericht om vrede en dialoog te bevorderen, ontkomt niet aan deze politisering. Dit betekent ook dat bij het aanwijzen van nieuwe werelderfgoederen andere belangen spelen dan alleen de criteria van de uitzonderlijke universele waarde.
Zo besloot het Werelderfgoedcomité, toen het in 2018 in Bahrein vergaderde, om de Al-Ahsa Oase in Saudi-Arabië de werelderfgoedstatus te geven, hoewel de experts hierover een negatief advies hadden afgegeven. Dat was nog nooit gebeurd en commentatoren wezen op de politieke onderstroom die daaraan ten grondslag lag. Zulke politieke afwegingen ondermijnen de geloofwaardigheid van de Werelderfgoedlijst en uiteindelijk de kracht van het instrument om erfgoed effectief te kunnen beschermen. In 2021 namen de lidstaten van Unesco een verklaring aan om deze vergaande politisering tegen te gaan.
Immaterieel erfgoed
Uit onvrede met de sterke nadruk van het Werelderfgoedverdrag op de materiële kant van erfgoed, passend bij de eurocentrische esthetische en culturele waarden, kwam Unesco in 2003 met een antwoord: het Verdrag ter Bescherming van het Immaterieel Cultureel Erfgoed. Unesco verbreedde de focus met ‘levend’ erfgoed, tradities en lokale gebruiken. Onder immaterieel erfgoed vallen onder meer de praktijken, uitdrukkingen, kennis, objecten en culturele ruimtes van gemeenschappen. Op de lijst van 631 erfgoederen (2022) staan onder meer de Argentijnse tango, de Indonesische batik (textielverftechniek) en de Belgische biercultuur. Terwijl werelderfgoed wordt onderkend door de staten die het voordragen, is immaterieel erfgoed onlosmakelijk verbonden met bevolkingsgroepen, gemeenschappen en soms zelfs individuen.
Vanwege de oververtegenwoordiging van materieel erfgoed kwamen ook tradities en lokale gebruiken op de Unesco-lijst
Dit laatste is een belangrijk punt. De aanwijzing van werelderfgoed leunt voor een groot deel op de deskundigheid van externe professionals, die daarbij soms moeilijk hun eigen, subjectieve, culturele overtuigingen kunnen uitschakelen. Met als gevolg een oververtegenwoordiging van materieel erfgoed op de lijst, zoals monumentale gebouwen, terwijl andere cultuurvormen niet gezien worden. Bij de lijst van immaterieel erfgoed draait het om de (culturele) betekenis die gemeenschappen zelf verlenen aan hun erfgoed. Zonder deze gemeenschappen zouden de tradities en gebruiken namelijk niet bestaan. Bij een nominatie voor plaatsing op de lijst voor Immaterieel Erfgoed moet daarom worden aangetoond dat de gemeenschap zelf betrokken is bij de totstandkoming van de aanvraag. Het Immaterieel Erfgoedverdrag gaat dus niet om het erfgoed dat de nationale politieke elite van een land belangrijk vindt, maar om het erfgoed van de gemeenschap, van de burger.
Dit geeft ruimte voor diversiteit, een gezonde tegenhanger van de standaardiseringstendens bij werelderfgoed. Het biedt ook ruimte voor een veel democratischer proces van besluitvorming over wat waardevol en beschermenswaardig erfgoed is. Het Immaterieel Erfgoedverdrag is een belangrijke stap van Unesco geweest naar een bredere interpretatie van cultuur. Het verdrag heeft oog voor het dagelijkse leven van burgers en gemeenschappen, hun tradities en gebruiken. Dit vraagt een participatieve benadering van de lidstaten: erfgoed is geen staatskwestie maar een samenlevingskwestie. Deze benadering geeft rekenschap van het feit dat de verantwoordelijkheid voor erfgoedbeheer en -bescherming bij heel veel verschillende partijen ligt, niet alleen overheden. Gemeenschappen zelf zijn bepalend voor het voortbestaan en het beschermen van deze immateriële vormen van erfgoed. Dit plaatst de gemeenschap in het hart van het erfgoedbeleid.
Overigens is ook immaterieel erfgoed niet zonder conflict of controverse, getuige het maatschappelijke debat over het Sinterklaasfeest in Nederland (geen Unesco immaterieel erfgoed, maar wel opgenomen in de nationale inventaris van immaterieel erfgoed die Nederland bijhoudt). In 2019 werd het Carnaval van Aalst (België) van de Immaterieel Erfgoedlijst verwijderd, vanwege antisemitische karikaturen op de carnavalswagens.
Erfgoed als oplossing
Een relatief nieuw aandachtspunt voor Unesco in het erfgoedbeleid is klimaatverandering. De organisatie heeft de afgelopen tien jaar steeds meer oog gekregen voor de risico’s van zeespiegelstijging, overstromingen, extreme hitte en droogte op de staat van het erfgoed wereldwijd. Unesco ontwikkelde handboeken voor landen en erfgoedbeheerders om de effecten van klimaatverandering op erfgoed beter te kunnen voorspellen, te minimaliseren, en eventuele schade te kunnen herstellen. Er is veel onderzoek gedaan en via Unesco wisselen landen onderling ervaringen uit.
In 2021 berekende de organisatie dat de koolstofvastlegging van alle bossen die werelderfgoed zijn, ongeveer gelijk staat aan de helft van de CO2-uitstoot afkomstig van fossiele brandstoffen in het Verenigd Koninkrijk. De organisatie wil daarmee laten zien dat erfgoed bedreigd wordt door klimaatverandering, maar ook bijdraagt aan de oplossing van het klimaatprobleem. Met name de ‘natuurlijke’ werelderfgoederen, zoals bossen, maar ook andere landschappen en oceanen, leveren belangrijke natuurlijke diensten voor klimaatadaptatie of het tegengaan van klimaatverandering. Naast koolstofvastlegging zijn dat bijvoorbeeld waterregulatie en de vermindering van hittestress.
Daarnaast ziet Unesco immaterieel erfgoed als een rijke bron van informatie en (traditionele) kennis om in te zetten bij klimaatadaptatie. Denk aan historische gebruiken en technieken die van generatie op generatie worden doorgegeven om huizen koel te houden, gewassen te bevloeien of naderende stormen te voorspellen. Die historische kennis kan helpen antwoorden te vinden voor de problemen van de toekomst. Het is nieuw voor Unesco om zo naar erfgoed te kijken: niet als een slachtoffer dat bedreigd wordt en beschermd moet worden, maar als actieve actor in de aanpak van brede samenlevingskwesties zoals klimaatverandering. Dit geeft erfgoed een nieuwe maatschappelijke betekenis, waarmee Unesco haar pleidooi voor het belang en het behoud van erfgoed een nieuwe impuls kan geven.