Voorzieningen en klanten

1 oktober 2019
Auteurs:
Dit artikel is verschenen in: geografie oktober 2019
GIS
onderwijs
Kennis
FOTO: EELKO POSTMA/KNAG
Het oude centrum van Zutphen met een keur aan mode- en cadeauwinkels en horeca heeft een regionale functie.

Een PO met veldwerk en GIS 

Tjeerd Roosjen van het Baudartius College in Zutphen voert ieder jaar een uitgebreide praktische opdracht uit met zijn bovenbouwklas rond de centrale vraag: Welke factoren verklaren de verschillen in grootte van verzorgingsgebieden? Hij gebruikt daarbij Excel en QGIS. 

 

In de praktische opdracht (PO) werken leerlingen in twee- of drietallen. Elk groepje kiest zelf drie of vier voorzieningen van hetzelfde type die ze willen vergelijken, bijvoorbeeld supermarkten, kledingwinkels, snackbars of sportscholen. Om de verzorgingsgebieden van die voorzieningen te karteren gaan ze naar de voorzieningen toe en vragen daar twintig klanten om hun postcode. Terug op school nemen ze de postcodes op in een Excel-bestand en laden dat in QGIS in. Er verschijnen dan automatisch stipjes op de kaart, voor elke klant één. Daarnaast passen ze de buffer tool toe, waarmee cirkels worden getekend waarvan de straal is gebaseerd op de mediane afstand tussen de voorziening en de adressen van de klanten. Dit wordt gezien als het verzorgingsgebied: de ene helft van de klanten woont binnen deze cirkel en de andere helft erbuiten. 

Leerlingen moeten de klanten ook een aantal enquêtevragen stellen die inzicht kunnen geven in de verschillende omvang van de verzorgingsgebieden en ze visualiseren deze gegevens in hun GIS-kaarten. Figuur 1 toont een kaart gemaakt door twee leerlingen die de verzorgingsgebieden van basisscholen in Zutphen onderzochten. Ze kwamen er onder andere achter dat de Vrije School het grootste verzorgingsgebied heeft en dat daar ook de meeste ouders vinden dat de school bij hun kind past. 

Figuur 1: Kaart gemaakt door twee leerlingen van het Baudartius College in Zutphen op basis van zelf verzamelde gegevens.

Onderzoek plannen 

Bij wijze van introductie vertelt docent Roosjen de leerlingen vaak over klassieke economisch-geografische theorieën zoals de Centrale-plaatsentheorie van Christaller en de theorie van Hotelling. Hij laat zien dat deze maar beperkt bruikbaar zijn om de verschillen in de grootte van verzorgingsgebieden te verklaren. Daarna plannen leerlingen hun onderzoek. Roosjen: ‘Ik help ze altijd bij het kiezen van voorzieningen. Het heeft geen zin een bloemist te vergelijken met een tankstation en een bibliotheek. Dus ik leg altijd uit dat ze het best drie voorzieningen van hetzelfde type op verschillende locaties kunnen vergelijken, bijvoorbeeld supermarkten, of juist drie typen winkels in dezelfde straat.’ Leerlingen moeten goed bedenken of hun onderzoek praktisch uitvoerbaar is. Zo kun je je beter niet op kappers richten, want dan heb je grote kans dat je vijf uur staat te wachten voordat je twintig klanten hebt geënquêteerd. Als leerlingen winkels hebben gekozen, laat Roosjen ze zelf hypotheses formuleren, in de trant van: ‘Voorziening X heeft een groot/ middelgroot/klein verzorgingsgebied, want …’. 

Data verwerken 

Een belangrijk onderdeel van de PO is het zelf opzetten van een database met de gegevens van de klanten in Excel. Roosjen: ‘Je moet de leerlingen goed uitleggen aan welke eisen de tabel moet voldoen, want anders kunnen ze ’m niet inladen in GIS en omzetten naar een puntenkaartlaag. Omdat de PO valt onder de vakken aardrijkskunde en informatiekunde, leren leerlingen ook hoe ze berekeningen kunnen uitvoeren in Excel. Ze toetsen formules in om bijvoorbeeld de gemiddelde leeftijd van klanten of de frequenties voor vervoersmiddelen te bepalen. Ook berekenen ze met een formule de mediane afstand tussen de woonlocaties en de voorziening. Je kunt leerlingen ook een GIS-instrument laten gebruiken dat de berekeningen voor hen uitvoert. Roosjen: ‘Ik vind het belangrijk dat leerlingen zelf rekenen, want zo krijgen ze meer gevoel voor de betekenis van de wiskundige concepten gemiddelde en mediaan. Ook de concepten reikwijdte en verzorgingsgebied worden dan duidelijk. En voor leerlingen is het een eyeopener wat er allemaal kan met Excel.’ 

Doordat leerlingen zelf de voorzieningen mogen kiezen, wordt het echt ‘hun’ onderzoek. Roosjen: ‘Het is altijd een mooi moment als ze de tabel inladen in GIS en er allemaal stipjes verschijnen op de kaart. Ze weten wat die voorstellen, omdat ze zelf de data hebben verzameld. Bij ieder stipje hoort een verhaal. De kaart leeft echt voor hen.’ 

Deze PO maakt gebruik van QGIS, maar je kunt de opdracht ook uitvoeren met ArcGIS Online. Dat laatste heeft als voordeel dat je geen applicaties op het netwerk van de school hoeft te installeren. Daarnaast is de dataopslag makkelijker te organiseren. Bijkomend voordeel is dat leerlingen hun resultaten kunnen publiceren in een webapp of een storymap. Roosjen vindt het voordeel van QGIS echter dat ‘het leerlingen beter inzicht [geeft] in datastructuren. Leerlingen zien wat er achter de kaart gebeurt’. 

Nabespreken 

Aan het eind presenteren de leerlingen elkaar de resultaten van hun onderzoek. Roosjen laat de leerlingen de uitkomsten vergelijken en kijkt dan of er algemene conclusies te trekken zijn. Figuur 2 geeft de relaties weer die vaak aanwezig zijn in de kaarten van leerlingen. Voor het leerproces is het belangrijk deze relaties expliciet te maken (zie ook het artikel hierna). Vaak komen leerlingen er tijdens hun onderzoek achter dat sommige enquêtevragen geen nuttige inzichten opleveren. Een vraag als ‘Wat is uw leeftijd?’ geeft misschien wel inzicht in de verschillen in de klantkenmerken van de voorzieningen, maar draagt weinig bij aan het beantwoorden van de hoofdvraag. Het is nuttiger klanten te vragen of ze doelbewust naar deze voorziening zijn gekomen of toevallig langsliepen, en of ze meerdere voorzieningen bezoeken of niet. Andere voorbeelden van goede enquêtevragen zijn: ‘Met welk vervoermiddel bent u gekomen?’ en ‘Waarom heeft u gekozen voor deze voorziening, en niet voor een andere?’. 

Figuur 2: De factoren die de verschillen in grootte van verzorgingsgebieden kunnen verklaren

Het is belangrijk voor het leerproces om leerlingen achteraf te laten reflecteren op hun onderzoeksaanpak, en te laten bedenken hoe het beter zou kunnen. 

Roosjen waardeert de PO vooral omdat er heel veel vaardigheden getraind worden (figuur 3). ‘Alle stappen komen aan bod, van het formuleren van goede hypotheses en onderzoeksvragen tot aan conclusies trekken op basis van zelf verzamelde data. En naast geografisch denken worden ook ICT-vaardigheden gestimuleerd. Ik heb afgelopen jaren andere mogelijkheden voor een PO met GIS verkend, maar heb nog niets gevonden waarin zo veel diepgang zit. Dus ga ik voorlopig verder met het onderzoek rond voorzieningen en klanten. Never change a winning team.’ 

Figuur 3: De empirische cyclus voor veldwerkopdrachten met GIS