De plannen met de Zuiderzee vallen niet bij iedereen in goede aarde. Onder de bewoners van de Zuiderzeestadjes, de visserij en politici zijn veel tegenstanders te vinden. Dit leidt tot een stortvloed aan publicaties; een lijst uit 1923 omvat 581 titels.
De uitvoering van de Zuiderzeewerken krijgt bovendien te maken met oponthoud en vertraging. Zo start de feitelijke uitvoering pas in 1927. De crisistijd leidt tot geldgebrek en men twijfelt over de aanleg van de Noordoostpolder. Als die polder er uiteindelijk toch komt, breekt de Tweede Wereldoorlog uit. En na de stormvloedramp van 1953 krijgt het herstel van de dijken in Zeeland prioriteit.
Proeftuin
De plannen voor de inrichting van de Wieringermeer zijn sterk gebaseerd op het proefschrift van de sociograaf Henri Nicolaas ter Veen over de ervaringen in de Haarlemmermeer (1848-1852). In die polder heeft de overheid alleen gezorgd voor de technische aspecten van de drooglegging. De ontwatering, inrichting en bewoning van het gebied zijn aan private partijen overgelaten. Hierdoor zijn de leefomstandigheden in de Haarlemmermeer slecht: er breken ziektes uit zoals malaria en cholera, mensen wonen in hutten en van efficiënte bedrijfsvoering is aanvankelijk geen sprake. Ter Veen vindt dat de overheid in het Zuiderzeeproject meer moet doen in de planning van de fysieke en sociaal-ruimtelijke omgeving.
De betekenis van Ter Veen als onderzoeker en organisator van toegepast sociaalwetenschappelijk onderzoek is groot. De IJsselmeerpolders vormen een belangrijke proeftuin voor het opkomende sociaalwetenschappelijk onderzoek en onderwijs. Vanwege het sterke geloof in de maakbare samenleving via technologische vernieuwing maakt ook de planologie van 1930 tot 1970 een belangrijke ontwikkeling door. Volgens het in die tijd heersende positivistische wetenschapsideaal zijn maatschappelijke ontwikkelingen te voorspellen met gedegen analyses van menselijk gedrag, sociaaleconomische processen en trends. Op basis daarvan stelt de overheid blauwdrukachtige ruimtelijke plannen op, die ze over gebieden uitrolt.
Vanwege de lange looptijd van het Zuiderzeeproject en het feit dat men constant evalueert en op basis daarvan in de volgende polder verder werkt, zijn de veranderingen in de Nederlandse samenleving af te lezen in het Zuiderzeeproject. Telkens worden de ervaringen en evaluaties van de vorige polder gebruikt om de nieuwe plannen te vervolmaken. Je zou kunnen spreken van adaptieve procesplanning avant la lettre. De veranderingen zijn onder meer terug te zien in de aanpassingen in bedrijfsgrootte en grondgebruik, het patroon van kernen, en de ‘sociale’ planning door selectie van de inwoners in de opeenvolgende polders.
Bedrijfsomvang en grondgebruik
In de Wieringermeer zijn alle boerderijen 30 hectare groot. Na evaluatie kiest men juist voor verschillende bedrijfsgroottes om een natuurlijke hiërarchie in de samenleving te creëren. In de Noordoostpolder komen boerderijen van 12, 18, 24, 30, 36, 42 en 48 hectare. Die van 12 hectare zijn bestemd voor de kleine gezinsbedrijven en die van 48 ha voor grote gemechaniseerde akkerbouwbedrijven. Door de voortschrijdende naoorlogse mechanisatie en rationalisatie in de landbouw worden de boerderijen in Oostelijk Flevoland 20, 30 en 45 hectare groot en later in Zuidelijk Flevoland 60 tot 85 hectare.
Waar in de Wieringermeer en Noordoostpolder het creëren van zo veel mogelijk agrarische grond centraal staat, komen bij Oostelijk en vooral Zuidelijk Flevoland andere maatschappelijke doelen naar voren. Vanwege de opkomst van recreatie en toerisme en natuurbescherming in de jaren 1960 is er meer ruimte nodig voor bos, natuur en recreatieve voorzieningen (kaart). Ook wonen krijgt meer ruimte. Tegelijkertijd produceert de zeer efficiënte landbouwsector meer dan voldoende voedsel, en hoeft er minder grond voor agrarisch gebruik te worden bestemd. Deze verandering van productie- naar consumptieplatteland is goed in de opeenvolgende polders terug te zien.