Boeken Geografie april 2020
Pas verschenen
-
Tilborg, L. van. Nooit gebouwd Den Haag. Bekking & Blitz, 272 p., € 29,90.
In 1968 kwam de gemeente Den Haag met een rigoureus plan: sloop de onderkomen Schilderswijk en bouw er torenflats. De ‘binnenstedelijke Bijlmer’ wekte de woede van wijkbewoners. Ze ontvingen de bezoekende minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening met duizenden zwarte vlaggen. In de decennia daarna veranderde de Schilderswijk in een lappendeken van kleinschalige stadsvernieuwingsprojecten. Er zijn vele nooit uitgevoerde architectonische en stedenbouwkundige plannen. Een gotisch paleis voor koning Willem II op landgoed Zorgvliet, imponeerarchitectuur op het versleten Binnenhof, een achthoekige Wereldhoofdstad in de duinen, een hypermoderne Bijenkorf, het M-gebouw van Rem Koolhaas voor het Centraal Station, dat niet doorging hoewel de gemeente garandeerde 30 procent van de ruimte te huren. Een tweede teleurstelling voor de architect, want ook zijn ontwerp voor het nieuwe stadhuis bleef papier. De plannen werden verzameld en toegelicht door Lex van Tilborg, conservator bij het Haags Historisch Museum. Het boek vol fascinerende illustraties is een mooie lokale aanvulling op (het veel dunnere) Nooit gebouwd Nederland uit 1983.
-
Wills, Chr. Sterk water. De Nieuwe Hollandse Waterlinie. Matrijs, 192 p., € 24,95.
In 2002 verscheen van Chris Wills een overzichtswerk over de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Deze werd in de 19e eeuw aangelegd tussen de Zuiderzee en de Biesbosch, en sloot – anders dan de Oude Hollandse Waterlinie – ook Utrecht in. Het boek beleefde diverse herdrukken en afgelopen herfst verscheen een ‘geheel herziene en geactualiseerde’ editie, prachtig geïllustreerd.
-
Ehrenburg, H. & M. Meyer. Bouwen aan de Wilde Kust II. Geschiedenis van de civiele infrastructuur van Suriname vanaf 1945. LM Publishers, 624 p., gebonden, € 39,50.
Hillebrand Ehrenburg en Marcel Meyer behandelden in deel 1 van Bouwen aan de Wilde Kust de infrastructurele ontwikkeling van Suriname tot de Tweede Wereldoorlog (besproken in Geografie, september 2016). Deel 2 gaat over de ontwikkelingen nadien: de inpolderingen, de ontsluiting van het binnenland (voorheen alleen via water bereikbaar), het Brokopondo-waterkrachtproject, de stedenbouwkundige ontwikkeling van Paramaribo, de 400 km lange oost-westverbinding en de kustverdediging. Er is veel bereikt, mede dankzij Nederlandse fondsen. De eerste 30 pagina’s van dit ruim geïllustreerde standaardwerk zijn in te zien op de website van de uitgever.
Signalementen
Landschapspijn door ‘verdozing’
-
Planburau voor de Leefomgeving. Zorg voor landschap. Naar een landschapsinclusief omgevingsbeleid. 126 p., pbl.nl College van Rijksadviseurs.
-
Panorama Nederland. Rijker, hechter, schoner. 134 p., panorama-nederland.nl.
-
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Landschap en participatie in de gemeentelijke omgevingsvisie. 37 p., cultureelerfgoed.nl.
Een ‘omgevingsbeleid waarin het landschap leidend is, in plaats van lijdend’. Frank van Dam, van origine een ruraal geograaf en bij de lezer van Geografie bekend om zijn columns over fietslandschappen, en twee coauteurs maken zich namens het Planbureau voor de Leefomgeving zorgen over de verrommeling van het landschap. Het landschap is in veel ruimtelijke projecten het kind van de rekening. Neem de alsmaar grotere distributiecentra die buitenlandse ondernemingen in Nederland bouwen om vandaaruit hun klanten in Europa te bedienen. De gigantische ‘schoenendozen’ veroorzaken in de wijde omgeving landschapspijn. Ook de ongeveer tweehonderd (hyperscale) datacenters zoals Microsoft in Midden-meer doen dat. Nederland is populair, want hier komen vijftien onderzeese glasvezelkabels aan wal; 30 procent van alle datacenters in Europa staat in ons land, vooral in Noord-Holland.
Het landschap is ook vaak sluitpost als het gaat om nieuwe stallen voor de intensieve veehouderij, zonneparken (inmiddels 80), windmolens (meer dan 2000) en extra woonwijken (tot 2050 komen er volgens het CBS 750 duizend huishoudens bij). Volgens het PBL ‘is de zorg voor het landschap nog onvoldoende gewaarborgd in het huidige omgevingsbeleid om de ruimtelijke opgaven in goed afgestemde en maatschappelijk breed gedragen banen te leiden’. Vandaar dat het PBL in dit ‘signalenrapport’ suggesties doet om tot een ‘effectief landschapsinclusief omgevingsbeleid’ te komen. Combineer bijvoorbeeld functies tot meervoudig ruimtegebruik. Denk aan het programma Ruimte voor de Rivier, waarmee veiligheid, natuur, landschap en recreatie gediend zijn. Gebruik het dak van een distributiecentrum voor zonnepanelen. Het PBL pleit voor een ‘borgende overheid’, die via nationale wet- en regelgeving kan zorgen voor landschapsbehoud op provinciaal en gemeentelijk niveau.
Al eerder spraken de Rijksbouwmeester (Floris Alkemade) en de twee Rijksadviseurs voor de Fysieke Leefomgeving (Berno Strootman en Daan Zandbelt) hun zorgen uit. De ‘versnipperde aanpak’ van ‘de grote maatschappelijke opgaven’ – energie, water, mobiliteit en landbouw – leidt tot een verrommeld landschap. Toch is de toon van hun rapport, Panorama Nederland, optimistisch. Er zijn kansen om Nederland schoner (in de zin van mooier en minder vervuild), hechter (meer sociale verbinding en begrip) en rijker (meer welvaart en welzijn) te maken. Een van de aanbevelingen is om voor regio’s groter dan een gemeente maar kleiner dan een provincie omgevingsagenda’s te maken, in aanvulling op en als uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie. Het College van Rijksadviseurs heeft de aanbevelingen gevisualiseerd in een (rondreizend) fysiek panorama. Bezoekers kunnen vanuit het middelpunt van de cirkel het omringende landschap van een schoner, hechter en rijker Nederland aanschouwen. Wie bewoners wil betrekken bij de ontwikkeling van een (gemeentelijke) omgevingsvisie, vindt in de brochure daarover van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een nuttige handreiking. Laat inwoners meehelpen in het maken van een ‘participatieve landschapsbiografie’.
Uitsortering in de EU
-
Odendahl, C. e.a. The Big European Sort? The Diverging Fortunes of Europe’s Regions. Centre for European Reform, 18 p., beschikbaar op internet.
-
Europese Commissie. Panorama. Focus op Europees regionaal beleid en stadsontwikkeling. Herfst 2019/no.70. 52 p., beschikbaar op internet.
Het Centre for European Reform, een goed aangeschreven denktank in Brussel, bracht een handzame studie uit, The Big European Sort, gebaseerd op een analyse van Eurostat- gegevens. Die wijzen uit dat de lidstaten qua welvaart naar elkaar toegroeien. Inkomens in nieuwe (Oost-Europese) EU-landen stijgen sneller dan elders, terwijl Zuid-Europa na 2008 een terugval beleeft. Binnen landen doen vooral grote steden met een diensteneconomie het goed. Hun industriële neergang is meer dan gecompenseerd door groei in de dienstensector. Regio’s blijken vooral succesvol als ze deel uitmaken van een grootstedelijk gebied, en beschikken over een hoogopgeleide en jonge bevolking – dus veel human capital. De Regional Competitiveness Index 2019, besproken in het herfstnummer 2019 van Panorama, bevestigt deze conclusie: dit zijn de engines of growth and competitiveness. Stockholm scoort in 2019 het best op deze index, met op een gedeelde tweede plaats Londen en Utrecht.
Het succes van de top performers trekt weer afgestudeerden aan uit ‘donorgebieden’, waardoor die hun groeikansen zien slinken. Zo vindt er een uitsortering plaats (Big European Sort) van expansieve en stagnerende steden/gebieden. De EU staat voor de vraag waarvoor Nederland zich enkele decennia eerder gesteld zag: moet het beleid zwakkere gebieden steunen of inzetten op sterke regio’s die de mondiale concurrentie aankunnen? Nederland koos voor de Randstad en Eindhoven.
Variatie in woonmilieus
-
Musterd, S. e.a. De regio als garderobe. Huishoudens, levensfasen en woonmilieus in de Nederlandse metropool. Amsterdam University Press, 196 p., € 46,95.
Ik woon – zo blijkt uit dit onderzoek van Sako Musterd, Rik Damhuis, Cody Hochstenbach en Wouter van Gent – in een pensioenbuurt, een van de vijf typen die zij onderscheiden naar sociaaleconomische veranderingen. Er leven veel ouderen (zoals ik, inderdaad) en ze trekken gepensioneerden van elders. Gemeten naar levensloop blijk ik tevens in een opvoedbuurt te wonen (er zijn nog zes andere typen buurten, onderscheiden naar veranderingen in de levensloop). Ook dat klopt gevoelsmatig: tijdens Sint Maarten – dat in Utrecht en wijde omgeving volop gevierd wordt – belden zeker zestig kinderen aan.
Musterd c.s. vroegen echter geen mensen naar hun ervaringen, maar gebruikten microdata uit het Stelsel van Sociaalstatistische Bestanden van het CBS. Deze (niet-publieke) data betreffen alle inwoners die op minimaal een van de jaren tussen 2005 en 2016 geregistreerd stonden in een van de vier grootste stedelijke regio’s, Amsterdam, Rotterdam-Den Haag, Utrecht en Eindhoven. Daarnaast gebruikten ze de CBS-publicatie Kerncijfers Wijken en Buurten 2015 om buurtkenmerken te bepalen. Een analyse van deze data leerde de UvA-stadsgeografen hoe woonmilieus (van start- tot opvangbuurten, en van studenten- tot vluchtheuvelbuurten) functioneren voor verschillende huishoudens (arm en rijk; beginnend, stabiel en krimpend). De kaarten met buurten staan klein afgedrukt in het boek, maar zijn in het groot te vinden op de website van kennisplatform Corpovenista.
De regio als garderobe is in zekere zin het vervolg op De buurt als jas (besproken in Geografie juni 2015). Daarin werd betoogd dat woonbuurten maar tijdelijk passen bij een huishouden: het huishouden verandert, de buurt verandert – de ‘jas’ die ooit als gegoten zat, past minder lekker. Gevolg: het huishouden verhuist naar een passender buurt, totdat het daar qua gezinsomvang of inkomen opnieuw gaat spannen, en het huishouden andermaal op zoek gaat naar een woning elders. De aanbeveling van Sako Musterd c.s. in De regio als garderobe: streef als overheid niet naar ‘gemiddelde’ buurten. Huishoudens willen juist kiezen uit een diverse garderobe, lees: een ruim palet van wijken in hun regio. Al naar gelang hun levensfase en sociaaleconomische situatie verschillen hun woonwensen. Huishoudens moeten keuzevrijheid hebben om een woonmilieu te vinden dat aansluit bij hun voorkeuren op dat moment, aldus de onderzoekers. De overheid moet die individuele keuzevrijheid faciliteren, maar dat vergt wel ‘een krachtige overheidssturing op macroniveau’.