De leefbaarometer

1 september 2019
Auteurs:
Ronald Lubberts
Geoloog. Docent Amstelveen College
Dit artikel is verschenen in: geografie september 2019
Nederland
Kennis
FOTO: MAARTEN THEWISSEN/FLICKR

De website Leefbaarometer bevat gedetailleerde kaarten met schattingen van de leefbaarheid in Nederland, gebaseerd op uitgebreid statistisch onderzoek. Een nuttig instrument voor beleidsevaluatie en -vorming. 

 

Vanaf 2007 maakte kabinet-Balkenende IV extra geld vrij om de stapeling van sociale, fysieke en economische problemen aan te pakken in veertig ‘krachtwijken’. Om de ontwikkeling van leefbaarheid en de effecten van het gevoerde beleid te kunnen volgen, waren kaarten van de leefbaarheid nodig met een tijdsinterval van twee jaar. De beste manier om de leefbaarheid in kaart te brengen is via enquêtes onder bewoners. Leefbaarheidsverschillen spelen echter vaak al op korte afstanden; in steden zelfs op 200 meter. Regelmatig enquêteren op dit schaalniveau zou veel te kostbaar worden. Daarom gaf het toenmalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu opdracht een instrument te ontwikkelen om de leefbaarheid te kunnen schatten: de Leefbaarometer

Definitie leefbaarheid

Leefbaarheid is een typisch containerbegrip voor allerlei kwaliteitskenmerken van de leefomgeving. Iedereen heeft een idee van wat leefbaarheid is, maar de exacte omschrijving hangt sterk af van tijd, plaats en persoon. De verschillende definities in de literatuur hebben met elkaar gemeen dat ze gaan over de leefomgeving, dus een afgebakend geografisch terrein, meestal zowel het sociale (bijvoorbeeld contacten, betrokkenheid, veiligheidsbeleving) als het fysieke (bebouwingsdichtheid, soort bebouwing, voorzieningen, verkeer, groen) en vaak ook het economische domein (bedrijvigheid, werkgelegenheid, inkomen). Bij het ontwikkelen van de Leefbaarometer is uitgegaan van leefbaarheid als ‘de mate waarin de omgeving aansluit bij de eisen en wensen die er door de mens aan worden gesteld’. Persoonlijke omstandigheden, inclusief de kwaliteit van de eigen woning, zijn niet meegenomen; deze bepalen wel de kwaliteit van leven voor die persoon, maar niet de leefbaarheid van de omgeving. 

Bij de ontwikkeling van het instrument is gebruik gemaakt van data verzameld via het WoonOnderzoek Nederland, waarbij 40.000 bewoners zijn gevraagd naar hun oordeel over hun omgeving. Daarnaast zijn gegevens van meer dan 400 omgevingskenmerken gebruikt die landsdekkend op gedetailleerd schaalniveau beschikbaar waren. Uit een regressieanalyse bleek dat een kwart van de omgevingskenmerken significant samenhing met het oordeel van bewoners over hun omgeving. Bij onderling vergelijkbare omgevingskenmerken (zoals ‘aantal restaurants binnen een straal van 10 kilometer’ en ‘afstand tot dichtstbijzijnde restaurant’) werd telkens het sterkste verband gekozen. Uiteindelijk bleven 49 omgevingskenmerken over. Deze zijn te beschouwen als leefbaarheidsindicatoren en werden gebundeld in vijf dimensies (figuur 1). 

Figuur 1: De drie leefbaarheidsindicatoren per dimensie die het meest bijdragen aan de verklaring van de tevredenheid van bewoners*

Satisfiers en dissatisfiers 

De ontwikkelaars van de Leefbaarometer onderscheiden satisfiers en dissatisfiers, kenmerken die een omgeving aantrekkelijker respectievelijk minder aantrekkelijk maken. Veruit de belangrijkste dissatisfier is het aantal politiemeldingen van overlast. De aanwezigheid van historische en vooroorlogse woningen heeft een positief effect op het oordeel van bewoners over hun omgeving, en naoorlogse woningen een negatief effect. De aanwezigheid van voorzieningen werkt positief, maar de gewenste nabijheid wisselt per voorziening. Zo hebben bewoners cafés het liefst op loopafstand, binnen 1 km, maar winkels op 3 tot 5 km afstand. Het percentage MOE-landers (inwoners uit Midden- en Oost-Europese landen) is een belangrijke dissatisfier. De percentages werklozen en niet-westerse allochtonen hebben netto (na het uitfilteren van andere effecten en na controle voor inkomensverschillen) slechts een geringe invloed op het oordeel van bewoners over hun omgeving. 

In landelijke gebieden blijkt het aandeel 65-plussers een onderscheidende dissatisfier te zijn, maar in stedelijke gebieden niet. Kennelijk zien bewoners in landelijke gebieden vergrijzing als een groter probleem voor de leefbaarheid. 

Het percentage inwoners uit Middenen Oost-Europese landen beïnvloedt de ervaren leefbaarheid negatief

Vaak wordt gedacht dat het gemiddeld inkomen een goede indicator is voor het oordeel van bewoners over hun omgeving, maar volgens de ontwikkelaars van de Leefbaarometer ligt dat niet zo eenvoudig. Mensen met een hoog gemiddeld inkomen investeren weliswaar meer in hun huis en omgeving, waardoor de leefbaarheid toeneemt. Maar als rijke mensen wegtrekken uit buurten met een lage leefbaarheid naar buurten met een hogere leefbaarheid (selectieve migratie), zijn verschillen in inkomen juist het gevolg van leefbaarheidsverschillen. Omgekeerd geldt dat mensen met lage inkomens zich enkel kunnen vestigen in gebieden waar de woonlasten laag zijn en de leefbaarheid vaak minder is. Het gemiddeld inkomen kan daarom niet zonder meer geïnterpreteerd worden als bepalende factor voor de leefbaarheid. Hetzelfde geldt voor omgevingskenmerken die met het gemiddeld inkomen samenhangen zoals het percentage niet-westerse allochtonen en het percentage werkzoekenden. 

Op basis van de leefbaarheidsindicatoren is een model ontwikkeld dat een schatting geeft voor het oordeel van bewoners over hun omgeving, waarbij indicatoren die een sterk verband vertonen een hoger gewicht kregen dan indicatoren die een zwak verband vertonen. Met dit model is 55 procent van de verschillen in de beoordeling van de omgeving te verklaren. Dat is best veel. Ter vergelijking: de verschillen in leeruitkomsten tussen leerlingen is voor 50 procent te verklaren door genetische verschillen (waaronder gender), verschillen in sociaaleconomische achtergrond en verschillen tussen scholen, leerkrachten en klasgenoten. De andere helft is ‘niet verklaarbaar’. 

Huizenprijzen 

Bij de ontwikkeling van de Leefbaarometer is ook gekeken naar de samenhang tussen omgevingskenmerken en huizenprijzen. Woningprijzen weerspiegelen namelijk de waardering voor een bepaalde woning op een bepaalde plek. Een woning op een plek met een hoge leefbaarheid zal duurder zijn dan eentje op een plek met een lage leefbaarheid. Daarbij moet wel gecorrigeerd worden voor de woningkenmerken (type, grootte, enzovoorts) en de ligging in Nederland. West-Nederland is immers populairder dan de randen van het land, en Amsterdam meer dan het kleinere Zaandam. Het model van de samenhang tussen omgevingskenmerken en huizenprijzen had ook een verklaringskracht van 55 procent. Dit betekent dat aan de hand van de leefbaarheidsindica toren een even goede schatting te maken is van de huizenprijzen als van het oordeel van bewoners over hun omgeving. 

Kaarten Leefbaarometer 

In de uiteindelijke Leefbaarometer zijn beide rekenmodellen verwerkt. Figuur 2 laat zien dat de dimensies ‘voorzieningen’ en ‘veiligheid’ meer bijdragen aan de totaalscore voor de leefbaarheid dan de dimensie ‘bevolking’. 

Figuur 2: Gewicht van de dimensies in de Leefbaarometer

Op www.leefbaarometer.nl zijn kaarten te zien van de (geschatte) leefbaarheid op gemeente-, wijk- en buurtniveau. Er is zelfs een kaart met gridcellen van 100 bij 100 meter voor de bebouwde gebieden. 

Als je op een gemeente, wijk, buurt of gridcel in de kaart klikt, verschijnt een pop-up met de afwijking ten opzichte van het landelijk gemiddelde, zowel voor de totaalscore als voor de vijf dimensies. Waar leefbaarheidsproblemen in kleine dorpen vooral te wijten zijn aan het beperkte aantal voorzieningen, spelen in stadswijken vooral problemen rond veiligheid een rol. De website bevat geen kaarten voor de individuele dimensies. Een mogelijke reden is dat een kaartlaag ‘bevolking’ in combinatie met een kaartlaag ‘veiligheid’ te veel zou stigmatiseren. 

Herijking 

Het hierboven beschreven instrument is een tweede versie van de Leefbaarometer. In 2014 heeft namelijk een herijking van het model plaatsgevonden en zijn ook de indicatoren ‘kans op aardbevingen’, ‘aandeel MOE-landers’ en ‘afstand tot windmolen’ meegenomen. Bovendien is gekozen voor een stapsgewijze modellering, om te voorkomen dat de leefbaarheidsproblemen al te makkelijk aan specifieke bevolkingsgroepen worden toegeschreven. Door de aanpassingen is het niet mogelijk de ontwikkeling in de individuele dimensies voor en na 2014 met elkaar te vergelijken. De ontwikkeling van de totaalscore in leefbaarheid is wel over langere tijd te vervolgen.

Figuur 3 laat zien dat de leefbaarheid in Nederland in zijn geheel sinds 2002 is verbeterd. Dit geldt ook voor de veertig aandachtswijken, al is de leefbaarheid in deze wijken nog steeds zwak. Opvallend is dat de krimpregio’s vrijwel even hoog scoren als het landelijk gemiddelde. 

Toepassingen 

De Leefbaarometer wordt door beleidsmakers veel gebruikt en gewaardeerd. Het instrument is in 2010 benut bij de selectie van 40-pluswijken, die niet tot de Vogelaarwijken behoorden, maar wel in aanmerking kwamen voor extra leefbaarheidsbudgetten. In het rapport Outcomemonitor Wijkenaanpak uit 2015 wordt de ontwikkeling in de veertig wijken sinds de start van de wijkenaanpak beschreven en fraai geïllustreerd met kaartmateriaal van de Leefbaarometer. Gemeenten kunnen de Leefbaarometer gebruiken bij probleemsignalering, het stellen van een eerste diagnose en het vormgeven van beleid. In een eerste stap kunnen ze kijken welke buurten een relatief ongunstige leefbaarheidsscore hebben en welke dimensies daarbij een rol spelen. Als een buurt vooral laag scoort op veiligheid, ligt het voor de hand in te zetten op verbetering daarvan, bijvoorbeeld door te zorgen voor meer handhaving. Maar als de lage score grotendeels te verklaren is door een lage score op de dimensie ‘bevolking’, moeten we oppassen voor de eenvoudige conclusie dat bepaalde bevolkingsgroepen maar beter gespreid kunnen worden. De modelstudie heeft immers laten zien dat een deel van het verband tussen bevolkingssamenstelling en leefbaarheid veroorzaakt wordt door selectieve migratie. De ontwikkelaars van de Leefbaarometer waarschuwen daarom ook nadrukkelijk tegen zulke ‘perverse prikkels’. 

Figuur 3: Ontwikkeling van de leefbaarheid (totaalscore) tussen 2002 en 2016, voor diverse gebieden

De Leefbaarometer is een prachtig instrument en de ontwikkeling ervan wordt zeer gedegen verantwoord door de makers. Het risico is wel dat gebruikers zich onvoldoende verdiepen in wat de Leefbaarometer wel en niet is, en de kaarten verkeerd interpreteren. Gebruikers moeten zich terdege realiseren dat de Leefbaarometer niet leefbaarheid zelf meet, maar schattingen geeft op basis van omgevingskenmerken. Om dit te verduidelijken kijken we naar stedelijke herstructurering. Als een deel van de sociale huurwoningen wordt vervangen door koopwoningen, heeft dat effect op de samenstelling van de bevolking in de wijk. Omdat de woningvoorraad én bevolkingskenmerken deel uitmaken van de Leefbaarometer, leidt herstructurering per definitie tot een toename in de score op de Leefbaarometer. Maar in werkelijkheid is het beeld veel complexer. Qua veiligheid en tevredenheid met de woning is er een gunstige ontwikkeling, terwijl er qua sociale cohesie juist sprake is van een ongunstige trend in de leefbaarheid. 

Realiseer je als gebruiker dat de Leefbaarometer niet de leefbaarheid zelf meet, maar schattingen geeft op basis van omgevingskenmerken

De Leefbaarometer wordt gebruikt bij de onderbouwing en beoordeling van aanvragen om de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek te mogen toepassen. Gemeenten kunnen met de wet in de hand verhinderen dat mensen die geen inkomen uit werk, pensioen of studiefinanciering hebben, zich vestigen in bepaalde gebieden met een lage leefbaarheidsscore (tenzij deze mensen al zes jaar of langer in de gemeente wonen). Bij de evaluatie van dit beleid doet zich hetzelfde probleem voor als bij de evaluatie van stedelijke herstructurering. Werkzoekenden maken deel uit van de Leefbaarometer en als zij niet mogen verhuizen naar de aangewezen wijken, gaat daar de berekende leefbaarheidsscore vanzelf omhoog. Maar dit betekent niet dat de bewoners in de aangewezen wijken daadwerkelijk een verbetering van de leefbaarheid ervaren. Ander onderzoek heeft uitgewezen dat de wet niet heeft bijgedragen aan een aantoonbare verbetering van de veiligheid en de leefbaarheid. De score op de Leefbaarometer zegt niet alles over de problemen die daadwerkelijk kunnen spelen in de wijk. Zo kreeg Schiedam- Oost in het begin van het decennium te kampen met overlast en criminaliteit, een hoge verhuismobiliteit en overbewoning vanwege de particuliere verhuur aan arbeidsmigranten uit Oost- Europa. Omdat deze wijk weinig sociale-huurwoningen telt en er weinig niet-westerse allochtonen wonen, was er volgens de score op de Leefbaarometer echter weinig aan de hand. Destijds maakte ‘aandeel MOE-landers’ nog geen deel uit van het model. Het moge duidelijk zijn dat je de Leefbaarometer niet als enige instrument moet gebruiken bij het aanwijzen van aandachtswijken. Gemeenten en andere lokale belanghebbenden zijn nog altijd het best in staat aan te geven in wat er werkelijk speelt in de wijk. 

Onderwijs 

Docenten die op de hoogte zijn van de achtergronden van de Leefbaarometer kunnen de kaarten gebruiken in hun onderwijs, vooral in korte onderzoeksopdrachtjes en praktische opdrachten (PO’s) rond leefbaarheidsvraagstukken. Daarover meer in het volgende nummer van Geografie.

 

BRONNEN 

  • Deijl, S. 2012. De rechtvaardigheid van de Leefbaarometer. AGORA Magazine, 28(1): 23-25. 
  • Hochstenbach, C., J. Uitermark & W. van Gent 2015. Evaluatie effecten Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (‘Rotterdamwet’) in Rotterdam. AISSR, Universiteit van Amsterdam. 
  • SCP 2013. Werk aan de wijk. Een quasi-experimentele evaluatie van het krachtwijkenbeleid. Den Haag: SCP. 

    www.leefbaarometer.nl/page/publicaties 
  • Deijl, S. 2012. De rechtvaardigheid van de LeefbaarometerAGORA Magazine, 28(1): 23-25. 
  • Hochstenbach, C., J. Uitermark & W. van Gent 2015. Evaluatie effecten Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (‘Rotterdamwet’) in Rotterdam. AISSR, Universiteit van Amsterdam. 
  • SCP 2013. Werk aan de wijk. Een quasi-experimentele evaluatie van het krachtwijkenbeleid. Den Haag: SCP. 

    www.leefbaarometer.nl/page/publicaties