Een halve eeuw Utrechtse ontwikkelingsstudies
Hoe het begon in de jaren '60
In 2015 bestaat de specialisatie ‘ontwikkelingsstudies’, nu master International Devolopment Studies, in Utrecht een halve eeuw. Alle reden stil te staan bij het begin in de jaren '60 met naast De Vooys de twee grondleggers van de specialisatie, Hanrath en Hinderink.
De Vooys
Prof. dr. A.C. de Vooys is van 1949 tot 1965 de enige hoogleraar sociale geografie. Samen met enkele medewerkers verzorgt hij de hele opleiding, die in die tijd een breed aardrijkskundig karakter heeft . De studenten dienen een beeld van de wereld te krijgen, ook omdat de meesten een baan in het middelbaar onderwijs zullen vinden. Naarmate de studentenaantallen toenemen, wordt De Vooys’ taak zwaarder, ook al ziet hij kans zijn staf uit te breiden. In 1965 besluit hij dat er drie leerstoelen moeten komen. Hijzelf blijft verantwoordelijk voor de algemene geografie, Nederland en Europa; een tweede hoogleraar wordt belast met de sociale geografie van de westerse landen buiten Europa, en een derde met de sociale geografie van de niet-westerse landen. De tweede leerstoel wordt bezet door lector Van Paassen, en voor de niet-westerse landen wordt Johannes Jozef Hanrath benoemd.
Dat De Vooys voor een regionale opsplitsing kiest, hangt enerzijds samen met het regionaal-geografisch karakter van de opleiding tot dan toe en anderzijds met de praktische overweging dat elk van de drie hoogleraren zo een eigen ‘territorium’ heeft en ze elkaar dus niet voor de voeten kunnen lopen. Ook vanwege het holistische karakter van de ontwikkelingsproblematiek is dit een alleszins gunstige beslissing.
Hanrath
Johannes Jozef Hanrath studeert van 1918-1925 economie aan de Nederlandse Economische Hogeschool te Rotterdam, komt in 1929 in dienst bij het Centraal Bureau voor de Statistiek, waar hij spoedig hoofd is van de afdeling Handels- en Verkeersstatistiek. Later werkt hij bij het ministerie van Waterstaat en Verkeer en wordt in 1947 in Batavia gedetacheerd als Verkeerscoördinator voor Nederlands-Indië. Van 1948 tot eind 1950 is hij hoogleraar aan de Universiteit van Indonesië in Makassar. Terug in Nederland wordt hij in 1951 docent in Utrecht met de leeropdracht tropische economie en in 1958 benoemd tot buitengewoon hoogleraar niet-westerse economie.
Hanrath neemt als consultant voor onder andere de Nederlandse overheid deel aan diverse missies, veelal als verkeers- en vervoerseconoom, in Oost-Indonesië, Thailand, India, Pakistan, Syrië, Turkije, Marokko, Suriname, Mexico en Zuid-Spanje.
Op voorstel van De Vooys gaat er op 7 juli 1964 een schrijven uit van de Faculteit der Sociale Wetenschappen aan het College van Curatoren om Hanrath te benoemen tot gewoon hoogleraar sociale geografie der niet-westerse landen. De Vooys beseft dat Hanrath niet langer dan tot zijn 70e jaar hoogleraar kan blijven, maar hoopt dat zich in zes jaar voldoende kandidaten zullen kwalificeren voor zijn opvolging in 1970.
Dat De Vooys een niet-westers econoom voordraagt, wekt misschien verwondering, zeker omdat De Vooys disciplinair niet altijd even ruimdenkend is. Maar Hanrath is ook geograaf. In zijn doctoraalpakket heeft hij de economische geografie als hoofdvak opgenomen. Tijdens zijn studie is hij assistent van de hoogleraren J.F. Niermeijer en W.E. Boerman en na zijn doctoraal studeert hij in Utrecht geografie bij de hoogleraren K. Oestreich en L. van Vuuren. In Makassar is hij hoogleraar economische geografie. Zijn inaugurele rede gaat over ‘De plaats van de economische geografie in het concrete economische onderzoek en enkele harer methodische hulpmiddelen’. In Nederland is Hanrath jarenlang nauw betrokken bij het Tijdschrift voor Economische (en Sociale) Geografie, eerst als secretaris van de redactie, van 1947 tot 1969 als lid van de redactie, en meer dan 46 jaar publiceert hij regelmatig in het tijdschrift , naast recensies twintig artikelen, vooral over verkeers- en vervoersproblemen. In 1959-1963 redigeert hij met W.E. Boerman en H.J. Keuning de populairwetenschappelijke serie De Wereld waarin wij wonen en werken. Hanrath schrijft daarin de gedeelten over India, Pakistan, Afghanistan, Thailand, Burma, het Nabije Oosten, Mexico, de Caribische eilanden en de drie Guyana’s. Hij verzorgt ook een Nederlandse uitgave van Les marchés des matières premières, van de Franse geograaf Jean Gottmann. En vanaf 1954 is Hanrath parttime docent economische geografie aan de Academie voor Voortgezet Economisch Onderwijs te Arnhem.
Met de regionale opsplitsing hebben de drie hoogleraren elk een eigen ‘territorium’
De benoeming van Hanrath tot hoogleraar in de sociale geografie der niet-westerse landen in Utrecht vindt plaats bij Koninklijk Besluit op 24 maart 1965. Op 7 april neemt hij zijn intrek in het Geografisch Instituut aan de Drift en op 25 oktober spreekt hij zijn oratie uit, ‘Sociale geografie niet louter studievak’. Daarin stelt hij dat de zogenoemde niet-westerse landen alle meer of minder onderontwikkelde landen zijn, zonder overigens uitgebreid in te gaan op de specifieke kenmerken van onderontwikkeling. Zijn rede gaat vooral over de nuttige rol die geografen in niet-westerse landen kunnen vervullen, wat hij illustreert aan de hand van zijn ervaringen als consultant.
Begin 1968 geeft Hanrath te kennen dat hij per 1 september van dat jaar uit zijn functie van hoogleraar ontslagen wil worden vanwege zijn leeftijd en om gezondheidsredenen. Mogelijk speelt ook teleurstelling een rol. In zijn afscheidscollege ‘Een halve eeuw confrontatie met de geografie’ blikt hij terug op zijn loopbaan, maar spreekt ook zijn bezorgdheid uit over enkele ontwikkelingstendensen in de geografie – de mathematisering en de vlucht in de thematiek, waardoor het essentiële van het unieke niet meer voldoende wordt onderkend en de betekenis van de geografie als synthetiserende benadering van concrete problemen wordt onderschat.
Hij voegt eraan toe: ‘Mogelijk kan de sociale geografie der niet-westerse gebieden het bolwerk zijn van waaruit de tegenaanval kan worden ondernomen, omdat juist bij haar de milieuband sterker, de mogelijkheid tot mathematisering geringer is; omdat de onzin van de mathematisering duidelijker is naarmate meer concrete doelen moeten worden nagestreefd, terwijl ten slotte in deze tak van de sociale geografie regio en thema elkaar nagenoeg dekken.’ Een andere bezorgdheid betreft de neiging te veel te lonken naar de banen die men ermee kan veroveren. ‘De pangkat, de mankanen, het salaris, de hap-hap’ mogen volgens hem niet de doelstelling zijn. ‘Als ik destijds naar de baantjeskant had gekeken, was ik wel dwaas geweest als econoom de geografie tot hoofdvak te kiezen.’
Hinderink
Jan Hinderink studeert sociale geografie in Utrecht in 1953-1960. In 1956 mag hij samen met schrijver dezes en een andere jaargenoot deelnemen aan een door De Vooys georganiseerde studiereis naar het Ebrobekken en de noordelijke Meseta, met de morele verplichting om voor de doctoraalscriptie verder onderzoek te gaan verrichten in Spanje en dit te laten uitmonden in een proefschrift . Hinderink laat zijn keuze vallen op de Sierra de Gata (Extremadura) en doet daar in 1958-1960 onderzoek, eerst voor de scriptie, later voor zijn proefschrift . Al in 1961 haalt De Vooys hem naar het instituut en krijgt hij als wetenschappelijk medewerker de taak zich vooral op de sociale geografie van Afrika toe te leggen. In 1963 promoveert hij op The Sierra de Gata. A Geographical Study of a Rural Mountain Area in Spain. In 1964 doet hij samen met de Turkse sociologe M.B. Kiray een onderzoek in vier dorpen van de Çukurova (Zuidoost-Turkije), dat hij afsluit met het boek Social Stratification as an Obstacle to Development. Het onderzoek is Hinderinks eerste echte veldconfrontatie met de niet-westerse geografie, en naar zijn eigen zeggen meer nog dan de geografiestudie zelf bepalend voor zijn academische vorming.
Als Hanrath met emeritaat gaat, wordt Hinderink als eerste voor opvolging voorgedragen en op 25 augustus 1969 benoemd. De leeropdracht wordt niet ‘sociale geografie der niet-westerse landen’ maar ‘sociale geografie van de ontwikkelingslanden’ (kortweg aangeduid met SGO). Op 30 november 1970 spreekt hij zijn inaugurele rede uit, ‘No longer at ease. Afrikanen in steden. Steden in tropisch Afrika’.
Eenmaal hoogleraar wordt Hinderink degene die de studierichting verder equipeert, vorm en inhoud geeft. Meer dan Hanrath, die slecht korte tijd in functie was, is hij in feite de founding father van de Utrechtse sociale geografie van ontwikkelingslanden. Kort voor zijn benoeming weet hij al te regelen dat de studenten met specialisatie SGO financieel extra ondersteuning krijgen voor veldonderzoek en dat voor de staf extra middelen beschikbaar komen voor begeleiding. Veldonderzoek in een ontwikkelingsland wordt verplicht voor iedereen die SGO kiest. In de loop der jaren levert de vakgroep honderden studenten af met veldwerkervaring in Afrika, Azië of Latijns-Amerika. Sommigen via individueel veldwerk, anderen door participatie in door de vakgroep georganiseerde projecten, zoals in Cape Coast (Ghana) begin jaren '70.
Hinderink stelt veldonderzoek in een ontwikkelingsland verplicht voor iedere student die SGO kiest
De vakgroep wordt verder versterkt met nieuwe medewerkers, elk met een eigen regionaal aandachtsveld, waardoor de formatie in 1993 – kort voor Hinderinks terugtreden – 11 personen (9,1 ft e) telt, naast 9 tijdelijke medewerkers, voornamelijk promovendi.
Het stafonderzoek neemt in omvang toe, alle vaste stafleden promoveren na verloop van tijd en blijven publiceren. Hinderink zelf heeft bij zijn terugtreden 65 publicaties op zijn naam staan uit de periode 1956-1994, deels als coauteur, en 23 promovendi afgeleverd.
Behalve onderwijs en onderzoek vormt ook ontwikkelingssamenwerking met internationale organisaties en overheidsinstellingen in Afrika, Zuid-Oost Azië en Latijns Amerika een belangrijk onderdeel van de SGO activiteiten. Hieronder vallen ook de meerjarige samenwerkingsprojecten met universiteiten in Indonesië en Costa Rica, gericht op staftraining, promotiebegeleiding en institutionele versterking.
Hinderink en zijn staf volgen nooit de ‘modes’ in het ontwikkelingsvraagstuk en laten zich niet verleiden tot ongenuanceerde theoretische stellingnames. Zij richten zich vooral op praktisch en concreet regionaal onderzoek naar de processen die armoede veroorzaken, naar ontwikkelingsproblemen zoals urbane huisvesting, de rol van kleine steden in het ontwikkelingsproces, agrarische diversificatie en agrarische commercialisatie. Ze publiceren daarover in vaktijdschrift en, maar ook in de eigen reeks Diskussiestukken van de Vakgroep Sociale Geografie van Ontwikkelingslanden. Hinderink zelf publiceert vooral over Afrika (39 van de 65 publicaties).
Op 1 juni 1994 gaat Hinderink met emeritaat; vervroegd, vooral om gezondheidsredenen. Op 13 januari 1995 houdt hij zijn afscheidscollege ‘Through the Looking Glass. Veranderende visies op de Derde Wereld’. De studierichting sociale geografie van ontwikkelingslanden en de vakgroep SGO staan dan zo stevig op hun benen dat hij met een gerust hart kan terugtreden.
Jan M.G. Kleinpenning is emeritus hoogleraar Sociale Geografie van Ontwikkelingslanden, Radboud Universiteit Nijmegen