Goud
Zo’n 3 miljard jaar geleden, in het precambrische tijdperk, het Archeïcum, ontstonden de gebergten die het goud zouden leveren voor de mijnen van Witwatersrand, Zuid-Afrika. De aarde was jong, heet en dynamisch. Stukjes continentale korst werden gevormd door het opsmelten van felsisch materiaal. Tussen deze kratons ontstonden kleine oceaanbekkens, die door de heftige convectie in de mantel weer snel in elkaar gedrukt werden. Zo ontstonden gebergten van gemetamorfoseerde (ultra)mafische gesteenten, rijk aan grondstoffen.
De gebergten erodeerden. Grote rivieren brachten klei, zand en grind van hooggelegen delen naar de diepten van de zee. Het rivierwater bevatte enorme hoeveelheden goud, dat was opgenomen uit ultramafische komatiieten stroomopwaarts. Zo bestond miljoenen jaren lang een dynamische delta, waar dikke pakketten sediment zich ophoopten en onder de toenemende druk werden omgevormd tot conglomeraat. Dit bevat hoge concentraties goud, die Witwatersrand tot een van de meest lucratieve goudwinningsgebieden ter wereld maakte.
De goudmijnen werden in de 20e eeuw een belangrijke pijler onder het blanke regime van Zuid-Afrika. Het gebied rondom Johannesburg en Pretoria werd gedomineerd door boeren van Nederlandse afkomst. Zij formaliseerden de rassenscheiding tot wat internationaal bekend is komen te staan als Apartheid. In de mijnen groeven de minderwaardig geachte zwarten het goud op dat de boeren grote welvaart bracht.
Zolang er genoeg grondstoffen zijn, blijven we gevangen in een ratrace
In deze context ontwikkelde de jonge Nelson Mandela zich tot communist en terrorist. Hij keerde zich tegen de hebzucht van de blanke elite en beantwoordde de toenemende staatsterreur uiteindelijk met geweld. In de 27 jaar die hij opgesloten zat, leerde hij de diepten van de menselijke natuur kennen. Hij besefte dat de blanken gecorrumpeerd waren door angst, en durfde daar overheen te stappen, te kiezen voor verzoening in plaats van overwinning. Hij werd de president die het geweld dat hij zelf – in eigen ogen terecht – had ontketend, moest zien te beëindigen.
Het verlangen te leven impliceert een diepgewortelde angst dit te verliezen. Die angst kan zulke proporties aannemen dat ze paradoxaal genoeg leidt tot oorlog of zelfdoding. Als onze planeet inderdaad een levend wezen, Gaia, is, ligt het voor de hand dat ook zij angsten kent. Waar wij nog de troost mogen koesteren van een mogelijk pijnloze dood, een zacht inslapen, zal Gaia’s dood een langzame en pijnlijke zijn. Zeker in deze turbulente tijd, waarin de mens met razendsnel opeenvolgende uitvindingen een bijna cambrische explosie van differentiatie veroorzaakt, is haar toekomst ongewis.
Aangezien wij Gaia’s brein zijn, is de angst al latent voelbaar in onze samenlevingen. De geschiedenis leert dat grote beschavingen uiteindelijk altijd ten onder gingen. Vaak kwam de ondergang voort uit een onjuiste omgang met de natuur. Zo werden op Paaseiland alle bomen gekapt, en verziltten in het Midden-Oosten de geïrrigeerde akkers. Elites vrezen de ondergang van onze beschaving en proberen die uit te stellen door de wereldeconomie te stimuleren met Siberisch gas, Australisch uranium, Congolees coltan, Braziliaans koper. Ze volgen met argusogen hoe de ijskap van Groenland door de klimaat verandering smelt, want onder die ijskap ligt een schild van proterozoïsche en archaïsche ouderdom vol zeldzame grondstoffen.
Omdat er voorlopig nog voldoende grondstoffen voorhanden zijn, blijven we gevangen in een nerveuze ratrace. De grote vraag is wat er gebeurt als de macht van de mondiale, neoliberale elite implodeert. Zal er, als het fysieke goud op is, meer ruimte zijn voor mentaal goud?