Grensgeschillen in de Guianas
De grenzen van (Brits) Guyana en Frans Guiana zijn omstreden en de Surinaamse dus ook. Deze grensconflicten zijn deels terug te voeren op 19e-eeuws onnauwkeurig onderzoek bij het in kaart brengen van het gebied. Maar recentere vondsten van zeldzame aardmetalen en olie helpen ook niet.
In mei vorig jaar maakte Exxon-Mobil een aanzienlijke olievondst bekend in het Stabroek-veld voor de kust van Guyana. Nog diezelfde maand vaardigde de president van Venezuela, de gewezen buschauffeur Nicolas Maduro, een decreet uit waaruit moest blijken dat de vondst aan Venezuela toebehoort. Venezuela maakt aanspraak op het hele westelijke deel van Guyana van 160.000 vierkante kilometer, dat ze Guayana Esequiba noemt. Het oliehoudende continentaal plat ligt in het verlengde daarvan. Op het Venezolaanse kaartje dat die aanspraak moet ondersteunen, staan de coördinaten van het geclaimde zeegebied zó slordig aangegeven, dat het zelfs een stukje van het Surinaams continentaal plat omvat. En dat terwijl Guyana en Suriname het in 2007 net met elkaar eens waren geworden over hun zeegrenzen.
De pas gekozen president van Guyana, David Granger, protesteerde onmiddellijk luidruchtig, en beschuldigde Maduro ervan de aandacht te willen afleiden van de rampzalige economische situatie die hij van zijn voorganger Hugo Chávez had geërfd, met het oog op de verkiezingen in december. Suriname protesteerde met stille diplomatie. Kennelijk geschrokken van de internationale ophef herriep Maduro het decreet met het kaartje, maar bleef het olierijke zeegebied claimen in een nieuw decreet zonder coördinaten. Een anderhalve eeuw oud conflict werd zo nieuw leven ingeblazen.
Ook Suriname heeft een grensgeschil met Guyana. Het gaat om de Tigri-driehoek, het gebied tussen de Boven-Corantijn en de Coeroeni-rivier. De president van Suriname, Desi Bouterse, zojuist voor een tweede termijn gekozen, zei in zijn regeringsverklaring op 28 september jl. dat hij de onrechtmatige bezetting sinds 1969 van het Tigrigebied (door Guyana) op de agenda van de bilaterale besprekingen zou plaatsen. Granger reageerde meteen: de claim van Suriname is vals. Guyana’s reactie is begrijpelijk. Als zowel de Venezolanen als de Surinamers hun zin zouden krijgen, blijft er nauwelijks iets over van het land. Inmiddels is Maduro op bezoek geweest bij Bouterse. Het is niet bekend wat er besproken is, maar ongetwijfeld hebben de heren gespeeld met de gedachte om gezamenlijk Guyana in de tang te nemen. Ook dit grensconflict is al anderhalve eeuw oud, en beide spruiten voort uit misschien wel met opzet gemaakte fouten tijdens de expedities van de Duitse ontdekkingsreiziger Robert Schomburgk(1804-1865).
Robert Schomburgk, geboren in Freiburg in Th üringen, droomde als kind al van verre reizen en was vooral geïnteresseerd in botanie. In 1827 vertrok hij naar Amerika en de Caraïben, en na vergeefse pogingen botanische expedities gefi nancierd te krijgen door de Linnean Society kreeg hij in 1834 de opdracht van de Royal Geographical Society om de natuurlijke gesteldheid van Brits-Guiana te onderzoeken, met de nadruk op minerale samenstelling, bodem, klimaat, de bronnen, loop en bevaarbaarheid van de rivieren, de mensen, planten en dieren, en de huidige en toekomstige mogelijkheden van de kolonie. Zijn levensloop staat uitgebreid beschreven in de biografie uit 2006 van de Britse antropoloog Peter Rivière, als omlijsting van een geannoteerde heruitgave van Schomburgks eigen tweedelig reisverslag The Guiana Travels of Robert Schomburgk 1835-1844.
Op grond van zijn drie expedities tussen 1835 en 1839 trok Schomburgk in 1840 de westgrens van Brits-Guiana door tot aan de Orinoco-delta en vandaar naar het zuiden tot aan de Mount Roraima. De Venezolanen waren het daar niet mee eens, wezen op eerdere aanspraken, en na veel getouwtrek werd er een internationale arbitragecommissie ingesteld, bestaande uit twee Britten namens Groot-Brittannië, twee Amerikanen die Venezuela vertegenwoordigden, en een vertegenwoordiger van de Russische tsaar als onpartijdige voorzitter. Als gevolg van de arbitrage in 1899 raakten de Britten hun toegang tot de Orinoco kwijt, maar behielden het grootste deel van het goudrijke gebied ten westen van de Essequibo-rivier. Hoewel het verdrag aan alle internationale regels voldeed, protesteerde Venezuela meteen. Er waren geen Venezolanen bij aanwezig en de Russische voorzitter zou partijdig zijn. Hij was kort tevoren voor overleg in Engeland geweest, de tsaar was bovendien familie van koningin Victoria, en er zijn ook berichten dat de Britten hem dronken hadden gevoerd om hem te laten tekenen. Er zijn sindsdien verschillende incidenten en pogingen tot verzoening geweest, maar tot op vandaag is het probleem niet opgelost.
Groot-Brittannië was dermate tevreden met Schomburgks kaarten en rapporten, dat hij in 1840 werd benoemd tot Boundary Commissioner, nu met de expliciete opdracht de grenzen van de kolonie Brits-Guiana vast te leggen. Kennelijk vond men het niet nodig de aangrenzende landen daar ook een rol in te geven. Ze zouden slechts geïnformeerd worden over de door Groot-Brittannië geclaimde grenzen. Schomburgk bepleitte in de inleiding tot zijn reisverslagen ‘hoe belangrijk het is voor de kolonie dat haar grenzen beter worden vastgelegd dan nu het geval is, en worden gevrijwaard van de oprukkende aanspraken van de aangrenzende staten, die, indien toegekend, Brits-Guiana zouden beroven van het grootste deel van haar meest waardevolle grondgebied’. Schomburgk hanteerde het principe dat de grenzen zo veel mogelijk met natuurlijke, goed herkenbare kenmerken moesten samenvallen. ‘Er is niets mis met dat principe, behalve dat Schomburgk geneigd was om kenmerken vast te stellen die ver voorbij datgene lagen wat redelijkerwijs door de aangrenzende landen verwacht mocht worden’, schrijft Peter Rivière in zijn samenvatting van de grensconflicten in hetzelfde boek.
Suriname
Uit die tijd stamt ook het grensgeschil met Suriname. De Corantijn is al in 1799 aangewezen als de grensrivier tussen de op dat moment Hollandse kolonies Suriname en Berbice, maar zonder dat de bovenloop daarvan bekend is. Bij het Verdrag van Londen van 1814 komen de drie kolonies Berbice, Demerara en Essequibo in Britse handen. Later worden die samengevoegd in de kolonie Brits-Guiana, maar dat verandert niets aan de afgesproken grens met Suriname. Het pikante is dat niet het midden, de thalweg van de rivier als grens wordt vastgelegd zoals gebruikelijk, maar de westoever met hoogwater. Het betekent dat Guyanese vrouwen die bij laag water de was doen in de Corantijn, zich op Surinaams grondgebied bevinden.
Schomburgks eerste expeditie stroomop de Corantijn in 1836, nog vóór zijn aanstelling door de Royal Geographical Society, strandt op de onneembare Wonotobo-watervallen. In 1837 vaart hij de Essequibo in Brits-Guiana op, de eerste grote rivier ten westen van de Corantijn, en op 10 december ziet hij vanaf de bovenloop van die rivier het Amuku-gebergte. De Taruma-indianen in zijn veldploeg vertellen hem dat daar een van de hoofdrivieren van de Corantijn ontspringt, die zij de Pani noemen. Dat klopt: volgens de huidige kaart van Guyana is Schomburgk in 1837 maar 10 kilometer verwijderd van de East Amuku River, een linker zijrivier van de Boven-Corantijn. De naam Pani zullen we nog tegenkomen. Maar Schomburgk heeft geen tijd om daarnaar te zoeken, hij moet de waterscheiding met de Amazone vinden en bereikt die ook op 18 december en reist dan terug over de Essequibo.
In 1843, nu als Boundary Commissioner, moet hij de grensrivier Corantijn verkennen. Stroomopwaarts vanaf de monding is geen optie, dan loopt hij kans weer te stranden op de Wonotobovallen zoals in 1836. Daarom gaat hij nogmaals de Essequibo op.Hij bereikt hetzelfde Taruma-dorp, en ontmoet daar een oude bekende van een andere stam, de Barokoto. Die ontraadt hem de Corantijn af te zakken; er wonen watergeesten die iedereen vernietigen die over de rivier vaart, er wonen tovenaars en kwaadwillige stammen en er is weinig voedsel. Schomburgk is niet onder de indruk en om zijn macht te tonen voorspelt hij dat binnen een uur de zon gedeeltelijk verduisterd zal worden – wat ook inderdaad gebeurt. Dan gaat hij op pad, in oostzuidoostelijke richting. Dat is vreemd, want daardoor verwijdert hij zich van het Amukugebergte waar de Pani-Corantijn-rivier zou ontspringen volgens zijn eigen informatie uit 1837. Hij kruist de Onoro, overschrijdt op 13 juli een waterscheiding en vindt dan het eerste kreekje dat naar... de Amazone stroomt. Niet naar de Corantijn! Schomburgk geeft echter geen commentaar. Waarom niet? Op dat sleutelmoment legt hij de kiem voor het latere grensconflict.
Waarom reisde Schomburgk 300 kilometer oostwaarts wetende dat hij vlakbij de bronnen van de Corantijn was?
Hij volgt de Maopityan-indianen naar hun dorp aan de Amazone-kant van de waterscheiding. Hij informeert daar naar de Corantijn (de naam Pani valt niet), maar zij noemen alleen een rivier die Curuni (Coeroeni) heet. Om er te komen, moet je eerst een heel stuk door het stroomgebied van de Amazone. Schomburgk volgt hun advies, zakt 200 kilometer de Cafuini af in oostelijke richting, tot bij de samenvloeiing met de Anamu-rivier, en gaat die meer dan 100 kilometer stroomop in noordoostelijke richting tot hij op 21 augustus de waterscheiding bereikt, en aan de andere zijde inderdaad op de Koetari, een zijrivier van de Coeroeni belandt.
In het eerste dorp dat hij tegenkomt, hoort hij de naam van de rivier, en hij schrijft : ‘Ik twijfel er niet aan dat de Curuni of Curuwuini van de Pianoghottos [de stam aan de Koetari] en de Curitani van de Maopityans een en dezelfde rivier is’. En zo is de Coeroeni ineens Corantijn geworden. Verder stroomaf ziet hij de samenvloeiing van de Coeroeni met de hoofdrivier, de Boven-Corantijn, over het hoofd. Op zich vergeeflijk, want het is een 10 kilometer breed labyrint van stroomversnellingen en talloze rotseilandjes. De ‘falls and rapids of the thousand isles’ noemt hij het. Op zijn kaart van 1845 tekent hij wel een grote rivier uit het zuidwesten, de eerdergenoemde Pani-rivier, kennelijk op grond van wat hij in 1837 heeft gehoord. Maar op de plaats waar hij die laat uitmonden in de Coeroeni, ligt alleen een kleine kreek, die inderdaad nog steeds Panikreek wordt genoemd. Hij moet zelf toch bedacht hebben dat die veel te klein is om van zo ver te kunnen komen. Hij merkt ook op dat de Corantijn beneden de samenvloeiing veel breder is. Als verzachtende omstandigheid mag vermeld worden dat er op dat moment tot ver stroomafwaarts geen enkel dorp ligt, de expeditie lijdt honger, en men heeft haast om thuis te komen.
Maar waarom is Schomburgk 300 kilometer oostwaarts door het Amazonegebied gereisd, terwijl hij eerder wist dat hij vlak bij de bronnen van de Corantijn was? Hij geeft geen verklaring in zijn reisverslag, maar dat verslag schrijft hij pas later in 1844 in Londen aan de hand van zijn dagboeken, die vervolgens verloren gaan. Doet hij dat met opzet om het Brits-koloniale grondgebied zo groot mogelijk te maken? Dit is de laatste stelling bij mijn proefschrift uit 1976: ‘De grenskwestie tussen Suriname en Guyana vloeit voort uit een met opzet verkeerd gekozen expeditieroute’.
Er kan nog een diepere motivatie aan ten grondslag liggen. Al in 1835 geeft Schomburgk te kennen dat zijn grootste wens is om Brits onderdaan te worden. Hij heeft weinig op met zijn Thürings vaderland en is verontrust over de politieke ontwikkelingen in het dan nog versnipperde Duitsland. Hij heeft na zijn eerste drie reizen al een eremedaille van de Royal Geographical Society gekregen en wordt na zijn grensverkenningen geridderd en mag zich Sir Robert Schomburgk noemen, maar de hoofdprijs zou de Britse nationaliteit zijn. Hij hoopt misschien dat zijn bijdrage aan de Britse koloniale expansiedrift groot genoeg is om het Britse staatsburgerschap te verwerven. Maar dat zal hij nooit krijgen, vermoedelijk omdat hij nauwelijks in Engeland heeft gewoond.
Hoe het afloopt? In 1871 verkent de geoloog Charles Barrington Brown de Corantijn, hij vindt de eigenlijke hoofdrivier en noemt hem New River. Hij schrijft : ‘Uit deze metingen is te zien dat de New River zeker twee keer zo groot is als degene die tot nu toe werd beschouwd als de Corantijn, namelijk de Kutari-Coeroeni, die echter in werkelijkheid alleen maar een zijtak is.’ Guyana gebruikt de naam New River nog steeds, en noemt de Coeroeni de Corentyne, en de driehoek daartussen de New River Triangle. De KNAG-expeditie van Stahel naar het Wilhelminagebergte in 1926 meet het debiet van de Coeroeni en Boven-Corantijn, en constateert dat de laatste inderdaad een bijna tweemaal zo groot debiet heeft als de Coeroeni. Hydrografisch gezien is de Boven-Corantijn de hoofdrivier, en de Coeroeni een zijrivier, en dus hoort volgens de Surinaamse lezing de driehoek tussen deze rivieren bij Suriname. Niettemin plaatst een gezamenlijke Nederlands-Brits-Braziliaanse grensexpeditie in 1936 een grenspaal bij de bron van de Koetari, waarmee men Schomburgks zienswijze volgt. Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog komt het echter nooit tot een formeel grensverdrag. Deze fase staat uitgebreid beschreven in een aantal artikelen, onder andere door Benjamins (1898), Mitrasingh (1973), Wekker (1974), Menon (1978) en het recente proefschrift van Soedamah (2014). Guyana wordt onafhankelijk in 1966, Suriname in 1975, en de jonge republieken erven het grensgeschil van de koloniale machten. In 1969 verjagen de Guyanezen gewapenderhand de Surinamers van de Tigri-airstrip in de noordpunt van de driehoek, en vanaf die tijd is het gebied onder controle van Guyana.
Delfstoffen
In 1975 bezoek ik het Tiende Inter-Guiana Geologisch Congres in Belém, Brazilië. Ik ben in die tijd geoloog bij de Geologisch Mijnbouwkundige Dienst van Suriname (GMD), en belast met de geologische kartering van Zuidwest-Suriname, met inbegrip van de Tigri-driehoek. Later komt daar ook mijn proefschrift uit voort. Op dat congres presenteren de Brazilianen de resultaten van het RadamBrasil-project, een ambitieuze geologische verkenning van het hele Amazonegebied met behulp van radarbeelden. De Braziliaanse geoloog Roberto Issler vertelt over een bijzondere ontdekking precies op de waterscheiding tussen Brazilië en de Tigridriehoek: een opvallende ronde heuvel, een intrusie van nefeliensyeniet, een zeldzaam gesteente waar interessante delfstoffen bij kunnen zitten. Na afloop van zijn verhaal springen de Guyanese geoloog Chris Barron en ikzelf tegelijk van onze stoel en vragen Issler om details. Het grensgeschil speelt niet tussen ons, geologie gaat over de grenzen heen, wij zijn goede vrienden. Issler laat zien dat de gesteenten maar één miljard jaar oud zijn, terwijl de rest van het Surinaamse en Guyanese grondgebergte grotendeels twee miljard jaar oud is: een heel nieuw hoofdstuk in de geologische geschiedenis van het Guianaschild.
De vondsten van zeldzaam erts in de Trigridriehoek zullen een oplossing van het grensgeschil niet makkelijker maken
De Surinaamse GMD doet niets met die informatie, haar activiteiten staan na het gereedkomen van de geologische kaart in 1977 en het vertrek van de meeste geologen op een laag pitje. Bovendien wordt de driehoek door Guyana gecontroleerd. Maar Chris Barron laat er geen gras over groeien. Hij leidt met steun van het UN Revolving Fund for Natural Resources Exploration verschillende expedities naar het gebied, dat Muri Mountains wordt genoemd, en hij stuurt mij de resultaten. Eén heuvel bevat hoge gehalten aan fosfaat en zeldzame aardmetalen: onder de dikke verweringsmantel zit vermoedelijk een carbonatiet, magmatische kalksteen, wat ook blijkt uit de hoge pH-waarde van de rivieren daar: 8.5, een volstrekte anomalie in het zure water van het Amazonisch regenwoud.
In 2012 krijgt een Guyanees-Braziliaans bedrijf, MuriBrasil, een exploratievergunning van Guyana, want zeldzame aardmetalen zijn tegenwoordig zeer gewild in de elektronische industrie. Maar in 2014 trekt het bedrijf zich weer terug, onder andere wegens Surinaamse protesten. De ertsvoorkomens zullen een oplossing van het grensgeschil niet makkelijker maken.
Sanders'kaart
Het navrante van het verhaal is dat er helemaal geen grenskwestie had hoeven te zijn. De bovenloop van de Corantijn is namelijk al wél onderzocht wanneer die in 1799 als grensrivier wordt aangewezen.
Alleen heeft niemand dat serieus genomen. In 1720 heeft de ‘bergdirecteur’ Salomon Herman Sanders de hele Corantijn en zijrivieren verkend en gekarteerd. Sanders is directeur van een mijn op de Parnassusberg bij Berg en Dal aan de Surinamerivier, waar hij zonder succes naar edelmetalen zoekt. Zijn monsters blijken ‘niets dan vuyligheid’ te bevatten. Niettemin krijgt hij de opdracht van de toenmalige gouverneur Coutier om de Corantijn te verkennen. De handelaar Gerrit Jacobsz heeft op een eerdere tocht van Indianen vernomen dat daar goud en zilver te vinden zijn. De El Dorado-legende is in die tijd nog springlevend. Sanders gaat op weg, maar na zijn terugkomst in 1721 blijkt zijn opdrachtgever Coutier overleden te zijn. Zijn opvolger Temminck vertrouwt Sanders’ verslag niet, hij word veroordeeld ‘om aen den geselpael geset te worden met een brief op zijn borst waerop geschreeven BEDRIEGER’ en wordt daarna drie jaar als dwangarbeider in Fort Zeelandia gevangen gezet om koren te malen.
Pas in 1911 komen kaart en verslag weer boven water. Dat is de verdienste van J.W. IJzerman, op dat moment voorzitter van het KNAG, die het geheel in het Tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap publiceert. Maar ook hij vertrouwt Sanders’ kaart maar half. ‘Boven de Wonotobo-vallen kon hij zijn verbeelding vrij spel laten’, schrijft hij. Daarmee mist IJzerman een schot voor open doel. Want in 1972 toont Frans Bubberman, bevlogen bosbouwer en archeoloog in Suriname, overtuigend aan, ook in het Geografisch Tijdschrift, dat Sanders’ kaart wel degelijk klopt. De punten 27 en 28 liggen langs de Coeroeni, de punten 29 tot 37 zijn de Boven-Corantijn en zijrivier de Oronoque.
Ik kan daar nog aan toevoegen dat ook Sanders’ geologische waarnemingen kloppen. Hij schrijft over de gebergten aan de Boven-Corantijn ‘Dit gebergten bestaat uijt alderhanden coleuren van alderschoonsten marmersteen, als zwart, wit, geel, rood, vaal, bruin, graauw, en met alderhande couleuren met aderen erin.’ Tot aan de Wonotobo is de geologie tamelijk monotoon met vooral granieten, maar ten zuiden van de 4e breedtegraad vinden we een complex van sterk dooraderde en geplooide gneizen, met donkerbruine biotiet en soms grote rode granaten en grijsblauwe cordieriet, daarnaast banden van donkergroene amfiboliet, en dwars daardoorheen dikke pegmatietaders met grote muskovietkristallen. ‘Marmer’ heeft in Sanders’ tijd nog niet de huidige beperkte betekenis van metamorfe kalksteen en wordt simpelweg gebruikt voor mooi natuursteen.
Op de kaart van Sanders staan ook vele indianendorpen langs de Corantijn. Als Schomburgk daarlangs komt in 1843, zijn die verdwenen. Uitgestorven door de ziekten die de kolonisatoren hebben meegenomen uit Europa, en die via de contacten met de Marrons bij de Indianen terecht zijn gekomen. Als dat niet was gebeurd, had Schomburgk niet zo’n honger gehad langs de Corantijn en had hij de samenvloeiing van de Coeroeni met de BovenCorantijn misschien niet over het hoofd gezien. En als Sanders’ kaart naar waarde was geschat, had Schomburgk Suriname niet om de tuin kunnen leiden.
Schomburgk heeft op zijn tochten vele waardevolle wetenschappelijke waarnemingen gedaan en is anders dan zijn grote voorganger Alexander von Humboldt ten onrechte in vergetelheid geraakt. Maar als overijverig voorvechter van de Britse expansiedrift heeft hij de Guianas een slechte dienst bewezen. Grenzen bepalen doe je niet in je eentje.
Met dank aan Harold Kolader voor zijn waardevolle commentaren