IJzige oostenwind in de EU

11 mei 2018
Auteurs:
Virginie Mamadouh
Geografie, Planologie & Internationale Ontwikkelingsstudies, Universiteit van Amsterdam
Herman van der Wusten
Geografie, Planologie & Internationale Ontwikkelingsstudies, Universiteit van Amsterdam
Dit artikel is verschenen in: geografie mei 2018
Europese kwestie
Polen
Hongarije
Tsjechië
Slowakije
Kennis
FOTO: SAKUTO/FLICKR
Binnen de EU groeit de weerstand tegen de ‘rechtse dictaturen’ in Polen en Hongarije.

Polen, Hongarije, Tsjechië en Slowakije

Na het einde van de Koude Oorlog omarmden Polen, Tsjechoslowakije en Hongarije het West-Europese gedachtegoed van democratie en vrijmarkteconomie, en in 2004 traden ze toe tot de EU. Vooral vanuit Hongarije en Polen blaast nu echter een ijzige wind, die van de ‘illiberale democratie’. In de EU klinkt de roep om krachtige maatregelen.

 

In 1991 kwamen regeringsleiders uit Polen, Hongarije en Tsjechoslowakije bijeen voor een eerste ‘handelstop’ in Visegrad. Ze waren net verlost van de knellende banden met de SovjetUnie, waartegen ze zich ook zelf op allerlei manieren hadden verzet – denk aan de opstanden in Boedapest (1956), Praag (1968) en Gdansk (1980). Het verzet culmineerde in de massale bewegingen van 1989, die mede leidden tot Poolse verkiezingen, de opening van de Hongaarse grens en de val van de Berlijnse Muur. Doel van de protesten was zich te bevrijden uit de dwingende greep van de Sovjet-Unie, en de oude positie binnen Europa weer in te nemen.

Onder aanvoering van de zegevierende bewegingen Solidariteit in Polen, Burgerforum in Tsjechoslowakije en een aantal opkomende politieke partijen in Hongarije begon een grootscheepse transitie gericht op vrijemarkteconomieën en democratische politieke stelsels.

EU-criteria voor toetreding

Vanuit West-Europa werden de transitieprocessen aanvankelijk gesteund met professionele advisering en hulpgelden in ad-hocprojecten. Twee jaar later nam de net opgerichte Europese Unie een principebesluit over nieuwe toetreders, waaronder ook de Visegrad-landen. Om in aanmerking te komen voor het EU-lidmaatschap moest een land:

  • stabiele instellingen hebben die de democratie, de rechtsstaat, eerbiediging van de mensenrechten en respect voor minderheden waarborgen;
  • een goed draaiende markteconomie hebben en opgewassen zijn tegen de concurrentie van de EU;
  • de verplichtingen van het lidmaatschap op zich nemen, de gemeenschappelijke wet- en regelgeving van de EU adopteren en implementeren, en de doelstellingen van de Europese Unie onderschrijven.

In 2006 werd daar nog een criterium aan toegevoegd, namelijk dat de toetreding van een land het effectief functioneren en de ontwikkeling van de EU niet onder druk mag zetten. Dit laatste criterium had meer te maken met het vermogen tot opvang door de EU-instellingen dan met het vermogen tot toetreding van de aspirant-lidstaat. Het tekende de zorgen die hierover binnen de EU leefden. Na lange onderhandelingen en herhaaldelijk uitstel werden in 2004 de Visegradlanden samen met zes andere staten in de EU opgenomen.

De nationaal gezinde partijen zijn zeer afkerig van de dwingende Europese regelgeving en de vorming van één Europese politieke gemeenschap

Van meet af aan profiteerden de Visegradlanden sterk van de diverse steunfondsen van de EU. Deze financiële hulp was onder andere noemers vaak al in de voorafgaande jaren gestart. Men rekende op een korte transitieperiode en een spoedige introductie van de euro, zoals afgesproken bij de toetreding tot de EU. Slowakije ging op 1 januari 2009 inderdaad over op de nieuwe munt. Kort na de beslissing daarover brak echter de wereldwijde economische crisis uit en veranderden de toekomstperspectieven rond de uitbreiding van de eurozone.

Op het eerste gezicht lijkt de terugkeer van de Visegradlanden in Europa geslaagd. Zo is de voorzitter van de Europese Raad een Pool, Donald Tusk. Voor Nederlanders is een vakantiebestemming in de Visegradlanden tegenwoordig heel gewoon. Economisch groeien de landen nog iets harder dan Nederland, 3 tot 4% in 2018 en 2019. De werkeloosheid varieert nu tussen 4 en 7%, en het overheidstekort en de schulden blijven binnen de Europese normen. In de loop der tijd is er flink geïnvesteerd vanuit de rest van Europa (ook vanuit Nederland). Vooral Duitse bedrijven zorgden aanvankelijk voor meer banen in de traditionele industrie, maar inmiddels er is een transformatie gaande naar een diensteneconomie. Lage loonkosten zijn niet langer de motor van de economische groei. Door de hogere lonen neemt de binnenlandse consumptie toe en deze vormt de aanjager van verdere economische groei. De krapte op (delen van) de arbeidsmarkt vermindert de druk om in het buitenland werk te zoeken, en immigratie, met name vanuit Oekraïne, komt nu sterk op.

Keerzijde

Maar er is ook een keerzijde. Nog veel sterker dan in West-Europa zijn de laatste jaren partijen aan de macht gekomen die zeer nationaal gezind zijn, geringschattend praten over de rechtsstaat, en zich uitspreken voor een meer autoritaire bestuursvorm. Ze hebben een uitgesproken afkeer van dwingende Europese regelgeving, en de vorming van een overkoepelende Europese politieke gemeenschap. In de eerste helft van de 20e eeuw maakten dergelijke partijen al naam als agrarisch-populistische en conservatiefautoritaire formaties. Ze vormen een culturele erfenis die nu eigentijdse vormen aanneemt.

Daar komt bij dat de transitieprocessen in de Visegradlanden soms gepaard zijn gegaan met abrupte ontmanteling van weliswaar wrakke maar toch enigszins werkende vormen van sociale bescherming. De plotseling puissante rijkdom van individuen werd zichtbaar en als heldendaad gevierd. Mensen met de juiste externe contacten (toegang tot Europese subsidies, hulpgelden via zusterformaties, universitaire uitwisselingen) stonden op voorsprong. Dit is allemaal niet specifiek voor deze landen, maar het kwam daar harder aan, want ze begonnen vanuit een situatie van minder zichtbare ongelijkheid, en de ombuiging was scherper.

Zeker sinds de economische crisis zetten politici binnen de Visegradlanden vraagtekens bij de Europese bestemming. De eurocrisis, migratiecrisis en daarna Brexit tasten de superioriteit van de EU-instellingen aan. Vooral in de migratiecrisis volgen de Visegrad-landen een eigen koers, met de afsluiting van de Balkanroute voor illegale migranten, en krachtig verzet tegen de door Brussel voorgeschreven verdeling van toegelaten vluchtelingen over de lidstaten. De Visegradlanden benadrukken steeds sterker de eigen aard van de nationale staat. De overige lidstaten zijn overduidelijk het spoor van de eigen nationale identiteit bijster, en kunnen zich maar beter aan de Visegradlanden spiegelen. Ze beschouwen de Brexit als een affront tegen hun naar het Verenigd Koninkrijk geëmigreerde landgenoten, maar óók als een voorbeeld hoe een volk (de Britten) opnieuw zijn lot in eigen hand neemt. De EU daadwerkelijk de rug toekeren, blijft natuurlijk een waagstuk, gezien alle financiële voordelen die het lidmaatschap ontegenzeggelijk ook oplevert.

FOTO: EUROPEAN PEOPLE'S PARTY
Viktor Orbán in 2012.

De vier van Visegrad hebben uiteraard elk een eigen gezicht. Wie zo de nadruk legt op de nationale eigenheid, kan ook moeilijk anders. Vooral in het verweer tegen de opname van vluchtelingen treden ze eenstemmig op. Polen en Hongarije laten zich daarbij het sterkst gelden, mogelijk mede vanwege de vanouds problematische verhouding tussen natie en staat. Polen is een door buitenlandse grootmachten vervormde, afgeschafte, weer opgerichte en geografisch verschoven staat, en kent een lang, soms gespannen verleden met een zeer omvangrijke Joodse gemeenschap, die daar in de Tweede Wereldoorlog vernietigd is, waardoor het land etnisch zeer homogeen werd. Hongarije is overheerst door buiten-Europese rijken, ontwikkelde zich tot tweede natie binnen de Habsburgse Dubbelmonarchie en ten slotte tot een door het buitenland bepaalde, relatief krap uitgevallen staat met omvangrijke etnische Hongaren die als minderheden bij de buren achterbleven.

Orban en Fidesz

De internationaal meest luidruchtige en langst actieve aanjager van de politieke veranderingen is de Hongaar Victor Orbán. Hij speelt sinds 1990 een vooraanstaande rol in de Hongaarse politiek. Hij was al jong een van de leiders van het Bondgenootschap van Jonge Democraten, onderdeel van de verzetsbeweging tegen de Sovjetoverheersing. De afkorting daarvan is Fidesz, nog steeds de roepnaam van zijn politieke formatie. Aanvankelijk bekende Orbán zich tot de Europese liberale familie, maar in het Europese Parlement hoorden zijn afgevaardigden niet bij de liberale fractie van ALDE. In 2004 verlegde hij de politieke koers in conservatieve richting en in 2010 haalde Fidesz daarmee een absolute meerderheid in het Hongaarse parlement. Orbáns formatie trok toen in bij de Europese Volkspartij (EVP), de grootste fractie in het Europese Parlement.

Orbán zette zich aan een programma van interne hervormingen gericht op grondwetteljke inperkingen van de onafhankelijke rechtspraak, en beteugeling van parlementaire bevoegdheden. In de kieswet werden wijzigingen aangebracht die Fidesz in 2014 opnieuw een absolute meerderheid opleverden. Verder kreeg de overheid meer directe bevoegdheden bij de publieke omroep en werd de persvrijheid ingeperkt. Ook trachtte Orbán de vrijheden te beknotten van buitenlandse organisaties op Hongaars grondgebied, waaronder EU-instellingen, ngo’s en de Central European University van de Hongaars-Amerikaanse multimiljardair, speculant en filantroop George Soros.

Tijdens een redevoering in 2014 introduceerde Orbán zijn Hongaarse ideaal van een ‘illiberale democratie’. Het liberale Westen heeft volgens hem afgedaan als voorbeeld in de mondialiserende wereld. Het heeft gefaald, getuige de crisis. De nieuwe voorbeelden zijn nu elders te vinden: Singapore, China, India, Rusland en Turkije. Zij zijn niet liberaal en misschien in sommige gevallen niet democratisch, aldus Orbán, maar inbedding in een liberale samenleving acht hij niet absoluut noodzakelijk voor een democratie.

Het liberale Westen heeft volgens Orbán als voorbeeld afgedaan in een mondialiserende wereld

Voor Hongarije stuurt hij aan op een eigen soort democratie. Orbáns uiteenzettingen staan niet op zichzelf. Daniel Bell c.s. publiceerden in 2005 Toward illiberal democracy in Pacific Asia. Zij wezen op tamelijk eerlijke verkiezingen in een nieuwe omgeving, waar minder waarde wordt gehecht aan persoonlijke vrijheid, en gelijkheid minder belangrijk is dan hiërarchie, zoals in Singapore en Zuid-Korea. De term illiberal democracy maakte daarna enige opgang in de Amerikaanse literatuur. Orbán heeft naast Singapore andere voorbeelden in gedachten. Het gaat zonder uitzondering om landen met een robuuste bestuursstijl, die erop uit zijn de eigen staat te funderen op een als absolute eenheid beleefde nationale gemeenschap.

In de campagne voor de verkiezingen van 2018 ventte Orbán deze voorkeuren opnieuw krachtig uit. Er was veel ophef over de manier waarop hij zijn pijlen weer richtte op Soros. Deze kosmopolitische boeman zou de oppositie ertoe aanzetten de grenshekken van Hongarije door te knippen, zodat ontelbare moslimmigranten het land kunnen binnenkomen. Orbán won de verkiezingen opnieuw met overmacht. De steun kwam vooral van buiten Boedapest.

FOTO: TIJD VOOR VERANDERING
Jarosław Kaczyński presenteert de lijsten met PiS-kandidaten aan het Europees Parlement (maart 2014).

PiS

De Poolse partij Recht en Rechtvaardigheid (PiS) werd vooral tot bloei gebracht door de tweelingbroers Kaczyński. Jarosław Kaczyński speelde een vooraanstaande rol in het dissidentenkamp van zijn land. Hij had een sleutelrol in Solidariteit als verzetsbeweging en diende aanvankelijk onder het nieuwe bewind van Lech Wałęsa. Al snel scheidden echter hun wegen. In 2001 stichtten de broers PiS. Jarosław was premier in een kortstondige minderheidsregering en verloor daarna de verkiezingen. Zijn broer Lech, toen al president, kwam in 2010 om bij een vliegtuigongeluk in Rusland.

In 2015 won PiS de parlementsverkiezingen met absolute meerderheid. Terwijl de partij voor haar stemmen eerst sterk aangewezen was op de meest achtergebleven regio’s, de laagst opgeleiden en de meest traditionele katholieke gezindten, won PiS deze keer ook veel andere Polen voor zich. Jarosław Kaczyński bleef lid van het parlement en speelt sindsdien opnieuw een dominante rol in de Poolse politiek.

Nadat Polen in 2004 tot de EU was toegetreden, kwam PiS ook in het Europese Parlement. Aanvankelijk maakte de partij deel uit van een kleine fractie van voorstanders van een Unie van Naties. In 2009 trad PiS toe tot de European Conservatives and Reformists (ECR, wars van federale en supranationale pretenties), opgezet door de Britten en Tsjechen.

BRON: FREEDOMHOUSE.ORG: NATIONS IN TRANSIT (2016)
Figuur 1: Ontwikkeling van de democratie (2007-2016).

Bezwaren EU

Hoewel ze binnen het Europese Parlement niet in dezelfde fractie zitten, zijn Kaczyński en Orbán bondgenoten. Kaczyński spiegelt zich aan het politieke project dat Orbán sinds 2010 uitvoert. ‘Wij zullen triomferen en dan krijgen we Boedapest in Warschau’, zei hij in 2011. Daarbij heeft hij Orbáns draaiboek goed bestudeerd. Toen Kaczyński in 2015 de nationale verkiezingen won, verving hij bliksemsnel een aantal personen op vitale functies. Een wat minder riante parlementaire meerderheid bemoeilijkte zijn poging tot snelle constitutionele veranderingen. Terwijl Orbán in de Europese politiek invloedrijke medestanders behield door betrekkingen te blijven onderhouden met bijvoorbeeld de Beierse christendemocraten, was Kaczyński goeddeels aangewezen op zijn fractiegenoten onder de Britse Conservatieven, die vanwege Brexit niet op brede instemming in het Europees Parlement konden rekenen.

De veranderingen in het nationale politieke stelsel die Fidesz vanaf 2010 en PiS vanaf 2015 aan het doorvoeren zijn, stuiten binnen de EU op heftige bezwaren. Het Europees Parlement en de Commissie laten zich al jaren horen. Hier en daar heeft dat geleid tot opschorting, verandering en verzachting van voorgenomen veranderingen in Hongarije en Polen, maar een flink aantal ingrepen die men binnen de EU beschouwt als ondermijnend voor de rechtsstaat, is wel degelijk doorgevoerd.

vlaanderen
BRON: FREEDOMHOUSE.ORG: NATIONS IN TRANSIT (2016)
Figuur 2: Stijging/daling in zeven dimensies van democratie (2015-2016).

Afgelopen december zette verantwoordelijk commissaris Frans Timmermans de zware, nooit eerder gebruikte artikel 7-procedure in werking, waarbij Polen uiteindelijk zelfs het stemrecht in de Europese Raad zou kunnen verliezen. ‘Zou kunnen’, want daarvoor is uiteindelijk unanimiteit vereist – de betrokken lidstaat niet meegerekend. De Poolse eerste minister mag dus niet meestemmen, maar de Hongaarse premier wel. En die heeft al aangekondigd niet akkoord te zullen gaan met zo’n besluit. Van sanctionering kan dan niets meer komen.

Inmiddels lijkt de ijzige relatie tussen Polen en Timmermans iets te ontdooien. Na besprekingen in Warschau zeggen de Polen te streven naar een compromis over de rechterlijke macht.

De Europese en de nationale politiek raken hoe dan ook steeds meer met elkaar verstrengeld. De Visegradlanden zijn voor de verdere sociaaleconomische ontwikkeling nog sterk aangewezen op de EU. Toch is het betrekkelijk lauwe gevoel van verbondenheid met de EU bij het Poolse en Hongaarse publiek – al snel bekoeld na de eerste vreugde over de terugkeer in Europa van 1989 – de afgelopen tien jaar nauwelijks warmer geworden. Dit geldt evenzo voor Tsjechië, waar voormalig premier en ondernemer Andrej Babiš onder vuur ligt vanwege oneigenlijk gebruik van EU-subsidies. En voor Slowakije, waar recentelijk het protest tegen de moord op een onderzoeksjournalist die de corruptie van de regerende partij aan de kaak stelde, premier Robert Fico tot aftreden dwong. In de komende jaren blijft Visegrad binnen de EU zeker op de agenda staan.

BRON: FREEDOMHOUSE.ORG: NATIONS IN TRANSIT (2016)
Figuur 3: De verschillende scores in 2015.