In de volgende fase van het onderzoek richten we ons op het ontwikkelen van onderwijs in en over de alledaagse omgeving, dat aansluit bij de eigen kennis en ervaringen van leerlingen en waarbij ze zelf actief participeren. We kijken hoe je de alledaagse omgeving kunt integreren in het (thematisch) onderwijs om zo de omgevingsgerichte vermogens (capabilities) van leerlingen (verder) te ontwikkelen. Oftewel: het vermogen je zintuigen te gebruiken, te fantaseren, te denken en te redeneren; je te hechten aan mensen en dingen om je heen; je betrokken te tonen naar anderen; en zorg te dragen voor de natuurlijke omgeving.
Kinderen geven betekenis aan hun buurt
De alledaagse omgeving als plaats waar je telt
Ruim tweehonderd basisschoolleerlingen tekenden een kaart van een plek in hun directe omgeving die ze belangrijk vinden (zie Geografie november/december). Met veertien kinderen gingen we daarover in gesprek. Ook liepen alle leerlingen in groepjes door de buurt, maakten foto’s en deden suggesties voor verbeteringen. Stap 2 in een onderzoek om ze met meer kennis, kunde en gevoel van verantwoordelijkheid te betrekken bij de eigen omgeving.
We spreken met zeven leerlingen van basisschool de Zonnewijzer in een middenklassebuurt in Haarlem, en zeven kinderen van basisschool de Plataan, een multiculturele school in Velsen-Noord. De geïnterviewde leerlingen van de Zonnewijzer zijn allemaal opgegroeid in de buurt en hebben geen migratieachtergrond. De leerlingen van de Plataan hebben juist een gemengde achtergrond wat betreft land van herkomst (van de ouders) en woonduur in de buurt.
Sense of place in vragen
Basisschoolleerlingen ontwikkelen percepties, gevoelens en meningen over hun dagelijkse omgeving, oftewel een sense of place. Lin en Barton introduceren hiervoor het begrip insideness. Hoe meer kinderen over insideness beschikken, des te sterker zij zich met hun buurt identificeren en in staat zijn mee te doen en zich thuis te voelen. Dit zijn belangrijke voorwaarden om een eigen identiteit en zelfvertrouwen te ontwikkelen en zich een beeld te vormen van de wereld. Figuur 1 laat zien dat drie elementen van sense of place / insideness als radertjes in elkaar grijpen. We vertaalden deze in vragen waarmee we met veertien leerlingen in gesprek gingen.
De Zonnewijzer
Zes van de zeven leerlingen van de Zonnewijzer tekenen hun eigen huis en de omgeving er omheen. Ook tijdens de buurtwandelingen nemen veel kinderen hun huis in de route op als een betekenisvolle plek die ze graag laten zien.
De leerlingen kennen hun omgeving en vertellen dat je er fijn buiten kunt spelen en dat het meestal niet zo druk is. ‘Mijn huis is een fijne plek om te wonen. In de tuin hockey ik en doe ik turnoefeningen op de trampoline en er wonen hier veel kinderen en in de zomer spelen we veel buiten met elkaar.’ Vaak noemen ze elementen die voor henzelf betekenis hebben: behalve pleintjes en speeltuintjes bijvoorbeeld ook de friettent, de ijswinkel en de bakker die lekkere maanzaadbolletjes verkoopt. Maar ook winkels in de buurt of een weg waarover ze vaak fietsen. ‘Hier is de Overton, een appartement voor ouderen. Er is daar ook een traplift. Ik ben daar wel eens heen geweest toen het zoveel jaar bestond. Er is ook een plein in het midden. Ik kom er verder niet, mijn opa en oma wonen er niet.’ Carolien (echte namen bekend bij onderzoekers, red.) focust in haar kaart op andere delen van de buurt dan waar ze woont: het Schoterbos en de Jan Gijzenvaart. Die heeft ze ook met veel meer kleur getekend. Uit de quotes bij haar kaart blijkt waarom (beeld 1).
'Ik heb dit deel van de wijk getekend (Schoterbos/Jan Gijzenvaart) dat vond ik leuker, dan waar ik woon (aan de bovenkant van de kaart) daar wonen alleen mensen en daar heb ik niet zoveel vriendinnen, die wonen vooral in het andere deel van de buurt.' [kennis over de omgeving / relaties]
'Als we een logeerhond hebben dan wandelen we in het Schoterbos en met mijn vriendin peddel ik in de Jan Gijzenvaart. We mogen alleen varen.' [competent in de omgeving]
Leerlingen zijn ook kritisch ten aanzien van bepaalde plekken in de buurt. Zo noemt een aantal leerlingen een sauna in de buurt een ‘stomme plek’. ‘’s Avonds staat het er vol met auto’s en ze zijn aan het verbouwen en dan kun je er moeilijk langs.’ Ze vertellen dat de skatebaan in het Zaanenpark vol met graffiti zit en dat er vooral ’s avonds hangjongeren zijn. Hierdoor voelen ze zich er niet altijd veilig.
De geïnterviewde leerlingen kunnen zich vrij bewegen door de buurt. Ze lopen of fietsen naar vriendjes, spreken af bij de speelplaatsen om verstoppertje te spelen of te voetballen. ‘Ik hang hier (op het pleintje) met m’n vriendinnen. Kletsen en zo. En meestal heeft er eentje een telefoon mee en dan whatsappen we andere kinderen om ook daarheen te komen en dan hebben we uiteindelijk een hele grote groep.’ En: ‘Ik vind waar ik woon heel leuk, want er is altijd wel iemand om mee te spelen, mijn vriendinnen wonen heel dichtbij. Daar kan ik zelf naartoe fietsen als ik zin heb om te spelen. En het is niet gevaarlijk. M’n vader en moeder vinden het ook goed.’
Behalve hun vriendjes en vriendinnetjes (positieve relatie) noemen ze ook hangjongeren (negatieve relatie). Een aantal leerlingen vertelt over de volwassenen in de buurt. Positief: ‘Het is fijn hier te wonen. De mensen om me heen zijn heel aardig tegen mij. Er is niemand die echt irritant doet of een hekel aan ons heeft. Ook vrienden van mijn ouders zijn rond het plein komen wonen.’ Negatief: ‘Het is een rustige buurt, je hoort niet vaak ruzie. Alleen onze onderbuurman is onaardig. Hij rookt veel en dat ruiken we in ons huis en hij wil geen fietsen tegen het raam. De rest van de buren zijn wel aardig, maar we hebben er niet zo veel mee.’ Al met al blijkt uit de interviews dat de buurt voor de leerlingen van de Zonnewijzer betekenis heeft, zij identificeren zich ermee, kunnen actief meedoen en voelen zich hier thuis.
De Plataan
Ook voor de leerlingen van de Plataan heeft de buurt betekenis, vooral voor degenen die er al langer wonen. De meeste leerlingen mogen overal komen, al lijkt het spoorlijntje dat door de buurt loopt met daarnaast een doorgaande weg vanaf de veerpont over het Noordzeekanaal een scheidslijn te zijn (figuur 2). ‘Ik mag overal komen in Velsen-Noord, maar niet over het spoor. Dat is een beetje te ver.’ En: ‘Over het spoor ga ik alleen als ik naar voetbaltraining ga.’
Een aantal plekken is populair. Zo noemen meerdere leerlingen het schoolplein als een plek ‘waar altijd wel kinderen zijn’. Een van de leerlingen tekent het schoolplein. ‘Ik ga daar vaak heen na schooltijd. Daar speel ik met vrienden. Soms spreek ik er af en soms ga ik er gewoon heen om te voetballen.’ Een andere veel bezochte plek in de buurt is het Stratingplantsoen, waar leerlingen komen om te spelen. Tegelijkertijd zijn ze ook alert: ‘Het Stratingplantsoen wordt helemaal opgeknapt. Er komt kunstgras in plaats van stenen. Dat is positief.’ En ze hebben ideeën over wat beter kan: ‘Ik zou wel willen dat het skatepark wat groter wordt, er is te weinig ruimte als je er met wat meer mensen bent. Ik ben ook graffitispuiter, dus een graffitimuur zou leuk zijn.’ En: ‘Er is een speelterreintje bij de Schulpweg. Dat is heel oud en niemand gebruikt het. Misschien kunnen we er een voetbalveld maken en een schommel en een klimtoestel.’
De twee leerlingen die nog relatief kort in de buurt wonen, hebben minder ervaringen met de buurt. Laura is geboren in Letland en woont sinds 2019 in Velsen-Noord. Zij vertelt dat ze meestal op het pleintje vlak bij haar huis komt, maar dat ze ook vaak thuis is bij haar moeder. Quincy, die sinds een halfjaar in de wijk woont, gaat nog regelmatig naar haar oude woonplaats Haarlem om daar te dansen en kan nog weinig over de buurt vertellen. Lina kent de buurt al wat beter. Zij is vier jaar geleden vanuit Syrië in Velsen-Noord komen wonen (beeld 2). Zij heeft haar straat getekend, waar ze iedereen wel kent, maar nog niet de namen van de andere bewoners. Ze vertelt trots dat de huizen zonnepanelen hebben.
naar Nederland en woont in Velsen-Noord.
‘Nick (klasgenoot) woont hier ook, en ik ken eigenlijk wel iedereen, maar ik ken de namen niet zo goed. Ze kennen mij ook en we zeggen elkaar gedag.’
'Er is ook een pleintje en dat is vernieuwd. Ik speelde daar wel met de kleindochter van de buren, maar die is verhuisd. Ik speel wel E., dan gaan we naar het Stratingplantsoen. We spreken dan af. Ik mag over komen in Velsen-Noord, maar niet over het spoor. Dat vinden m'n ouders een beetje te ver.'
'Dit zijn de huizen. Ik wilde eigen de zonnepanelen tekenen, maar ik wist niet zo goed hoe dat moest. Er zitten zonnepanelen op het dak. Op een paar huizen niet, want die zijn niet van de echte eigenaren.
Rick weet veel meer over zijn omgeving (beeld 3). Hij fietst er vaak rond en komt op diverse plaatsen, ook verder weg, op de volkstuinen in het Wijkeroogpark en langs het kanaal. Hij vindt het niks dat het rode klimrek en een boom uit zijn straat zijn verdwenen.
‘Het is ok in Velsen-Noord, maar ik vind het stom dat er steeds dingen weg worden gehaald. Bijv. die ene boom die een buurvrouw weg wilde halen omdat ze iedereen in de gaten wilde houden. Verder zijn de mensen wel lief in de buurt.’
'Ik wilde nog een rood klimrek tekenen. Dat stond hier, maar is weggehaald om het te oud was. Ik vond het niet te oud. En nu ben ik minder buiten. Want als er niemand buiten is om te spelen kon ik dat nog doen op het klimrek. Eigenlijk wil ik het rode klimrek graag weer terug.'
'Ik mag wel overal komen. Ik ben ook bij de volkstuinen in het Wijkeroogpark geweest. We hadden daar vroeger een volkstuin. En daar is ook veel bos. Ook kom ik bij het Stratingplantsoen. Soms spreek ik af, maar soms ga ik er gewoon heen. Maar soms is er dan niemand, dat is wel jammer. Ook kom ik wel bij het kanaal. Daar zijn twee piertjes en daar heb ik wel eens gezwommen en daar heb ik ook wel gekanood.'
De interviews met de leerlingen van de Plataan laten zien dat naarmate ze langer in de buurt wonen, ze zich sterker lijken te identificeren met hun buurt, ze vaker en op meerdere plekken actief zijn en zich hier meer thuis voelen.
Buurtwandeling
Leerlingen van de Plataan, de Zonnewijzer en de Wilgenhoek in de Bomenbuurt (eveneens een middenklassebuurt, zie figuur 3) maken in groepjes een wandeling in de buurt om elkaar de plekken te laten zien die voor hen belangrijk zijn en plekken die ze zouden willen veranderen. Ze maken daar ook foto’s van. Leerlingen van groep 7 van de Zonnewijzer fotograferen fijne plekken (vaak hun eigen huis), maar tonen zich in de bijschriften bij de foto’s ook kritisch over sommige plekken in de buurt (beeld 4).
Leerlingen van groep 6 van de Wilgenhoek fotograferen plekken die moeten blijven en één plek waarvoor ze een herontwerp maken (beeld 5 en 6). Zij focussen voornamelijk op speel- en sportvelden en pleintjes. Ook de school moet blijven, vinden ze. Soms zijn ze het niet met elkaar eens. Een groepje vindt bijvoorbeeld dat het korfbalveld zo moet blijven, terwijl een ander groepje er een voetbalveld van wil maken. En terwijl leerlingen van de Wilgenhoek vinden dat Skatepark Zaanenpark moet blijven, zeggen leerlingen van de Zonnewijzer dat ze zich storen aan de graffiti en dat die dan wel weg moet (beeld 4).
De leerlingen van groep 7 van de Plataan maken naar aanleiding van de buurtwandeling herontwerpen voor plekken in de buurt, zoals van een nieuw speeltoestel. Het oude is wegens overlast weggehaald door buurtbewoners en nooit vervangen. Verder zijn er herontwerpen voor twee onveilige kruispunten: het ene wordt voorzien van stoplichten en zebrapaden, het andere krijgt een fietsbrug. Ook is er een plan om de schoorsteen van een oude fabriek te veranderen in een klim- en abseiltoren (beeld 7).
De andere groep 7 van de Plataan stuurt de gemeente concrete adviezen om de speelgelegenheden in Velsen-Noord op te knappen. Ze zijn zeer betrokken en informeren regelmatig of de gemeente al heeft gereageerd. Dan krijgen ze (eindelijk) bericht dat de gemeente de helft van hun adviezen daadwerkelijk gaat uitvoeren. Sommige zaken stonden al op de rol, maar de kinderen hebben de indruk dat zij verschil hebben gemaakt. Een van de plekken in de wijk waarvoor ze verbeterplannen hebben ingediend is het Stratingplantsoen. De gemeente gaat dit opknappen en neemt hun wens voor een kunstgrasveld in overweging. Ook leerlingen van groep 8 willen het Stratingplantsoen graag aanpakken. Ze vertellen dat er ’s avonds gedeald en geblowd wordt en dat er dronken mensen rondhangen. In hun herontwerpen vragen zij de gemeente camera’s te plaatsen en borden met een verbod op rondhangen (beeld 8).
Veel herontwerpen gaan over voor de leerlingen belangrijke (speel)plekken, maar ook de leefomgeving heeft hun aandacht, zoals geen hondenpoep, geen graffiti en een veiliger kruispunt. Net als in de interviews blijkt uit de herontwerpen dat leerlingen kritisch kijken naar hun (leef)omgeving en dat zij eigenaarschap tonen. Ze hebben duidelijke gevoelens en meningen over hoe plekken in buurt beter kunnen worden.
Omgevingsgericht onderwijs Uit de interviews, foto’s en herontwerpen valt op te maken dat de leerlingen allemaal over een bepaalde sense of place beschikken. Hun kennis van de omgeving en hun ervaringen variëren mede door de manier waarop ze er gebruik van maken. Het is belangrijk met ons onderwijs aan te sluiten bij de alledaagse kennis en ervaringen van leerlingen en hierop voort te bouwen. Door leerlingen bijvoorbeeld zelf vragen te laten stellen vanuit hun ervaringen met en in de omgeving, krijgen ze meer eigenaarschap over hun leren. De omgeving krijgt zo nog meer betekenis voor de leerlingen, waardoor zij zich (nog) meer onderdeel gaan voelen van hun gemeenschap en inzien dat hun acties (positieve en negatieve) gevolgen hebben voor de omgeving en de gemeenschap. Je meer een onderdeel voelen van de gemeenschap draagt bovendien bij aan de identiteitsontwikkeling.
Marian Blankman is lid van de kenniskring van het lectoraat De pedagogische opdracht, aan Hogeschool Inholland.
BRONNEN
- Dolan, A. M. (2016). Place-based curriculum making: devising a sythesis between primary geography and outdoor learning. Journal of Adventure Education and Outdoor learning, 6(1), 49-62.
- Lim, M., & Barton, A.C. (2010). Exploring insideness in urban children’s sense of place. Journal of Environmental Psychology, 30, 328-337.
- Martin, F. (2008). Ethnogeography: towards liberatory geography education. Children’s Geographies, 6(4), 437-450.
- Nussbaum, M.C. (2014). Creating capabilities. The human development approach. Cambridge MA: The Belknap Press of Harvard University.