Op de website kun je onder de knop Zeitreise alle topografische kaarten van Swisstopo gratis downloaden en vanaf ongeveer 1880 een reis door de tijd maken en op de opeenvolgende kaarten zien dat de Zwitserse gletsjers in rap tempo zijn geslonken.
tinyurl.com/Swisstopo-Zeitreise
Klimaatverandering in de Alpen
‘Hoe ziet hij eruit – nog een beetje gezond?’ Hoopvol kijk ik mijn vriend aan. Bedrukt antwoordt hij: ‘Het is verschrikkelijk, hij ligt echt op sterven. Vorig jaar aan het einde van de winter zag hij er nog wel goed uit. Maar nu...’
We hebben het over de Morteratschgletsjer in Zwitserland. De laatste jaren wijkt het ijsfront met rasse schreden terug en wordt de gletsjer meer dan 100 meter korter en ook dunner. Sinds 1856 was dat gemiddeld 20 meter, maar sinds 2010 gaat het veel sneller. In 1900 wandelden de toeristen vanaf het station Morteratsch van de Rhätische Bahn in tien minuten naar het gletsjerijs. In 2015 duurde die wandeling drie kwartier, maar kon je het ijs nog aanraken. Nu moet je daarvoor ook nog 80 meter omhoog en over een rots klimmen. De Zwitsers maken zich grote zorgen over het tempo waarin hun gletsjers slinken: ‘Die Schweiz ohne Gletscher, das geht doch nicht’. Met het teveel aan smeltwater hebben ze nu al problemen. En er ontstaan modderstromen door het smelten van de resterende permafrost, zoals in augustus 2017 in het dorpje Bondo, waarbij huizen verwoest werden en zes doden vielen.
Confluentie
De Morteratschgletsjer is samengesteld uit twee gletsjers die bij elkaar komen, een confluentie, en samen verder stromen. De Morteratschgletsjer komt van de Piz Bernina, met 4048 meter de hoogste berg van het Zwitserse kanton Graubünden. De Persgletsjer komt vanaf de Piz Palü (3901 meter) en stroomt lager samen verder met de Morteratschgletsjer. Dit was de situatie tot 2017. Sindsdien moet de Morteratschgletsjer alleen naar zijn eindpunt. De Persgletsjer heeft niet meer genoeg ijs om bij het confluentiepunt te komen.
Dit lijkt een onbetekenend verschijnsel, maar is illustratief voor de deplorabele toestand waarin de Alpengletsjers zich bevinden: versnelde afsmelting en een dramatische verkorting van de ijsstroom.
Alle gletsjers in de Alpen ondergaan hetzelfde lot: ze worden korter, dunner en smaller. De teruggang lijkt parallel te lopen met de snelle opwarming van de laatste decennia. Professor Hanns Kerschner uit Innsbruck: ‘De huidige snelle teruggang van de gletsjers in de Alpen is een gevolg van de opwarming van het klimaat sinds de jaren 1980. De laaggelegen gletsjertongen storten in. Van kleinere gletsjers hoog in de bergen blijven slechts resten ijs over of ze zijn inmiddels helemaal verdwenen.’
Niets nieuws
Het is niet de eerste keer dat ijsmassa’s en gletsjers versneld afsmelten. De huidige situatie lijkt veel op die aan het einde van het laatste glaciaal, in de Alpen Würm geheten (in Nederland: Weichselien). De koudste periode, het ijstijdmaximum, lag tussen 30.000 en 24.000 jaar geleden, in het Pleniglaciaal (figuur 1). Sindsdien is het klimaat in het Laatglaciaal snel opgewarmd, waarbij het landijs op het noordelijk halfrond afsmolt (behalve op Groenland) en de dikke ijsmassa op de Alpen kromp tot individuele gletsjers. De snelheid van de huidige opwarming lijkt daar sterk op.
De opwarming tijdens het Laatglaciaal verliep schoksgewijs. Er waren perioden waarin het tijdelijk weer kouder werd. Door de opwarming braken veel stukken ijs van het landijs af en dreven reusachtige ijsbergen over de noordelijke Atlantische Oceaan. Door hun koude zoete smeltwater stagneerde de loop van de warme Golfstroom. Hetzelfde effect had het leeglopen in de Atlantische Oceaan van grote meren aan de rand van het smeltende landijs in Noord-Amerika.
Deze afkoeling vond plaats tijdens de Dryas-tijden, de koude fasen van het Laatglaciaal. Ze werden afgewisseld met minder koude interstadialen, waarbij Nederland begroeid raakte met struiktoendra en soms zelfs bos. Tijdens de Dryas-tijden met minder of geen vegetatie vormden zich dekzanden. In de Alpen was het effect telkens een hernieuwde aanwas van de Alpiene gletsjers, een Vorstoß. De gletsjers werden tijdelijk dikker en langer. Zo’n Vorstoß is in de dalen van de Alpen nu nog zichtbaar aan extra eindmorenebogen. Deze koude fasen hebben namen gekregen. Twee belangrijke koude fasen in de Vroege Drias zijn het Egesenstadium (12.800-11.7000 jaar terug) en Gschnitzstadium (17.000-16.500 jaar geleden).
De uitbreiding van de gletsjers in de Alpen was niet overal even groot: ze namen vooral toe in de noordelijke Alpen. Daar viel veel meer neerslag dan in het zuidelijke deel. Aan de zuidkant viel weinig sneeuw, en breidden de gletsjers nauwelijks uit in lengte en dikte.
Drempel
We zoomen in op het dorpje Breil/Brigels in het Zwitserse Graubünden, dat zijn fraaie ligging te danken heeft aan verdwenen gletsjerijs (figuur 2).
Helemaal achter in een reusachtig, diep oud glaciaal tongbekken in Graubünden liggen op de flank van een hoge spitse berg de kleine resten van een ooit machtige gletsjer. Vanaf de tegenoverliggende bergwand heb je er een schitterend uitzicht op. De verwachting is dat deze overblijfselen binnen enkele jaren geheel verdwijnen. Maar tijdens het Laatglaciaal stroomde het ijs nog helemaal door een trogdal naar het lager gelegen Breil/ Brigels. Op 1300 meter hoogte ligt dit langgerekte dorp in een sierlijke halve boog op een rug die het trogdal afsluit naar het 500 meter lager gelegen dal van de Voor-Rijn.
Tijdens het Gschnitzstadium (17.000-16.500 jaar terug, in de Vroege Drias) lag het dal van de Voor-Rijn nog vol met het ijs van de grote Rijngletsjer. De kleine resten ijs die nu op de flank van de bergtop liggen, waren toen een lange gletsjer die bij het tegenwoordige Breil een confluentie vormde met de grote Rijngletsjer. De (kleinere) gletsjer uit het trogdal moest daarbij een scherpe bocht maken om in dezelfde richting naast de grote Rijngletsjer te kunnen stromen, want die was dikker en hoger. Na afsmelting aan het einde van het Gschnitzstadium bleef als sediment van die kleine gletsjer de halve boog morene over. Het is nu een drempel naar het lager gelegen Rijndal. Het dorp Breil is erop gebouwd en vanaf hoger gelegen bergen als een mooie boog zichtbaar. De kerk staat op het hoogste punt van de drempel.
De rivier de Flem, die door het trogdal stroomt, maakt een zelfde bocht als de moreneboog en stroomt uit in een stuwmeertje. Langs de oevers liggen nog drumlins en morenen, de getuigen van de ijsbedekking van lang geleden. Breil dankt er zijn fraaie ligging aan met uitzicht aan twee kanten: naar het zuiden op het diepe dal van de Voor-Rijn en naar het noorden op het trogdal met het hooggebergte op de achtergrond.