Lokale ngo's in Zuid-Afrika
Emma van de Schoor deed onderzoek in Zuid-Afrika, na Ghana het populairste Afrikaanse land onder vrijwilligerstoeristen. Ze sprak onder meer vier vrouwen die werkzaam zijn voor diverse lokale projecten. Ze waren opvallend relativerend over de cultuurverschillen: die zijn in Zuid-Afrika niets nieuws.
Lesedi, werkzaam in Durban bij Bobby Bear, een stichting die zich inzet voor misbruikte kinderen en kinderrechten, beschrijft haar relatie met de vrijwilligers als vriendschappelijk. Ze deelt belangrijke momenten met hen, gaat met ze naar sportevenementen en neemt de blanke vrijwilligers mee naar haar kerk. Die ligt op het platteland in de provincie KwaZulu-Natal, een plek waar voorheen alleen zwarte Zuid-Afrikanen kwamen. Zij vertelt dat haar vriendschap met blanke vrijwilligers helpt om het apartheidsverleden deels te vergeten. ‘Nadat de vrijwilligers mijn kerk bezochten, begonnen ook andere blanken te komen. Ze hadden gehoord dat er blanke Nederlanders kwamen en dachten: als zij komen, waarom wij dan niet?’ De vrijwilligers helpen, in dit geval grotendeels onbewust, bruggen te bouwen tussen bevolkingsgroepen die jarenlang gedwongen gescheiden van elkaar hebben geleefd. ‘Ik denk dat het allemaal te maken heeft met het apartheidsverleden, toen de blanken niet mochten deelnemen aan onze rituelen. Dus wanneer mensen zien dat wij met blanken omgaan, vinden ze dat echt heel leuk.’
Odette, van het Hillcrest Aids Centre in Durban, vindt juist dat de komst van vrijwilligers de verschillen tussen blank en zwart benadrukt en dat de zwarte gemeenschap weer in een onderdanige en afhankelijke positie belandt. ‘De vrijwilligers bevestigen de ideeën binnen de gemeenschap dat de rijke westerlingen hier komen om te geven en wij kunnen ontvangen. De westerse vrijwilligers nemen aan dat alle Afrikanen dom en arm zijn, en dat zij zelf de wijsheid hebben om al onze problemen op de lossen.’ Volgens Odette hebben vrijwilligers oprecht goede bedoelingen, ze doen vaak erg hun best en brengen mooie cadeaus mee. Maar zo wordt de gemeenschap niet uitgedaagd zelf oplossingen voor haar armoede te zoeken; dat doet de ‘blanke verlosser’ wel. Odette zou graag een rolmodel uit de gemeenschap zien, zodat kansarme jongeren zichzelf leren te bevrijden uit hun benarde sociaaleconomische positie. ‘We hebben Afrikaanse leiders nodig die opstaan. Ik denk dat de Afrikanen zelf de verantwoordelijkheid moeten nemen in hun ontwikkeling op langere termijn.’
Uitzendorganisaties
Edina, ook actief bij Bobbi Bear, en Irma die in een weeshuis in Durban werkt, zijn ontevreden over de samenwerking met de organisaties die vrijwilligers sturen. Beiden hebben meegemaakt dat een vrijwilliger achteraf een crimineel verleden bleek te hebben. De screening was niet goed uitgevoerd door de uitzendorganisaties in het Westen.
Ook voelden de twee Zuid-Afrikaanse medewerkers zich genoodzaakt hun vrijwilligersprogramma aan te passen. Edina zette haar samenwerking met een Nederlands vrijwilligersbureau stop, omdat het bureau haar onder druk zette veranderingen in het beleid door te voeren. ‘We moesten doen wat zij wilden, anders raakten we het vrijwilligersprogramma kwijt; we zijn onder druk gezet.’
Twee medewerkers voelden zich genoodzaakt hun vrijwilligersprogramma aan te passen
Irma vond het onverantwoord om vrijwilligers die dicht bij aidswezen staan, snel af te wisselen. ‘Elke vier weken was er weer een ander gezicht. Dit had een verstorende invloed op het gedrag van de kinderen.’ Irma koos voor het welzijn van de kinderen in plaats van het geld dat de vele vrijwilligers meebrengen. Ze zorgde dat de vrijwilligers niet meer in klaslokalen van het weeshuis staan en dat ze minder direct met de kinderen te maken hebben. Haar beslissing had inderdaad tot gevolg dat er nu minder vrijwilligers komen en dus ook minder donaties zijn.
Relativerend
Misverstanden zijn natuurlijk nooit helemaal te voorkomen als westerse jongeren een Afrikaans land bezoeken. Maar geen van de vier vrouwen ziet dit als een probleem, zolang er maar goed gecommuniceerd wordt. Edina: ‘De vrijwilligers komen hier niet alleen om te werken maar ook om te leren van Zuid-Afrika en van onze cultuur.’ Dat het daarbij soms mis kan gaan, beaamt ze. Zo was een vrijwilliger op bezoek bij een van de werknemers van een project. Ze had een foto gemaakt van een panty vol gaten die aan een waslijn te drogen hing, en deze op Facebook gezet. ‘De werknemer was erg beledigd, maar de vrijwilliger bedoelde het niet zo, ze wilde de wereld laten zien hoe bevoorrecht westerlingen zijn.’
De vier vrouwen hebben een kritische blik, maar zijn tegelijkertijd behoorlijk stellig in hun opvattingen dat de vrijwilligers wel degelijk een positieve bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de lokale gemeenschap. Hun visie is dus verrassend optimistisch, maar ook verfrissend en relativerend. Wanneer het gesprek bijvoorbeeld over cultuurverschillen gaat, wijzen de vrouwen vaak op het apartheidsverleden van Zuid-Afrika. Herhaaldelijk zeggen ze dat de verschillen met de vrijwilligers niet zo opvallen, omdat er binnen Zuid-Afrika zo veel culturen leven. ‘Er zijn verschillen tussen de blanke Zuid-Afrikanen van Engelse en van Nederlandse afkomst, Zulu, Xhosa, Indiërs en andere groeperingen. Er is zo veel culturele diversiteit hier, dat is niets nieuws.’