In haar onderzoek naar de verwerking van rampen stuitte Lotte Jensen op een groot aantal liederen over rampen – van de Sint-Elisabethsvloed tot de coronapandemie. Met het ensemble Camerata Trajectina zette ze twintig liederen op cd. Bij de opnamen hoort een boekje met alle liedteksten en een toelichting. De podcastserie Hollandse Nieuwe! wijdt een aflevering aan de cd. Lex Bohlmeijer bespreekt daarin de liederen met Lotte Jensen aan de hand van fragmenten.
'Rampen vormen de identiteit van landen en plaatsen'
Interview met Lotte Jensen, hoogleraar literatuur- en cultuurgeschiedenis
Afgelopen jaar werd de Sint-Elisabethsvloed uitgebreid herdacht. Het is een iconische ramp in de Nederlandse geschiedenis, nu zes eeuwen geleden. Lotte Jensen schreef daarover samen met anderen het boek De grote en vreeselike vloed. De Sint-Elisabethsvloed 1421-2021. Zij leidt het NWO-onderzoeksproject Dealing with disasters. Daarin bestudeert ze de rol van rampen in de vorming van lokale en nationale identiteiten, en welke lessen we kunnen trekken uit rampen in het verleden.
In een column noem je de Sint-Elisabethsvloed ‘huiveringwekkend actueel’.
‘Door de huidige klimaatverandering en zeespiegelstijging beseffen veel Nederlanders dat ze de strijd tegen het water niet altijd gewonnen hebben en dat ze delen van het land misschien wel moeten opgeven zoals zeshonderd jaar geleden met de Grote Waard. Dat maakt deze ramp uit een ver verleden actueel. Diverse groepen verbinden er een eigen boodschap aan. Sommigen zien er een kans in om te waarschuwen voor de gevolgen van de opwarming van de aarde en willen een nieuwe Sint-Elisabethsvloed voorkomen door minder CO2-uitstoot. Anderen willen vooral fors investeren in waterveiligheid.’
Jullie onderzoek begint met de Sint-Elisabethsvloed en eindigt in 1890. Waarom dat laatste jaar? Er zijn nadien nog grote rampen geweest zoals de watersnoden van 1916, 1926 en 1953.
‘Dat heeft een puur pragmatische reden. We moesten het project verdelen in behapbare stukken en hebben ons beperkt tot de periode vóór de opkomst van de massamedia. Bovendien is mijn expertise de literatuur- en cultuurgeschiedenis van de 17e, 18e en 19e eeuw. Maar toen kwam de coronacrisis en kregen we ineens veel vragen of de patronen die we gevonden hadden bij rampen in het verleden, ook relevant zijn voor de rampen van vandaag. Dat is zo. Daarom hebben we 1890 als einddatum al snel laten vallen. We trekken lijnen door naar het heden. Ik werk nu bijvoorbeeld aan een boek over de watersnoodramp van 1953, omdat die volgend jaar 70 jaar geleden plaatsvond. Heel veel mechanismen die we bij eerdere watersnoodrampen zagen, zien we daar terug, net als bij de bijna-ramp in 1995. Denk aan de organisatie van de solidariteit en hulpverlening, de rol van de koning/koningin, de culturele media… In de huidige coronapandemie zie je ook patronen terug uit de cholera-uitbraken in de 19e eeuw.’
Welke bijvoorbeeld?
‘Een epidemie begint als een medisch probleem maar wordt al snel een sociale en politieke crisis. De manier waarop mensen reageren op ziektes, interventies en berichtgeving, en zoeken naar oorzaken is sociaal en cultureel bepaald. Nieuwe ziektes gaan gepaard met denken in termen van zondebokken, politieke onrust en de roep om maatschappelijke hervormingen. Een epidemie kent niet alleen medische aspecten, maar is ingebed in een veel bredere context.
Pandemieën hebben vaak eenzelfde verloop. Historicus Charles Rosenberg vergelijkt ze met een toneelstuk in vier bedrijven. Eerst duiken er enkele verdachte gevallen op, maar naarmate de ziekte zich verspreidt, groeit de onrust. Steevast breken er daarna rellen en protesten uit, omdat er maatschappelijke onvrede komt bovendrijven. Op het eind dooft de epidemie geleidelijk uit. Als de epidemie medisch gezien voorbij is, blijven de diepere sporen van sociale ontwrichting nog lang aanwezig. Zo’n ramp heeft een lange echo.
Verder is oog voor zingeving, mentale weerbaarheid en veerkracht belangrijk. Culturele media zoals verhalen, liederen, preken, processies, prenten en benefietconcerten spelen daarbij een hoofdrol. Ze bieden een uitlaatklep voor emoties als angst en onzekerheid en verschaffen troost, hoop en verbondenheid. Ze versterken het gemeenschapsgevoel, de empathie met slachtoffers en de onderlinge solidariteit. Cultuur verhoogt de veerkracht van mensen. Het is dus zaak om bij rampen te blijven investeren in cultuur. Daarom stoort het me dat cultuur bij de aanpak van de coronapandemie zo’n ondergeschoven kindje is.
Ten slotte moeten we een ziekte niet alleen bestrijden. We moeten ook accepteren dat er nieuwe infectieziektes kunnen komen, dat we risico’s niet voor honderd procent kunnen afdekken en dat we moeten leven met het idee dat ieder mens sterfelijk is. Er is geen rechte weg uit de crisis met dashboards en routekaarten die laten zien bij welk reproductiegetal de horeca en theaters weer open kunnen. Dergelijke metaphors we live by appelleren te veel aan onze moderne controledrift. Interventies worden al te zeer door biomedische gegevens bepaald. Eerst met een hamer (lockdown, vaccin) het virus een klap toedienen en daarna leren dansen met het virus (afstand houden, handen wassen, thuisblijven bij klachten, testen) zijn twee andere metaforen. De technocratische, top-down, biomedische benadering doet geen recht aan de complexiteit van de crisis. Voor een uitweg moeten we oog hebben voor andere dimensies en – net als in het verleden – gebruik maken van sociale en culturele coping mechanismen.’
Waarom een onderzoek naar de relatie tussen rampen en identiteitsvorming?
‘Nederlandse identiteitsvorming wordt meestal gekoppeld aan oorlogen en vredessluitingen. In mijn onderzoek naar cultuuruitingen in de 17e, 18e en vooral de 19e eeuw kwam ik veel teksten en beelden tegen over rampen, vooral overstromingen, waar een sterke natievormende kracht vanuit ging. Ze waren een soort bindmiddel. Daarom wilden we de identiteitsvormende rol van rampen in het verleden onderzoeken. Hoe hebben ze bijgedragen tot nationale en lokale saamhorigheid?’
Vanouds houden bèta- en gammawetenschappers, onder wie geografen, zich bezig met rampen. Wat is de toegevoegde waarde van geesteswetenschappers?
‘De geesteswetenschappelijke blik verrijkt de “traditionele” disaster studies. Na een ramp komt er een grote stroom op gang van verhalen, gedichten, liederen, preken, schilderijen, prenten, rituelen, gedenkboeken, herdenkingen, herinneringscentra… Wij kijken naar dat soort bronnen. Die laten zien hoe mensen omgaan met rampen, hoe ze die interpreteren en verwerken, wat de coping mechanismen zijn. De manier waarop Nederlanders omgaan met rampen, is geworteld in het verleden en cultureel bepaald. Verhalen en beelden sturen hun waarneming van rampen. Ze zorgen voor verankering in het collectieve geheugen. Daarom hebben we de narratieven en beeldrepertoires geanalyseerd. Ik heb zelf bijvoorbeeld onderzoek gedaan naar rampliederen (zie kader Treur Nederland). Ze droegen bij aan rouwverwerking en deden een beroep op solidariteit. Een hedendaags voorbeeld is het lied 17 miljoen mensen, dat Davina Michelle & Snelle tijdens de coronacrisis in een leeg Ahoy zongen als eerbetoon aan werkers in de zorg.
Collega Fons Meijer deed onderzoek naar de rol van de koning en de natievormende werking van de liefdadigheidscultuur waarin burgers werden aangesproken op hun christenplicht en vaderlandsliefde om landgenoten in tijden van rampspoed te helpen.’
Links in het water het onvermijdelijke aangespoelde wiegje.
De ene ramp is de andere niet.
‘Er is inderdaad een grote diversiteit aan rampen. Wij hebben daarom een breed scala onderzocht. Sommige coping mechanismen treden op bij alle rampen, andere alleen bij bepaalde calamiteiten. Je kunt een onderscheid tussen natuurrampen en door de mens veroorzaakte catastrofes. Maar dat is een discutabel onderscheid. Is een overstroming nog een natuurramp als de dijken niet goed onderhouden zijn of mensen op overstromingsgevoelige plekken zijn gaan wonen? Zijn droogtes, overstromingen en bosbranden nog natuurrampen als ze een gevolg zijn van klimaatverandering? Een zinvol onderscheid voor ons is dat tussen acute rampen die plotseling en onverwacht plaatsvinden, de rapid-onset hazards zoals stormen, aardbevingen, overstromingen en branden, en de langdurige rampen die de samenleving sluipenderwijs ontwrichten, de slow-onset hazards, zoals droogtes, pandemieën en hongersnoden.’
Hoe verschilt de omgang daarmee?
‘Bij rapid-onset hazards als watersnoodrampen komt de culturele verwerking snel op gang. De ingrediënten liggen klaar voor een schrijver of schilder die iets met zo’n ramp wil doen. Hij kan duidelijke scènes neerzetten: het verwoestende water kwam, sommige mensen deden heldhaftige dingen, er werden wonderbaarlijke reddingen verricht, er zijn mensen omgekomen, maar iedereen ging de slachtoffers helpen. Een watersnood heeft een duidelijke structuur. Bij een slow-onset hazard als een epidemie ligt dat heel anders. Er is geen duidelijke held, de ziekte is een ongrijpbare vijand, er is geen duidelijke schuldige aan te wijzen.’
Koning Willem-Alexander heeft na uitspraken van zijn vrouw wel eens gezegd dat alleen buitenlanders uitspraken mogen doen over de Nederlandse identiteit. Jij bent Deense. Hoe zou jij de Nederlandse identiteit omschrijven?
‘Dé Nederlandse identiteit bestaat natuurlijk niet. Het land heeft vele identiteiten. Identiteiten zijn altijd constructies in taal en beelden en worden gevormd in een voortdurende herhaling van beelden. Ze zijn ook veranderlijk en er zijn altijd tegenbeelden die het dominante beeld ondergraven. Het zijn verbeelde gemeenschappen, imagined communities, die door de media gevormd worden. In de 19e eeuw, de eeuw van het nationalisme, werd het dominante beeld van Nederland: godvruchtig, deugdzaam, hardwerkend, vaderlandslievend.’
Wat hebben rampen daaraan bijgedragen?
‘Precies die eigenschappen worden van stal gehaald bij rampen, vooral bij overstromingen. Ik heb een aantal overstromingsrampen in de 19e eeuw vrij uitgebreid bestudeerd. Er wordt opgeroepen te doneren en slachtoffers te helpen. Daarbij wordt letterlijk gezegd: “De rechtgeaarde Nederlander helpt zijn landgenoten uit godvruchtigheid en naastenliefde.” Goed Nederlanderschap houdt in dat je geeft om landgenoten, het speelt in op een saamhorigheidsgevoel. Ook als je in Den Haag woont en er is een overstroming ver weg in het rivierengebied, word je aangesproken op die lotsverbondenheid omdat je iets gemeenschappelijks hebt, namelijk het Nederlanderschap. Er worden astronomische bedragen opgehaald na watersnoden.
Rampen ontwrichten de samenleving en dan groeit de noodzaak om samen te werken. Mensen helpen elkaar ongeacht religie of afkomst, stappen over grenzen heen. Het smeedt een band als mensen door een diep dal gegaan zijn en er weer uit kruipen. Er ontstaat een gevoel van “we hebben zo veel rampen doorstaan dat we de volgende ook aankunnen”. Dat is het Luctor-et-Emergo-verhaal. Dat narratief is samenbindend. Het combineert kwetsbaarheid met trots, het is een teken van veerkracht. Daarom is de strijd tegen het water zo’n belangrijk element geworden in de Nederlandse identiteit.’
The metaphors we live by zijn belangrijk bij de constructie van identiteiten, ongeacht of ze historisch juist zijn. Welke iconische beelden hebben jullie gevonden die kwetsbaarheid en veerkracht uitdrukken?
‘Het bekendst is de drijvende wieg met een baby erin en een kat erop die het wiegje in evenwicht houdt zodat het niet omslaat. Dat beeld komt als een tafereeltje voor op het bekende altaarstuk dat is geschilderd na de Sint-Elisabethsvloed om de inwoners van Dordrecht te bedanken voor de opvang van de slachtoffers. Dat beeld is talloze keren hergebruikt en uitvergroot. Kroniekschrijvers maakten van het geredde kindje een moeder van een roemrucht geslacht. Op een prent over het bezoek van koning Willem III aan een overstromingsramp in Brakel in 1861 staat ook een aangespoeld wiegje. En in een film over de watersnoodramp van 1953 komt het ook voor. Het staat symbool voor overlevingsdrang, hoop en goddelijke voorzienigheid. En het verwijst natuurlijk naar Mozes in het rieten mandje. Bij de 600-jarige herdenking is er in Kinderdijk, waar het wiegje aangespoeld zou zijn, nog een drijvend kunstwerk van onthuld.
Een ander iconisch beeld is dat van de waterwolf. Jan Adriaanszoon Leeghwater gebruikte het in het Haarlemmermeerboek (1641). Daarin pleitte hij voor drooglegging van dit almaar uitdijende meer en beschreef de drooglegging als een overwinning van de Hollandse leeuw op de wrede waterwolf. Dankzij een gedicht van Joost van den Vondel werd het een gevleugelde uitdrukking.
En het bekendste voorbeeld is misschien wel het verhaal van Hansje Brinker, die zijn vinger in een gat in de dijk zou hebben gestopt om een overstroming te voorkomen. Veel mensen weten niet dat Hansje de hoofdpersoon is in een Amerikaanse roman uit 1865, en dat niet Hansje maar een jongen uit een verhaal in die roman deze heldendaad verrichtte. Het verhaal zelf stond al eerder in een Franse bundel uit 1848. Daarin dicht een anonieme Hollandse jongen met zijn vinger een gat in de sluisdeur in de Spaarndammerdijk. Omdat het Amerikaanse boek een internationale bestseller werd en Hans Brinker in de titel voorkwam, staat er sinds 1950 in Spaarndam een standbeeld van Hansje, onthuld door prinses Margriet.’
Wat voor soort verhalen vertellen jullie bronnen over de Nederlandse omgang met water en overstromingen?
‘We hebben vier verhaalpatronen gevonden, en we bekeken hoe die doorwerken in het hedendaagse debat over klimaatverandering en zeespiegelstijging. Het oudste narratief is het religieuze. Een watersnood is een straf van God. Besef je zonden, beter je leven, dan treffen dit soort rampen je niet meer, luidde de boodschap. Een ramp was een waarschuwing. Uit wonderbaarlijke reddingen zoals het kindje in de wieg bleken Gods goedheid en goede bedoelingen. Nederland is nu een grotendeels seculiere samenleving, maar er bestaat nog steeds een seculier zondebesef. Om klimaatverandering tegen te gaan moet iedereen zijn gedrag veranderen: laat de auto staan, vlieg minder, eet bewuster. Dit verhaal legt de verantwoordelijkheid bij de mensen.
Het apocalyptische narratief gaat een stapje verder: een ramp is een voorbode van veel grotere catastrofes of zelfs de ondergang van de wereld. Er werd geschreven over kometen, bloedregens en hevige overstromingen die erop wezen dat “het einde der tijden aanstaande was”. De aardbeving van Lissabon (1755) die voorafging aan een allesverwoestende tsunami, was een bewijs dat “de dag des oordeels” was aangebroken. Ook het apocalyptische verhaal zien we terug in hedendaagse debatten in de vorm van doemscenario’s. Door alarm te slaan kunnen mensen ervan doordrongen raken dat er echt iets op het spel staat, de toekomst van de aarde of van Nederland. De televisieserie Als de dijken breken (2016) waarbij de hele Randstad onder water liep, is er een voorbeeld van.
Een heel ander narratief is het technologische waarin we met techniek het water beheersen. Het is het Luctor-et-Emergo-motief, het verhaal van “wij winnen de strijd tegen het water”, “de heldhaftige Nederlandse leeuw verslaat de wrede waterwolf” en “God created the world but the Dutch created the Netherlands”. Ook dit verhaal komt terug in hedendaagse debatten. Het is al jaren dominant en Nederlanders voelen zich er erg comfortabel bij. Volgens dit narratief kunnen Nederlanders ook toekomstige zeespiegelstijgingen de baas met hun technologische expertise. Dat hebben ze bewezen met hun inpolderingen, Deltawerken, Afsluitdijk en moderne innovaties als de Zandmotor. “Als iemand waterproblemen kan oplossen, zijn de Nederlanders het. Zelfs de Amerikanen riepen hun hulp in na overstromingsrampen in New Orleans en New York.”
Waar in het technologische verhaal de mens de natuur domineert, is in het ecologische narratief de mens ondergeschikt aan de natuur. Hij moet de natuur de ruimte geven, want uiteindelijk is de natuur de baas. Het gedicht Herinnering aan Holland uit 1936 van Hendrik Marsman verwoordt dat mooi. Het eindigt met: “en in alle gewesten/wordt de stem van het water/met zijn eeuwige rampen/gevreesd en gehoord”. Marsman benadrukt daarmee de nietigheid van de mens tegenover de almacht van de natuur. In hedendaagse debatten komt dit narratief naar voren in de gedachte dat je niet in strijd met het water moet leven maar samen met het water. Die gedachte bouwt voort op wat Petra van Dam, hoogleraar milieugeschiedenis, de “amfibische cultuur” noemt. Eeuwenlang waren Nederlandse voorouders gewend voortdurend heen en weer te bewegen tussen water en land. Ruimte voor de rivier is een concrete invulling van dit narratief. Of de uitspraak van Deltacommissaris Peter Glas dat water sturend moet zijn. We kunnen het water wel willen sturen, maar het stuurt ons ook. Glas waarschuwde onlangs nog voor de geplande bouw van 820.000 nieuwe woningen in laaggelegen, overstromingsgevoelige gebieden.’
Nederland heeft behoefte aan een nieuw verhaal, wordt wel gezegd. Wat kun je met deze narratieven doen, denkend aan klimaatverandering en zeespiegelstijging?
‘Het technologische verhaal van trots en het gevoel dat Nederland met zijn technologie alle problemen kan oplossen, zet niet echt aan tot actie. Dat narratief voert nu nog de boventoon, maar het zal aangevuld en verrijkt moeten worden met elementen uit andere narratieven. De kwetsbaarheid van Nederland zal veel meer nadruk moeten krijgen. Je ziet dat ook al gebeuren bij Rijkswaterstaat, waar het verhaal aan het verschuiven is van technologisch naar meer ecologisch en zelfs alarmistisch. Dat geldt ook voor het KNMI dat aandacht vraagt voor extreme scenario’s, en de Deltacommissaris.
De perceptie wordt gestuurd door de verhalen die mensen vertellen. Dat kunnen verhalen uit het verleden zijn zoals wij die onderzocht hebben. Elk verhaal is een toe-eigening van een stukje geschiedenis in een eigentijds perspectief. Het Luctor-et-Emergo-verhaal en het verhaal van de strijd tegen het water leggen de nadruk op trots en technisch vernuft en minder op kwetsbaarheid, terwijl de rampen in het verleden lieten zien hoe kwetsbaar Nederland is.’
Behalve verhalen over het verleden heb je ook verhalen over de toekomst: scenario’s. Deltares ontwikkelde er enkele voor versnelde zeespiegelstijging: beschermen, zeewaarts uitbreiden en meebewegen.
‘Het verhaal van Petra van Dam over de amfibische cultuur past mooi bij het scenario “meebewegen” [zie ook Geografie januari 2022, red.]. Dat narratief is ook echt geworteld in het Nederlandse verleden, maar onderbelicht. Het verdient meer aandacht. Bij Deltares heeft “meebewegen” vergaande gevolgen, want het houdt in dat we grote stukken land zullen moeten opgeven. Ik vind dat een angstaanjagend scenario. Als cultuurhistoricus kan ik niet goed leven met de gedachte dat stadjes als Zierikzee en Hoorn in de golven verdwijnen. Ik hoop dat technologie dat kan voorkomen.
Zekerheid daarover is er echter niet volgens klimaatwetenschappers en een fysisch geograaf als Maarten Kleinhans. Hij schreef een hoofdstuk in ons boek over de Sint-Elisabethsvloed en behandelde daarin ook de Deltares-scenario’s. Zijn zorgen zijn heel groot. Hij plaatst de vloed en het ontstaan van de Biesbosch in een veel breder geografisch en historisch perspectief. Wat er met de Grote Waard en de Biesbosch gebeurd is, kan op veel plaatsen gebeuren. Kleinhans denkt in tijdschalen van vele eeuwen en duizenden jaren. Als de mensheid de temperatuurstijging niet weten te beperken tot 1,5 à 2 graden zoals is afgesproken in het Klimaatakkoord van Parijs, en als de ijskappen op Groenland en Antarctica versneld gaan afsmelten, kan gecontroleerd terugtrekken in de komende eeuwen een reëel scenario worden.
Als historicus vond ik de periode 1421-1890 al lang. Maarten begint bij 11.000 jaar geleden, toen de Noordzee nog land was en er mensen woonden, en kijkt ver in de toekomst. Misschien zijn de overstromingsrampen die wij bestudeerd hebben slechts kleine rimpelingen in een veel groter en heftiger verhaal.
Wij trekken uit de rampen die we bestudeerd hebben vooral positieve lessen. In onze bronnen komen we veel solidariteit tegen. Vooral na watersnoden is het hartverwarmend te zien hoe oprecht mensen bereid waren elkaar te helpen en hoe rampen de saamhorigheid en de nationale identiteit versterken. De geschiedenis wijst uit dat bij elke ramp op welke schaal dan ook de eerste reactie van mensen is om elkaar te helpen en niet om over te gaan tot plunderen of de boel oplichten.’
‘De meeste mensen deugen’ om met Rutger Bregman te spreken.
‘Hij maakt wel heel grote sprongen, maar als ik het versmal tot acute rampen, klopt zijn stelling zeker.’