In het juni-nummer van Geografie pleitten Salomon Kroonenberg en Jan van Mourik voor afscheiding van de fysische geografie van het schoolvak aardrijkskunde. Het duurde even, maar ineens barsten de reacties los.
Als fysisch geograaf voor de klas
In 2002 studeerde ik af als toegepast fysisch geograaf aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Aangezien ik niet verder wilde in de wetenschappelijke wereld, lag een carrière bij een ingenieursbureau voor de hand. Veel van mijn medestudenten liepen stage bij bedrijven als Grontmij, Arcadis en Touw en zijn daar blijven hangen en hebben zich inmiddels opgewerkt tot projectmanagers. Ik liep stage bij GeoDelft (tegenwoordig opgegaan in Deltares). Een bedrijf dat zich toentertijd veel bezighield met waterkeringen, grondwaterstromingen en bodemonderzoek. Hoewel ik daar veel leerde, wist ik al snel dat een toekomst binnen het bedrijfsleven niet ‘mijn ding’ was.
Tja, wat dan?
Tegen het eind van mijn studie volgde ik een module ‘communicatie en educatie’. Een van de onderdelen was een snuff elstage van vier dagen op een school ergens in het land. Ik kreeg een stageplek toebedeeld bij het Koningin Wilhelmina College in Culemborg. Ik geloof dat ik na het bijwonen van een halve aardrijkskundeles verkocht was! Wat een dynamiek in zo’n klas! Wat een uitdaging om een groep pubers in het gareel te houden en tegelijkertijd warm te maken voor het mooiste vak op school: aardrijkskunde. Niks geen Shell, geen waterschappen, geen grondmechanica, maar aardrijkskundeleraar! Dat wilde ik worden. Direct nadat ik afstudeerde, volgde ik de postdoctorale lerarenopleiding aardrijkskunde bij het onderwijscentrum aan de VU. Op de maandagen (vak)didactiek en andere cursussen. De overige vier dagen stage lopen en werken aan een onderzoek. O ja... ik moest ook wat sociale geografie bijspijkeren.
Jongeren laten ontdekken hoe de werelden de aarde werken, is gewoon prachtig!
Inmiddels ruim tien jaar verder sta ik nog met veel plezier voor de klas. Het blijft een uitdaging die kids voor je vak te interesseren. Elke dag, elke klas, elke les is toch weer anders. De afwisseling, de dynamiek, het spel dat zich afspeelt op de grens van (vak)didactiek en pedagogiek is prachtig. In vwo 6 kan ik met fysisch-geografische en geologische onderwerpen echt de diepte in. Een (te) enthousiaste brugklas vraagt je de oren van het lijf. In derde klassen is het zaak de leerlingen te motiveren voor je vak. Dat is het jaar dat ze kiezen of ze in de bovenbouw doorgaan met aardrijkskunde. Dat brengt weer andere uitdagingen met zich mee. Het lesgeven aan examenleerlingen heeft mijn voorkeur. Het is geweldig om jongvolwassenen in hun examenjaar te begeleiden naar hun diploma. En als ze daarna ook nog eens fysische geografie gaan studeren...
Door de jaren heen ben ik de sociale geografie steeds meer gaan waarderen. Een onderwerp als globalisering is niet meer weg te denken uit onze samenleving en is iets waarmee leerlingen dagelijks te maken hebben. Je hoeft de krant maar open te slaan, de waarom-vraag te stellen en je belandt met leerlingen in een discussie over het instorten van een kledingfabriek in Bangladesh of het verdwijnen van het bakkertje om de hoek. Jongeren laten ontdekken hoe de wereld en de aarde werken, is gewoon prachtig. Het samenspel tussen de fysische en sociale geografie, dát maakt aardrijkskunde. En daarnaast kun je een bijdrage leveren aan de persoonlijke ontwikkeling van leerlingen.
Hoe mooi kan het zijn?
Kortom: ook voor een fysisch geograaf is het beroep van aardrijkskundeleraar een genot!