Boeken 2024 G07

4 oktober 2024
Auteurs:
Ben de Pater
Departement Sociale Geografie & Planologie Universiteit Utrecht
Dit artikel is verschenen in: geografie 2024 | 7
Boeken
Opinie

Signalementen

  • Jepson, P., & Blythe, C. Rewilding. De vernieuwende wetenschap van ecologisch herstel. Noordboek, 224 p., gebonden, € 25.

In Nederland zijn de Oostvaardersplassen hét voorbeeld van natuurontwikkeling. Introduceer grote grazers en laat de natuur haar gang gaan. Dan worden de plassen vanzelf ‘een Serengeti achter de dijken’. Het ideaal van een zelfregulerende natuur vergt omdenken, want traditioneel ligt de nadruk op natuurbescherming; op protectie en herstel van bedreigde planten, dieren en hun ecosystemen door de mens. In Nederland is ARK Rewilding Nederland een pleitbezorger. Deze organisatie is ook betrokken bij de uitgave van dit boek.

Ook internationaal gelden de Oostvaardersplassen als een prominent voorbeeld van rewilding, een term die midden jaren 1990 in omloop kwam in de Amerikaanse ecologie en ook in Nederland ingeburgerd raakte – je leest zelden over ‘herwildering’. 

Paul Jepson en Cain Blythe houden in hun uit het Engels vertaalde Rewilding een enthousiast pleidooi om ‘megaherbivoren’ als taurossen, wilde paarden en wisenten in te zetten. Of carnivoren; de auteurs loven de herintroductie van de wolf in Yellowstone om ‘aangetaste habitats terug te brengen naar gezonde en functionerende ecosystemen’. Ze bespreken belangrijke studies en enkele succesvolle projecten – in Nederland de Oostvaardersplassen, Plan Ooievaar en Plan Gelderse Poort om rivieren op een meer natuurlijke manier te beheren, in het buitenland Yellowstone, het Pleistocene Park in Siberië en Mauritius in de Indische Oceaan. Met veel verhelderende diagrammen en infographics. 

  • Berendse, M., & Brood, P. Historische wegenatlas. Nederland in beweging. WBooks, 224 p., gebonden, € 39,95.

Na eerdere historische atlassen over streken, steden en water (besproken in Geografie, respectievelijk 2021-1, 2022-3 en 2023-4) hebben Martin Berendse en Paul Brood nu een atlas over de geschiedenis van verkeer en vervoer in Nederland gemaakt. De opzet is gelijk gebleven: veel prachtige historische afbeeldingen en kaarten, informatieve teksten over 75 onderwerpen die steeds op een dubbele pagina staan.

Die onderwerpen variëren in schaal, van lokale kerkenpaden en ‘lijkwegen’ tot internationale ossenwegen en hogesnelheidslijnen, en in tijd, van prehistorische houten veenwegen via Romeinse wegen en 17e-eeuwse trekvaarten tot vliegvelden, ringwegen en lightrailverbindingen. Er is ruim aandacht voor cases, zoals de 17e-eeuwse Wegh der Weegen tussen Amersfoort en Utrecht, en Fossa Eugeniana, het nooit voltooide kanaal tussen Schelde, Maas en Rijn. Ook gaat het over transportmiddelen, zoals de diligence die reizigers in 1830 in 15 uur van Amsterdam naar Antwerpen bracht voor 9 gulden; de regionale trams die vanaf 1930 werden weggeconcurreerd door de autobus; de fiets en de eigen auto. Zelfs met verkeer en vervoer verbonden fenomenen krijgen de ruimte, zoals jaarmarkten, overtomen, postdiensten, nummerborden, struikrovers, tolheffing, herbergen, de ANWB, overheidsplannen en demping van stadsgrachten voor het autoverkeer. 

Karakteristiek voor verkeer in ons land is het water. ‘Onderweg in Nederland betekent: reizen op het water’ en  ‘over en om het water heen. Zo gaat dat in een delta’, aldus de auteurs. 

  • Het internationale landschap. Schilderen in de buitenlucht in de negentiende eeuw. Rijksmuseum Twenthe/Waanders Uitgevers, 160 p., € 27,50.

Imatra, een afgelegen dorp in Karelië, Oost-Finland, was al in de 19e eeuw beroemd om de watervallen. Er kwamen toeristen, maar dat konden er altijd meer worden. Graag zelfs. Aan de oever verrees daarom een hotel en ook werden elektrische lampen geïnstalleerd die de stroomversnelling in een soort lichtshow vingen. Een verbluffende innovatie, in 1893.

De toeristen stroomden toe, evenals schilders. De Imatra-watervallen golden als een nationaal Fins landschap en voor tekeningen en schilderijen ervan bestond een markt. Axel Gallén (later bekend als Akseli Gallen Kallela) maakte een hele reeks; een gouache van hem was te zien op Het internationale landschap in Enschede. Die tentoonstelling is inmiddels voorbij, maar de catalogus is nog beschikbaar. Schilders gingen in Noord-Europa op zoek naar landschappen die als typisch nationaal-eigen golden, zoals de heidelandschappen in Jutland en de weiden en vaarten in Holland, vastgelegd door de Haagse School. De schilderijen waren geliefd, mede omdat zij bijdroegen aan een hoger doel: natievorming. Onder meer weergaven van natuurlandschappen en traditionele agrarische landschappen gaven de nationale identiteit vorm. Hans Renes, de vorig jaar overleden historisch geograaf, schreef een mooi maar karig geïllustreerd boekje over ‘nationale’ landschappen: Landscape, heritage and national identity in modern Europe (besproken in Geografie, 2023-5). De catalogus toont waarover Renes schrijft. Geografisch bezien ligt de nadruk op schilderijen van bergen, bossen, weiden, rivieren, sneeuw en zeeën in Finland, Denemarken, Rusland, Japan en Amerika (de Hudson en Yosemite). De achtergrondartikelen gaan onder meer over vrouwelijke schilders, die vooral in kunstenaarskolonies woonden. 

  • Faas, M. Nederlands laatste ontdekkingsreiziger: Philips Christiaan Visser (1882-1955). Verloren, 231 p., gebonden, € 27.

Honderd jaar geleden verstrekte het Aardrijkskundig Genootschap subsidie aan de tweede ontdekkingsreis die Philip[FdP1]  Visser met zijn vrouw Jenny ging maken in het Karakoram-gebergte, onderdeel van de Himalaya in ruimere zin, in wat nu Noord-Pakistan is. In ruil daarvoor publiceerde het Tijdschrift van het genootschap, voorganger van Geografie, Vissers expeditiebrieven. Op 2 mei 1925 bereikte de karavaan (van honderd man) het onbekende gebied. De karavaan ‘was nu drie dagen door hevige sneeuwval opgehouden (er lag nog 3 m. wintersneeuw) en zou trachten die nacht over den 4150 m. hoge pas te gaan, daar de overtocht overdag door lawinegevaar onraadzaam is’. ’s Nachts vroor het, waardoor de sneeuwpakketten stabieler waren. Behalve natuurgevaren vielen er meer hindernissen te overwinnen. De Brits-Indische machthebbers aarzelden lang om toestemming te geven, ze weerden zelfs Engelse ontdekkingsreizigers, maar gingen uiteindelijk akkoord. En de dragers wilden wel geld verdienen maar met zo min mogelijk werk. Visser: ‘Toen werkelijk serieuze arbeid van hen gevergd werd, was opstand in optima forma het gevolg en slechts door zéér krachtig ingrijpen waren wij in staat te voorkomen, dat zij ons zonder hulp en zonder voedsel in de wildernis achterlieten.’ De redactie van het Tijdschrift voegde nog een overzichtskaart toe van het gebied dat ‘nog nooit door beschaafde reizigers is betreden’. Visser hield het op bergdalen die ‘nimmer te voren door een Europeaan’ zijn bezocht.

Hoewel het genootschap Visser onderscheidde met de gouden Plancius-medaille, was hij geen KNAG-man. Hij was wel de grote man van de Nederlandsche Alpen-Vereeniging, opgericht in 1902 (tegenwoordig de NKBV). Klimmen was Vissers lust en leven. In 1921, nog geen 30 jaar, had hij al 47 vierduizenders beklommen (en zijn vrouw Jenny 31), aldus Maarten Faas in zijn biografie van Visser. Als erfgenaam van een florerende Schiedamse jeneverstokerij hoefde Visser zich geen zorgen te maken over geld. Verder verdiende hij goed met zijn boeken en lezingen. Behalve bergbeklimmer en kaartenmaker was Visser ook onderzoeker: hij beschreef en bestudeerde honderden gletsjers op zijn vier Karakoram-expedities. Hij geldt als een van de grondleggers van de glaciologie. Daarnaast raakte Visser in de diplomatie verzeild. Faas belicht zijn rol als consul, gezant of ambassadeur in Brits-Indië, Turkije, Zuid-Afrika en de Sovjet-Unie.

Maarten Faas, als gedreven alpinist zelf vooral thuis in de wereld van de bergsport, schreef een mooie biografie van Visser. Alleen: ‘Nederlands laatste ontdekkingsreiziger’ is Visser natuurlijk niet. Die eer gaat naar de deelnemers aan de laatste KNAG-expeditie, in 1959, naar het Sterrengebergte in Nieuw-Guinea.

  • Vriend, E. Het eiland van Anna. Schokland en de geschiedenis van een thuis. Atlas Contact, 285 p., € 25.

Nog tot 3 november is in de buitenruimte van het Zuiderzeemuseum de tentoonstelling Schokland, het thuis van Anna Diender te zien en is er van 11 oktober tot 25 februari in het binnenmuseum een tentoonstelling over de geschiedenis van Schokland. Veel aandacht dus voor het voormalige Zuiderzee-eiland. En voor Anna Diender (1910-1988), geboren in Kampen maar met voorouders uit Schokland. In 1949, toen het binnenmuseum net open was, verkocht Anna haar huis in Brunnepe, een arme buurt net buiten de stad waar veel Schokkers waren neergestreken, voor een bescheiden bedrag aan het museum. In 1859, toen Schokland ontruimd moest worden vanwege aanhoudende overstromingen, was het huis door haar grootouders gedemonteerd en opgebouwd in hun nieuwe woonplaats. Sindsdien was het negentig jaar in de familie gebleven. Maar in 1949 volgde afbraak van de Schokkersbuurt en kwam Anna in een nieuwe woning terecht. Het oude huis verdween met een deel van de inboedel (en twee zilveren trouwringen van haar grootouders als bonus) naar Enkhuizen om daar weer te verrijzen. Maar zover kwam het niet. Decennialang lagen de spullen opgeslagen. In 1983 was het dan toch zover: het buitenmuseum ging open. Vol verwachting trokken Anna en haar familie naar Medemblik om het oude huis te zien. Uitwendig was het min of meer herkenbaar, maar binnenin was niets van het interieur overgebleven. Het bleek een toiletgebouwtje te zijn geworden. Anna grapte wrang: ‘Ons huisje wordt in ieder geval goed bezocht.’

Leven en werk van Anna en haar voorouders staan centraal in het nieuwe boek van Eva Vriend, die eerder schreef over de Zuiderzee (Eens ging de zee hier te keer, besproken in Geografie 2020-5) en over de Noordoostpolder, waar ze opgroeide als boerendochter (Het nieuwe land, sinds 31 augustus als vierdelige serie te zien op NPO 2). Aan de hand van de familie Diender vertelt Vriend het verhaal van de Schokkers voor en na de ontruiming van het eiland in 1859. Haar boek is ook een sociale en mentale geschiedenis van migratie. Net als nu waren migranten destijds in tal van gemeenten niet welkom. De zevenhonderd Schokkers kwamen voornamelijk terecht in Vollenhove en vooral Kampen. Vriend vertelt over hun wel en wee aan de hand van archiefonderzoek, interviews (Anna heeft ze nooit ontmoet, wel familieleden) en gesprekken op ‘verhalenmarkten’. Schokland leeft meer dan 150 jaar later nog onder de nazaten van Schokkers. De Schokkervereniging, opgericht in 1985, telde op het hoogtepunt 1600 leden (nu nog 600). Een prachtig en invoelend geschreven geschiedenis, helaas zonder oude foto’s.