Boeken Geografie november/december 2021

19 november 2021
Auteurs:
Ben de Pater
Departement Sociale Geografie & Planologie Universiteit Utrecht
Dit artikel is verschenen in: geografie november/december 2021
Boeken
Opinie

Pas verschenen

  • Asperen, H. van, Eeekhout, M., & Jensen, L. (Red.). Grote en vreeselike vloed. De Sint-Elisabethsvloed 1421-2021. De Bezige Bij, 191 p., € 27.
  • Holland – Historisch Tijdschrift 2021, 2 (48 p., € 12,50); Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis 2021, 1 (80 p., € 15). Bestellen: bestel@verloren.nl

In Geografie november/december 2021 staat beschreven hoe 600 jaar terug de Sint-Elisabethsvloed de dijken doorbrak van de Grote Waard (zie p. 10). Dordrecht werd in 1421 een eiland. En de Biesbosch ontstond. Of eigenlijk gebeurde dat pas drie jaar later, bij een dijkdoorbraak in 1424. In feite gaat het om drie overstromingen: in 1404, 1421 en 1424, die alle rond 19 november plaatsvonden, de naamdag van de heilige Elisabeth van Thüringen. Maar die van 1421 blijft dé vloed; talrijke gedenkstenen, schilderijen, prenten, gedichten en kinderboeken zijn er sindsdien aan gewijd. De culturele verbeelding van de ‘grote en vreeselike vloed’ door de eeuwen heen staat centraal in het boek van Hanneke van Asperen c.s. Eén hoofdstuk, van de Utrechtse hoogleraar fysische geografie Maarten Kleinhans, gaat echter over het ontstaan en de toekomst van de Biesbosch. Wie nóg meer wil weten over de ramp, kan terecht in twee door Verloren uitgegeven themanummers. 

  • Van Tielhof, M., m.m.v. Van Cruyningen, P. Consensus en conflict. Waterbeheer in de Nederlanden 1200-1800. Verloren, 296 p., € 39.

Milja van Tielhof onderzoekt in deze academische studie (reken op volle tweekolomspagina’s) de institutionele kant van het waterbeheer tussen 1200 en 1800 in laag-Nederland. Wie gaven het waterbeheer vorm? Van Tielhof beschouwt dit boek als een aanvulling op het historisch-geografische standaardwerk van wijlen Gerard van de Ven, Leefbaar laagland. Dat gaat vooral over het landschap, Consensus en conflict over ‘mensen in hun sociaaleconomische omgeving’. Van Tielhof wil het beeld nuanceren dat waterbeheer een kwestie was van redelijk overleg en soepele samenwerking, het bekende poldermodel. Dat kwam zeker voor, maar vooral lokaal en regionaal. Op bovenregionaal niveau waren er veel ruzies over waterzaken, bijvoorbeeld tussen waterschappen onderling en met steden. Opmerkelijk is de grote lokale en regionale variatie in de manieren waarop belanghebbenden werden betrokken bij het waterbeheer.

  • Bonnett, A. De magie van eilanden. Een reis langs oude en nieuwe eilanden. Fontaine Uitgevers, 253 p., € 22,50. Oorspronkelijk: The Age of Islands, 10 pond (pocket).

Boudewijn Büch leed aan insulafilie – lees zijn boek Eilanden uit 1981, over geliefde maar ‘vergeten puntjes op de wereldkaart’. Ook Alistair Bonnett, hoogleraar sociale geografie in Newcastle, lijdt eraan. In dit boek reist hij langs natuurlijke eilanden, half-natuurlijke eilanden (de door de Chinezen met beton versterkte en gemilitariseerde eilanden in de Zuid-Chinese Zee) en door de mens gemaakte eilanden (de Flevopolder), langs bloeiende en door de stijgende zeespiegel gedoemde eilanden.

Signalementen

‘Support your locals’

  • Korthals, M. Eetbare natuur. De essentie van landbouw en voeding. Noordboek, 144 p., € 14,90.

De Zwitserse supermarkt Migros belooft: ‘Aus der Region. Für die Region’. Albert Heijn verkoopt ambachtelijke producten van ‘streeckgenoten’. En voor Hoogvliet ‘komt het beste paasontbijt uit de buurt: wat je van dichtbij haalt is extra lekker’.

Als dit geen loze reclametaal is, zal Michiel Korthals, filosoof en gepensioneerd Wagenings hoogleraar, tevreden knikken. ‘Wat we eten en drinken, bepaalt de landschappen, de dieren en de boeren hier en verder weg.’ Kiezen we een frietje kapsalon, dan betekent dat ontbossing en kale akkers in de tropen. Sluiten we ons aan bij Herenboeren, dan betekent dat natuurinclusieve landbouw in de eigen omgeving: hoe diverser je eet, des te diverser het landschap en omgekeerd. Maar helaas, ondanks verschuivingen richting ‘goed eten’, levert ‘het huidige dominante voedsel- en landbouwregime’ vooral ‘junkfood en graasmomenten ten koste van natuur, dier, landschap en onszelf’, schrijft Korthals. Dit regime maakt consumenten en producenten tot gevangenen in het systeem van industriële landbouw. Korthals spreekt van mensen die ‘vervreemd’ zijn van hun voedsel, die slechts een beperkt repertoire aan ‘voedselvaardigheden’ bezitten. Ze zijn onkundige en onverschillige consumenten van industrieel voedsel dat te zout, te zoet en te vet is. Korthals’ schrikbeeld is de consument die een pizza laat thuisbezorgen en voor de tv opeet, in plaats van een ‘voedselvaardige’ consument die bij de boer producten koopt, zorgvuldig kookt, anderen uitnodigt de maaltijd te delen en daarvan geniet. Korthals is zelf zo’n consument: hij teelt Sint Jans rogge en is voorzitter van lokale slow foodorganisaties.

Al heb ik sympathie voor Korthals’ betoog, zijn boek roept ook irritaties op. Het is een bundeling van losse, nogal ongelijke en fragmentarische hoofdstukken. In het ene lees je over Heidegger, in een ander fiets je rond Diepenheim. Af en toe heeft Korthals rekeningen te vereffenen met collega’s. Een Wageningse promovendus moet het dan bijvoorbeeld ontgelden en Louise Fresco, bestuursvoorzitter van de Wageningse universiteit. Korthals vindt haar een ‘zure criticaster’. Mensen die over Korthals’ filosofie ‘geringschattend doen’ zijn geen échte deskundigen, maar ‘deskundigen’, tussen aanhalingstekens. Aan een serieuze eindredactie lijkt het ontbroken te hebben.

Geef de natuur haar rechten

  • Kaptein, E. Rechtsgelijkheid voor de natuur. Waarom niet-menselijk leven rechten verdient. ISVW Uitgevers, 96 p., € 14,95.

Waarom hebben alleen mensen rechten, en dieren, zeeën, rivieren en bomen niet? Hebben zij geen ‘universele levensrechten’, zoals mensen universele mensenrechten hebben? In Nieuw-Zeeland zijn de Maori erin geslaagd om van de Whanganui River een rechtspersoonlijkheid te maken. Zou dat geen navolging verdienen, denk bijvoorbeeld aan de Waddenzee. Kees Bastmeijer schreef erover in Geografie oktober 2020.

Landschapsarchitect Erik Kaptein zou het idee beamen. In Rechtsgelijkheid voor de natuur bepleit hij dat de levende natuur in de grondwet verankerde rechten krijgt. Boeren moeten de natuur vertegenwoordigen in regering en parlement. Kaptein spreekt van de ‘vierde stand’ en trekt een historische parallel. Zoals de ‘derde stand’ in 1789 tijdens de Franse Revolutie rechten kreeg die de geestelijkheid en adel al van oudsher hadden, zo zou dat nu moeten gebeuren met de ‘vierde stand’, lees planten en dieren. Ook internationaal zou ecocide, misdaden tegen de natuur, strafbaar moeten zijn, aldus Kaptein, die daarin de Schotse ‘advocaat van de aarde’ Polly Higgins volgt. Naast genocide, misdrijven tegen de menselijkheid, oorlogsmisdrijven en foltering zou ecocide door het Internationaal Strafhof moeten worden berecht.

Hoe sympathiek zijn betoog ook is, Kaptein blijft heel vaag over hoe rechtsgelijkheid voor de natuur handen en voeten moet krijgen. Zijn betoog waaiert wijd uit – compleet met een beschouwing over het brein van reptielen, zoogdieren en mensen en een aanval op het liberalisme. Maar concrete voorbeelden of plannen ontbreken in het boek. Het verzandt in een pleidooi voor een verbetering van het proces van fotosynthese. Dat verhoogt de groeisnelheid van gewassen waardoor bijvoorbeeld meerdere oogsten per jaar mogelijk zijn. Wageningers werken eraan, maar met rechtsgelijkheid heeft het niets te maken.

Teleurstellende stedevaart

  • Brokken, J. Stedevaart. Atlas Contact, 416 p., € 30 (pb).

Een paar jaar geleden las ik Steden lezen. De stille wording van Europa (2008) van Karl Schlögel. De Duitse historicus schetst de geschiedenis van Oost-Europa door de lotgevallen van steden als Breslau, Boekarest en Magnitogorsk anekdotisch te beschrijven. De reportages zijn boeiend om te lezen en als geograaf steek je er ook nog wat van op. Literaire non-fictie in optima forma! Ik had dan ook hoge verwachtingen van Stedevaart (2020) van Jan Brokken, die in de Volkskrant eerder werd aangeprezen als ‘een goddelijk verteller’. Ook de achterflap beloofde veel goeds. ‘In Stedevaart neemt Jan Brokken de lezer mee op reis naar 22 steden, aan de hand van 22 markante persoonlijkheden die de geest van de stad incarneren.’

Toen ik me beter in het boek verdiepte, viel me op dat de keuze voor de plaatsen en de bijbehorende personen wel wat willekeurig was. Naast Amsterdam (componist Gustav Mahler), Kyoto (filosoof Kitaro Nishida) en Bordeaux (Brokkens schoonmoeder) passeren bijvoorbeeld ook Otrobanda (een wijk in Willemstad op Curaçao, schrijver Tip Marugg), Aizpute (Letse stad, componist Pēteris Vasks) en Middelharnis (schilder Meindert Hobbema). Daar zal de auteur wel een reden voor hebben, dacht ik aanvankelijk. Maar die reden blijkt simpelweg dat Stedevaart voor bijna de helft bestaat uit eerder verschenen en voor het boek bewerkte stukken. Dat verklaart niet alleen de keuze voor juist deze plaatsen, maar ook de wisselende omvang van de verhalen.

Het meest teleurgesteld ben ik echter in de beschrijving van de steden die Brokken aandoet. De verhalen lezen als een trein, daar niet van, en soms heeft de auteur mooie observaties, zoals wanneer hij schrijft over Berlijn (‘Ik had de indruk dat men in Berlijn bouwde om te vergeten’) en Vilnius (‘Zelfs bij mist heeft de stad iets magisch, als slechts enkele kerktorens door de nevel prikken’). Als lezer kom je echter vrijwel niets over de steden te weten. Neem het hoofdstuk over Düsseldorf, waarin slechts het atelier van beeldend kunstenaar Joseph Beuys getypeerd wordt. Alleen de hoofdstukken over Valencia en Bilbao gaan écht over de steden zelf. Maar ja, daarin figureren de architecten Santiago Calatrava respectievelijk Frank Gehry en de rol die ze in de stadsontwikkeling hebben gespeeld.

Brokken is inderdaad ‘een goddelijk verteller’, maar mist duidelijk de blik van een geograaf of historicus. Zijn openingszin typeert de rest van het boek: ‘Lange tijd heb ik het tegendeel geloofd, maar Mahlers voorliefde voor Amsterdam had weinig met de stad zelf te maken.’ Anders dan de achterflap doet voorkomen, komen steden er meestal bekaaid vanaf. Wie geïnteresseerd is in het leven van bekende en minder bekende creatieve geesten, moet het boek zeker lezen. Maar lezers die hopen de behandelde steden beter te leren kennen, haken waarschijnlijk voortijdig af. Ondanks de leuk bedachte titel is Stedevaart meer bio- dan geografisch georiënteerd.

Gert-Jan Hospers

Langs de (Friese) kust

  • Hendriksma, M. Aan zee. Een kroniek van de kust. De Geus, 354 p., € 23,50.
  • Van Doorn, F. De Friezen. Een geschiedenis. Thomas Rap, 415 p., € 25.

Twee reisboeken uit het genre literaire non-fictie. Martin Hendriksma, bekend van zijn boek en de tv-serie over de Rijn (zie Geografie, januari 2018), reisde naar de Nederlandse kust, even afgezien van een uitstapje naar Belgisch Oostende. Flip van Doorn, reisjournalist en auteur van Een verzonnen koninkrijk (Geografie, februari 2019), ondernam elf tochten binnen en vanuit Friesland naar voor Friezen relevante plekken elders: de Friezenkerk in Rome en de Upstalsboom bij Aurich bijvoorbeeld. Beide boeken hebben ook een persoonlijke touch. De eerste illustratie in Aan zee toont een 3-jarige Martin op het eindeloze strand van Terschelling, Van Doorn heeft Friese voorouders en woont zelf sinds 2010 in IJlst. Beide auteurs gebruikten niet alleen literatuur, maar doken ook in archieven en spraken met informanten. Beiden ordenden hun hoofdstukken losjes chronologisch.

Vastgoedcowboys

Hendriksma begint Aan zee met een bezoek aan het Verdronken Land van Saefthinge, dat 400 jaar geleden definitief aan de Westerschelde werd gelaten. Hij eindigt in Katwijk aan Zee, dat in 2015 een nieuwe kustverdediging kreeg: een duin met een daarin begraven parkeergarage. In de tussenliggende hoofdstukken doet hij Scheveningen en Zandvoort aan, maar ook Domburg, Vlieland, Huisduinen, Paesens-Moddergat, Tiengemeten en vele andere plekken aan de Noordzee. Hendriksma heeft oog voor de ontdekking van de kust door badgasten, maar ook voor een aangespoelde walvis, een dreigende invasie, een vergane vissersvloot, de afbraak tijdens en de herbouw na de Tweede Wereldoorlog, de komst van kinderhuizen, de ramp van 1953, de eerste blote strandbezoekers. Jammer dat de kust als industriegebied (Sloegebied, Maasvlakte, IJmuiden, Eemshaven) er bekaaid vanaf komt. In het slothoofdstuk maakt hij zich zorgen over vastgoedcowboys die de hele kust als wingewest zien en over slappe wethouders die geen tegenspel durven te bieden. Hendriksma zet in op de (per 1 januari 2022 in te voeren) Omgevingswet, die van elke kustgemeente uiterlijk in 2024 een toekomstvisie vraagt, in samenspraak met de lokale bevolking. Hopelijk worden die niet te vaag en vrijblijvend. En mocht het tot een herdruk komen: corrigeer dan hier en daar een foutje. Het was bijvoorbeeld niet Worp van Peijma die een dam aanlegde naar Ameland, maar Teding van Berkhout (zie Geografie, april 2021).

It bêste lân

Aan zee is geïllustreerd, De Friezen helaas niet, afgezien van wat simpele topografische kaartjes. Wel staan er aan de binnenzijde van de omslag vier kaartjes: waar waren land, water en kwelders in Nederland tussen 2750 voor en 800 na Christus? Die periode geeft al aan dat Flip van Doorn zich vooral met feiten en fictie van lang geleden bezighoudt. Meer met Bonifatius in Dokkum in 754, dan met Leeuwarden als culturele hoofdstad in 2018. Meer met terpen dan met ruilverkavelingen. Van Doorn is op zijn best als hij mythen en sagen confronteert met historische feiten, bijvoorbeeld die over de veelbezongen Friese Vrijheid, een rode draad in zijn boek. Bang voor controversiële uitspraken is hij niet, bijvoorbeeld als hij de historische relaties tussen Friezen en Hollanders analyseert. ‘Welbeschouwd hebben de Friezen het Hollandse monster dat hen al eeuwen dreigt te verslinden zelf geschapen. We kunnen zelfs stellen dat alle Hollanders Friezen zijn en dat onderlinge kinnesinne weinig meer of minder is dan broedertwist tussen twee volken die dezelfde oorsprong hebben.’ Ook de regionale geleding van Friesland in streken komt aan de orde, evenals de ongelijkheid tussen de adel op hun stinzen en de veenarbeiders in hun hutten. Een mooi boek over it bêste lân fan d’íerde, een land gezegend met relatief weinig welvaart, maar met veel welzijn. Bescheiden inkomens, ruime gemeenschapszin. Flip van Doorn voelt zich domweg gelukkig in IJlst.

Eco-engineering en het levensweb

  • Kolbert, E. Onder een witte hemel. De natuur van de toekomst. Atlas Contact, 256 p., € 23.
  • Phoa, L., & Van der Schaaf, M. Drinkbare rivieren. Een reis, een droom, een levenswerk. Atlas Contact, 256 p., € 23.

Elizabeth Kolbert is een Amerikaanse journalist. Ze schrijft voor The New Yorker en heeft enkele ecologische boeken op haar naam staan, waaronder The Sixth Extinction (vertaald als Het zesde uitsterven), waarvoor ze in 2015 de Pulitzerprijs voor non-fictie kreeg. Dat schept verwachtingen. Haar nieuwste boek maakt die niet helemaal waar. Het bevat acht journalistieke longreads over wat je zou kunnen noemen eco-engineering. Hoe houd je karpers weg uit de Grote Meren? Door in het kanaal dat deze meren verbindt met het Mississippi-stroomgebied een elektrische barrière aan te leggen. Kun je zeldzame woestijnvisjes in leven houden door ze over te brengen naar een kunstmatige poel? Valt de opmars van reuzenpadden in Australië af te remmen door genetische modificatie? Kun je koraalriffen redden door een geforceerd snelle evolutie die koraal minder kwetsbaar moet maken voor omgevingsveranderingen? Andere hoofdstukken gaan over het temmen van de Mississippi waardoor kustgebieden niet meer van sediment worden voorzien en dus krimpen, over het opzuigen van koolstofdioxide uit de atmosfeer, over solar geo-engineering (deeltjes in de stratosfeer blazen om het klimaat af te koelen) en over het afremmen van het smelten van ijskappen. Zoals Kolbert zelf zegt: het boek ‘gaat over mensen die proberen problemen op te lossen die zijn veroorzaakt door mensen die bezig waren om problemen op te lossen’. Ecologen lijken wat dat betreft op planologen.

Kolbert schrijft vlot en met kennis van zaken. Maar echt op het puntje van mijn stoel kwam ik niet te zitten. Reportages van de zelfde diepgang en kwaliteit vind je elke maand in Nederlandse kwaliteitskranten en -tijdschriften. En de (schaarse) illustraties voegen weinig toe; enkele kaartjes zijn nogal knullig, onder meer door het ontbreken van een schaal.

Vanuit een ander, meer holistisch-spiritueel perspectief kijkt de Nederlandse Li An Phoa naar de natuur. Ze is oprichter van de stichting Drinkable Rivers (die zich inzet voor gezonde rivieren) en Spring College (een nomadische school waar al wandelend, bijvoorbeeld langs rivieren, les wordt gegeven). Afgelopen juni liep ze met kinderen en andere geïnteresseerden in twaalf dagen de IJssel af. Samen met de kinderen bepaalde ze dagelijks de kwaliteit van het IJsselwater. Het is een herhaling van wat Phoa in 2018 deed, toen ze in zestig dagen de Maas afliep, vanaf de bron in Frankrijk tot de uitmonding in de Noordzee. Meer dan vijfhonderd mensen vergezelden haar een of meer dagen; de aandacht van de media was groot. Zo zond KRO-NCRV in 2020 een drieluik van Thom Verheul over haar wandeling uit: De Boeddhistische Blik: Drinkbare Maas.

De Maaswandeling keert terug in het boek dat Li An Phoa samen met haar partner Maarten van der Schaaf schreef. Het is een integer autobiografisch relaas, met aandacht voor haar onderwijs (bedrijfskunde en filosofie aan de Erasmus Universiteit, systeemecologie aan het Schumacher College in Engeland), haar ontmoetingen met bijzondere mensen (zoals Arne Naess, grondlegger van de deep ecology, James Lovelock met zijn Gaia-theorie, en prinses Irene), en haar zwerftochten. Zo kanode ze in 2005 over de door stuwdammen bedreigde Rupert in Canada, destijds nog een drinkbare rivier, en liep ze in 2012 de Pacific Crest Trail. Drinkbare rivieren is zoals de uitgever terecht zegt ‘een rijk weefsel van reisverhaal, memoires, reportage, filosofische overpeinzingen en poëzie’.

Zin om de wereld te redden

  • Hazenberg, J. Zo redden we de wereld. 30 acties om klimaatverandering te stoppen. Spectrum, 207 p., € 19.

Dit handboek over hoe om te gaan met klimaatopwarming is informatief, leest lekker weg en is (grotendeels) optimistisch. Journalist Joop Hazenberg publiceerde al veel over dit onderwerp, maar is allesbehalve een klimaatdrammer. Met verve schrijft hij over de oplossingen die nu veel meer binnen ons bereik liggen dan een paar jaar geleden. Zo geeft hij niet alleen hoop om deze ramp in slow motion tijdig af te wenden, we gaan er ook nog een leukere wereld voor terugkrijgen. De oplossingen somt hij overzichtelijk op. Er zijn tien klimaatacties voor consumenten, tien acties voor de overheid als aanjager om klimaatverandering te stoppen en tien acties voor het bedrijfsleven als versneller.

Eerst word je bijgepraat over de achtergronden van klimaatverandering en de gevolgen: hittegolven, overstromingen, hongersnood, volksverhuizingen, ontdooiend permafrost, omvallende wouden en ontsporende ecosystemen. Met als dieptepunt – en tevens eindpunt voor veel leven – het op hol slaan van het systeem van klimaat en biosfeer. Of dat punt bij een opwarming van 3 graden rond 2100 al bereikt is ­– een niet onrealistisch scenario volgens Hazenberg – blijft onduidelijk.

Na deze introductie, met grafieken en een toegankelijke uitleg van chemische processen, komt het goede nieuws. De opwarming is te stoppen, al is er wel heel veel haast bij. Hier keek ik naar uit: wat kan ik doen om de wereld te redden? Veel van de tien gepresenteerde klimaatacties voor consumenten zijn bekend, maar er zitten ook verrassingen tussen. Hazenberg is daarbij niet belerend. Hij schrijft eerlijk dat hij het als reisliefhebber zelf moeilijk heeft met het strenge vliegbudget. Overigens vindt hij vliegschaamte onzin en onproductief. Doe liever iets.

Consumentenacties zijn natuurlijk slechts een deel van de oplossing. De toon in het laatste deel over acties door overheden en bedrijven is dwingender. Hier geen lange politieke verhandelingen hoe dit te realiseren, maar heel concreet wat regeringen (‘Nederland is het vieste jongetje van de klas’) en Europa moeten doen. Dat is: veel belastingen heffen (op koolstof, vlees, vliegen), een groene economie aanjagen en de pijn over de bevolking verdelen. Al wordt ons ook een bloeiende nieuwe economie met veel welzijn beloofd.

In het stuk over acties door het bedrijfsleven verbaas je je over de snelle ontwikkeling van de techniek om CO2-uitstoot te verminderen – denk aan duurzame oplossingen die fossiele energie wegconcurreren – en hoeveel er nog mogelijk moet zijn. In zijn enthousiasme slaat Hazenberg soms nadelen van innovaties over. Digitalisering is mooi, maar datacentra slurpen ook energie. Waterkrachtcentrales kunnen lokale leefgemeenschappen ontwrichten. Gaan zonneparken en landschapsbehoud samen? En blijven mensen niet gewoon nieuwe spullen kopen? Gelukkig werkt zijn optimisme aanstekelijk. Je krijgt echt zin om de wereld te redden.

Steven Diemel